Bertold Brecht: behalve schrijver ook zakenman Optimist tot in de kist 13 Ér~^È ZATERDAG 20 AUGUSTUS 1994 allemaal is. Gorki pikt het signaal niet op. Fuegi is, zo schrijft hij, tijdens het schrijven van de biografie over Brecht veel van dat soort 'ondersteboven gehouden kranten' te gengekomen in de DDR. Veel van de mensen die Brecht aan zijn oeuvre hebben geholpen, durfden niet te spreken. Brecht was het visi tekaartje van de DDR en dat liet men niet on gestraft bekladden. Er was niet voor niets een groot standbeeld van hem op de Schiffbauer- damm neergezet. De mensen die Brecht toch in diskrediet probeerden te brengen, konden rekenen op de warme aandacht van de KGB en de Stasi. Bij zijn naspeuringen in het Brecht-Archiv in Oost-Berlijn stuitte Fuegi telkens weer op dossiers die als geheim waren bestempeld. Dat gaf hem te denken. Elisabeth Haupt- mann had al schoorvoetend toegegeven dat haar aandeel in 'Die Dreigroschenoper' maar ook in de korte verhalen en gedichten groot was, maar echt ervoor uitkomen durfde ze nog niet. Nadat Fuegi in 1966 contact had ge zocht met de Frans-Zwitserse dirigent Benno Besson, die hem vertelde dat hij samen met Elisabeth Hauptmann het aan Brecht toege schreven werk Don Juan had geschreven en dat zoiets eerder regel dan uitzondering was, beet de Amerikaan zich als een terriër vast in de materie. Hij kwam er achter dat Stefan Brecht, Brechts zoon, een kopie van het vol ledige Brecht-archief had geschonken aan de Harvard University's Houghton Library in Harvard. Na jaren van studie en gesprekken met mensen die Brecht hebben gekend en bemind kwam hij tot dit zwartboek. De Driestuiversopera 'Die Dreigroschenoper' van Brecht, of liever gezegd: van Elisabeth Hauptmann, is geïn spireerd op Beggar's Opera, een uit 1728 da terend werk van de Engelse schrijver John Gay. Elisabeth Hauptmann was onmiddellijk onder de indruk van dit stuk en begon te werken aan een eigentijdse versie. Brecht toonde zich niet echt geïnteresseerd. Hij was bezig met zijn stuk Joe Fleischhacker. Toen de geldschieters daarvoor geen belangstelling toonden, bleek hij ineens nog wat voor hen achter de hand te hebben: 'Die Dreigro schenoper', waar Elisabeth dus druk aan be zig was. De geldschieters waren na lezing van het stuk dolenthousiast. Brecht bedong vijf enzestig procent van de royalties voor zich zelf en Hauptmann kreeg 12,5 procent voor haar assistentie. Terwijl ze nota bene het werk voor 95 procent zelf had Verricht. 'Die Dreigroschenoper' werd - zoals bekend - over de gehele wereld een doorslaand succes. Het stuk bracht Brecht vele miljoenen op, miljoe nen die hij op op geraffineerd marxistisch-le- ninistische wijze doorsluisde naar een bank rekening in Zwitserland. Brecht was geen man die de concentratie kon opbrengen voor grote projecten. Hij was eigenlijk een dichter. Het scheppen van zijn langere werk liet hij vooral aan vriendinnen en minnaressen over. Maar ook tenminste zeven van zijn Berlijnse korte verhalen zijn Elisabeth Hauptmann (opname uit het midden van de jaren 1920), een van de vele minnares sen van Brecht. De Driestuiversopera komt, stelde Fuegi vast, voor 95 procent op haar naam. foto uit het boek brecht&co van de hand van Hauptmann. Of Brecht zo beroemd was geworden als hij het allemaal op eigen kracht had moeten doen, valt te be twijfelen. De vriendinnen van Brecht waren bijna zonder uitzondering schoonheden. Als je hun foto's in Fuegi's boek bekijkt, kun je niet an ders dan tot die slotsom komen. Bertold Brecht steekt er in zijn overhemmetje met bretels een beetje povertjes bij af. Veel sex- appeal lijkt hij zo op het eerste gezicht niet te hebben. Maar zijn persoonlijkheid moet magnetisch zijn geweest. Gul was hij niet voor zijn minnaressen. On der het mom dat zoiets niet kon voor een schrijver met een marxistische inslag kocht hij geen gouden ringen voor hen maar ringen van ijzer. Maar hij reed in de DDR wél rond in een dure wagen en liet hij zijn werkster fij ne sigaren halen in West-Berlijn. Zijn kleding ziet er op foto's vaak een beetje shabby uit, maar ook dat is schijn. Het was maatwerk maar moest eruit zien alsof het van de rom melmarkt kwam. Brecht was de baas in elke verhouding die hij had, en hij had er soms wel drie of vier te gelijk. Alleen als zijn minnaressen niet meer van hem dreigden te gaan houden, onder nam hij actie en begon hij zich voor hen in te spannen. Brecht vond dat vrouwen niet te veel babbels moesten hebben. De zweep voor hen, zo dacht hij, net als Nietzsche. Er is Henk Kok (70) uit Enschede is - z 'n hele leven lang al - hevig geïnteresseerd in alles wat met uitvaartcultuur te maken heeft. Zijn grote droom: een uitvaartmuseum. Enkele jaren geleden kreeg Kok voldoende steun voor de oprich ting van een stichting die daaraan ging werken. Nu lijkt de opening binnen afzienbare tijd haalbaar. Enschedeër spant zich in voor uitvaartmuseum jan ter haar» De keuze voor begraven of cremeren, vindt Henk Kok, moet je niet zelf maken maar aan je naasten overlaten. Zij moeten ten slotte met jouw nagedachtenis verder en voor een goede rouwverwerking is het be langrijk dat je hen niet bij voorbaat hinder palen op de weg legt. Ook nooit bepalen dat je in stilte begraven wilt worden. Vrienden en kennissen zouden zich de de dag erna maar in de steek gelaten voelen als ze zo'n mededeling in je overlijdensadvertentie le- Henk Kok weet waarover hij praat. Hij houdt zich al vanaf zijn jonge jaren bezig met de dood en uitvaarten. Zo niet be roepshalve, dan wel vanwege z'n hobby. Funerair historicus prijkt er op het naam kaartje van de gepensioneerd vertegen woordiger. Tot 1965 was hij dat in begrafe niskleding en -attributen. Vanaf dé oorlog reisde hij het hele land door, per trein, bus, tram en fiets, van Delfzijl tot Sluis en van Eijsden tot Den Helder. Vele contacten met mensen uit de uitvaartbranche heeft hij er aan over gehouden, een brede kennissen kring, en ook een schat aan feitenkennis. Kok is een van de weinige uitvaart-ge- schiedkundigen in Nederland. Alhoewel hij op zijn gebied al veel heeft vergaard, moet het belangrijkste nog komen: een Neder lands Uitvaart Museum (NUM). De laatste plannen behelzen de aankoop van land goed Wientjesvoort te Vorden. Daar zou te vens het nu nog in Leek gevestigde Natio naal Rijtuigenmuseum onderdak moeten komen. Met op het buitenterrein plaats voor belangwekkende, fraaie en ontroeren de grafmonumenten en zerken. Kok maakt zich al jaren sterk voor Neder lands eerste uitvaartmuseum. Er is reeds een grote voorraad verzamelde pronkstuk ken, van rollend materieel tot en met kost bare rouwserviezen. Daar tussenin: ge bruiksvoorwerpen, rituele attributen, lijk koetsen, kleding, schilderijen en prenten. Henk Kok: „We hebben in Nederland bijna overal wel een museum voor. Behalve voor 'de dood'. Vreemd eigenlijk. Alsof de dood en de rituelen die daarmee verbonden zijn, geen deel uitmaken van onze cultuur." 'Afscheid nemen', zegt Kok, „was vroeger lang niet zo'n zwaar beladen gebeuren als thans. Zo'n beetje alle godsdiensten predik ten het eeuwige leven, het afscheid was maar tijdelijk. De rituelen stondpn dan ook niet in het teken van de dood, maar van het leven. Mensen kregen in de oudheid allerlei voorwerpen mee voor onderweg en in hun nieuwe leven." Tot zijn persoonlijke collectie bevindt zich een miniatuur altaarset. Deze van witte kaarswas gemaakte misgarnituur kregen priesters in België vroeger mee in hun graf om in het hiernamaals de mis op te kunnen dragen. Zijn eigen verzameling heeft de En schedeër onlangs ter gelegenheid van zijn zeventigste verjaardag aan het museum ge schonken. Het was toenmalig directeur Glazema van de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bo- Henk Kok: „Ik twijfel er niet aan: dat museum komt er." foto vincent wilke demonderzoek, die hem persoonlijk moti veerde zich in z'n historische naspeuringen toe te leggen op grafvelden en de funeraire cultuur door de eeuwen heen. Maar naar mate Kok lijnen naar het heden trok, be speurde hij bij de buitenwacht toch altijd weer terughoudendheid. Anno 1994 wordt over de dood veel gesproken en is het in die zin een actueel onderwerp geworden, meent Kok. Er is dit voorjaar zelfs een-spe ciaal tijdschrift van start gegaan: Doodge woon. En begin juni werd in Utrecht een uitvaartmarkt, gewijd aan De kunst van het afscheid nemen, gehouden. Bovendien, sig naleert hij, zijn er de laatste tijd verscheide ne mensen op de uitvaartcultuur afgestu deerd. Bijna een kwart eeuw geleden, in 1970, schreef Henk Kok De geschiedenis van de laatste eer in Nederland, een boek dat on langs werd herdrukt en dat in de uitvaart- wereld als standaardwerk wordt be schouwd. In 1988 kreeg hij voor elkaar dat het Rijksmuseum Twenthe een tentoonstel ling inrichtte over De laatste gang. De expositie en het er aan gekoppelde boek 'De laatste gang' over dood en rouw in geschiedenis en gebruiken in Oost-Neder land en Westfalen, maakte zoveel los dat het in mei 1990 kwam tot de oprichting van de Stichting Nederlands Uitvaart Museum, met Kok als touwtrekker en het verzeke ringsconcern Amev als hoofdsponsor. De fi nanciële middelen bleven evenwel beperkt. Met verscheidene gemeenten werd onder handeld over een locatie. Lange tijd dacht de stichting aan een buitenplaars in Grave, maar de eigenaar wil nog steeds niet mee werken. Eind vorig jaar viel Breda af, toen niet het NUM maar het Stedelijk Museum als nieuwe plek de beschikbare Chasseeka- zerne toegewezen. Nu lijkt het landgoed Wientjesvoort in Vorden, 32 hectare groot, perspectief te bie den. Het is een ambitieus project, maar door een groot deel van het gebied als bouwgrond te verkopen verwacht het stich tingsbestuur de begroting, waarin is voor zien in nieuwbouw, sluitend te krijgen. De gemeente Vorden wil meewerken, de provincie onderzoekt de haalbaarheid van de plannen. Gestreefd wordt naar een ge meenschappelijke exploitatie met het Na tionaal Rijtuigenmuseum (onder meer zes lijkkoetsen...) in Leek, dat daar te klein be huisd is. Om uit de aanloopfase te komen wil het Uitvaartmuseum reeds volgend jaar een be scheiden start maken met een voorlopig onderkomen op 600 vierkante meter kan toorvloeroppervlak aan de Bergweg in Rot terdam. Amev heeft deze ruimte ter be schikking gesteld. Zij is slechts toereikend voor een deel van de collectie, maar Kok hecht eraan dat er beweging in de plannen blijft. De Vereniging Vrienden van het Ne derlands Uitvaartmuseum (thans nog geen honderd leden) heeft enkel groeimogelijk heden als iets concreets kan worden aange boden. Veel zorgen heeft hij daar niet over. „Veel grote verzekeringsmaatschappijen komen voort uit de uitvaartbranche en ze dragen hun oorsprong een warm hart toe. Ik twijfel er dan ook niet aan of het muse um komt er. Dat ligt ook aan m'n karakter. Ik ben een optimist tot in de kist." Bertolt Brecht is zeer in opspraak. In het boek Brecht and Company. Sex, Politics, and The Making of the Modern Drama', welke Amerikaanse titel in Engeland werd vervangen door 'Life and lies of Bertolt Brecht', maakt de Amerikaanse hoogleraar John Fuegi gehakt van de wereldberoemde schrijver. Zo meldt hij onder meer dat 95 procent van 'De Driestidversopera niet door Brecht zelf is geschreven maar door Elisabeth Hauptmann, een van zijn vele minnaressen. een tijd geweest dat de auteur zich op straat vertoonde met een grote rijzweep. Als do meedogenloze schrijver. Uit zijn pornografische sonnetten komt ook al geen al te vooruitstrevende kijk op vrouwen naar voren. Brecht beschouwde do vrouw als niet veel meer dan een stuk vlees met ogen. Vrouwen waren niet meer dan een stuk klei voor hem, klei die hij dwong in de vorm die hij wenste. Hij liet zijn vriendinnen in de ga-; ten houden door vrienden als hij ze ervan verdacht dat ze interesse hadden voor andere mannen. Kortom: hij beheerste de situatie geheel en al. Hij was heer en meester. Niet voor niets noemde hij Elisabeth The chiefs girl en zichzelf The chief. Waarom lieten die vrouwen zich dit alle maal welgevallen?, zo kun je je afvragen. Dal heeft alles te maken met de ondergeschikte positie van de vrouw in die tijd. En later, toen de DDR er eenmaal was, durfden die vrou wen Brecht niet af te vallen uit angst voor re-j presailles. Brecht had de gewoonte om zijn vrouweij al bij zijn leven een 'dodenmasker' van zijrj gelaat te geven. Dan was hij, ook als hij weg was, bij hen. Dan konden die vrouwen toch weer eens goed beseffen dat Brecht domi nant in hun leven aanwezig was. 'Onzin' Barbara-Brecht Schall, de dochter van Brecht, vindt alles wat Fuegi schrijft onzin. Maar volgens de Amerikaanse hoogleraar heeft ze nog niets van wat hij schrijft echt kunnen weerleggen. Ze is net terug uit het ziekenhuis, als we haar aan de lijn krijgen; maar dat is aan haar felle reactie niet te mer ken: „Die Fuegi is gewoon een parasiet. Dat zijn van die lui die hun geld verdienen met het schrijven van ellende over grote auteurs! Een worstje is het, meer niet. Van alle grote auteurs wordt om de zoveel tijd beweert! dat ze hun werk niet zelf hebben geschreven. Kijk maar naar Shakespeare. Onzin. Mijn vader heeft vele vrouwen gehad en het is dan toch wel toevallig dat al die vrouwen goed konden schrijven. Een opschepperig professortje die Fuegi, meer niet. Ik zal zijn boek niet lezen: Ach, er is al zoveel over mijn vader geschrej Bertold Brecht: onder de slopershamer van hoogleraar/schrijver John Fuegi. Boek schetst portret van een literaire souteneur Haar familieleden hebben haar verboden ook maar één woord te zeggen over dat 'rotboek' van de Amerikaan John Fuegi. Barbara Brecht- Schall, de dochter van de grote schrijver, heeft het nog niet gelezen, nee, maar ze is woedend. In Fuegi's boek wordt haar vader afgeschilderd als een literaire souteneur, een schrijver wiens oeuvre voor het grootste deel is geschreven door zijn vriendinnen en min- Twee keer krijgen we Barbara Brecht- Schall aan de telefoon. Twee keer is ze niet in staat haar woede te verbergen, ondanks het verbod van haar verwanten. Hétéi vader een literaire dief?! Hoe durft-ie, die „over het paard getilde professor, die parasiet?" John Fuegi houdt zich al decennia lang be zig met onderzoek naar het werk en de per soon van Brecht. Hij is momenteel hoogle raar Vergelijkende Literatuurwetenschap in de Duitse en Slavische literatuur aan de Uni versiteit van Maryland. Met zijn 732 pagina's tellende boek over het leven en de literaire diefstallen van Brecht heeft hij een bom ge legd onder de grote reputatie van de schrij ver. Een jaar of wat geleden, na de val van de muur, was Barbara Brecht-Schall min of meer gedwongen de literaire nalatenschap van haar vader te verkopen aan de gemeente Berlijn. Ze toucheerde er ettelijke miljoenen Duitse Marken voor. Wie het boek van Fuegi leest, kan zich afvragen of dat geld haar nu eigenlijk wel allemaal toebehoort. Hier is in zekere zin sprake van onbewuste heling. Maar de erven van Elisabeth Hauptmann en de andere ghostwriters van Brecht zullen wel geen aanspraak meer kunnen maken op een gedeelte van dat geld. Brecht was namelijk niet alleen een schrijver maar ook een zaken- Die Dreigroschenoper begint met de regels: 'Und der Haifisch, der hat Zahne und die zeigt er ins Gesicht. Und Mackheat der hat ein Messer und das Messer sieht man nicht'. De haai is dus eerlijker dan de pooier Mackie Messer. Als je leest wat Fuegi heeft gevonden, dringt de gedachte zich op dat Elisabeth Hauptmann hiermee een scherp portret van Brecht zelfheeft gegeven. Het 'visitekaartje' Fuegi laat zijn boek beginnen met een anek dote over Maxim Gorki. Gorki bezoekt op ze kere dag een Stalinistisch concentratiekamp in de voormalige Sovjet-Unie. Het is een do denkamp, maar de kampleiding wil Gorki op het verkeerde been zetten. Ze leggen vrolijke kleedjes op tafel, zetten er wat vaasjes bloe men op en geven de gevangenen de ochtend kranten. Die gevangenen durven niet open lijk te zeggen hoe verschrikkelijk ze het leven in het kamp vinden, maar ze geven wel een signaal af. Ze houden hun krant onderstebo ven om daarmee te tonen hoe belachelijk dit

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1994 | | pagina 31