Sarto, een pater met eigen regels 1 Op een nacht zat er een briefje op zijn deur geprikt. De schrijver meldde dat zijn zoontje, een ba by nog, was gestorven en of hij wilde komen. Hij schrok, zoals de man altijd schrikt wan neer er sprake is van een plotselinge confron tatie met leed. Een moment spookte de ge dachte door z'n hoofd dat de ouders hem volstrekt onbekend waren. Toch kwam het geen ogenblik in hem op om niet te gaan. Net zo min als die keer dat hij geroepen werd bij een moeder van een aantal kinderen die zich had verhangen. Niet dat het went. Aan leed raak je nooit gewoon. Niet zelden komt de boodschap onverwacht en ongele gen. Maar hij zet gewoon zijn eigen angst op zij en gaat. Zoals al die vele honderden keren dat stervenden zich aan hem vastklampten. Hij verbaast zich er al lang niet meer over hoe de mensen hem weten te vinden. Als een mare heeft zijn naam zich in de loop der jaren verbreid. In goede en in kwade zin. Het laatste in kringen van het rooms-ka- tholieke kerkelijke gezag.'Daar vinden ze pa ter Sarto maar een rare, of erger, een onge zeglijke, ketterende dwarsligger die uit de kerk dient te worden geweerd. Twee keer gebeurde dat werkelijk: een ja renlange verbanning uit de Sint Martinus, de sombere kerk die een maatje te groot lijkt voor het Middenhollandse veendorpje Noor den, waar Sarto al 24 jaar schuilt op de zudde zoals het trilveen ter plaatse wordt ge noemd. Vanuit zijn woonbootje is nog net een glimp waar te nemen van het boven riet pluimen en elzenbosjes uittorenende gods huis. Sinds enige tijd mag hij er trouwens weer komen, want na een wisseling van de wacht zetelt er weer een menselijke pastoor. Maar in de overige twaalf parochies van het dekenaat is hij nog steeds persona non grata. Dit op gezag van de bisschop, die hem niet kan vergeven dat hij af en toe de kerkre- gels met voeten treedt. Veel verder kan de bisschop overigens niet gaan, want Sarto valt onder het gezag van de abt zijner orde, die van de Augustijnen. Dat heerschap moet een wijs man zijn, aangezien hij de eigenzinnige priester steevast de hand boven het hoofd houdt. Onenigheid Waarom jaagt Sarto, van huis uit een joviale Brabander die zijn tongval heeft behouden, zoveel priesters, en trouwens ook menige do minee, zo hoog de gordijnen in? Twee voor vallen maken dat snel duidelijk. „Ik heb hier in de kerk een keer een oecumenisch huwe lijk gedaan met een dominee. Die man mocht van mij van alles doen in de dienst, omdat ik zo blij was het met hem samen te mogen vieren. Na afloop heb ik 'm mee naar hier genomen en met hem nog een lekkere fles wijn soldaat gemaakt. De volgende dag belde de pastoor: wat heb je nou gedaan? Jij bent haast niet aan het woord geweest en die dominee wel. Ik dacht dat je mij zou vervan gen! Waarop ik zei: o ja? Ik dacht dat ik de Heer moest vervangen." „Toen ik bij die moeder werd geroepen die zelf dood had ge wild, zat daar, want ze waren protestant, ook een predikant. Het was zo'n zware, die zei: de Heer heeft het gewild. Die heb ik eruit ge donderd. Ik zei: wilde die Heer van jou dat? Ga jij 'm dan maar even bellen..." Dat is nog eens klare taal. Maar het komt wel uit de grond van het hart. Vanuit een ern stige overtuiging. Door hem verwoord als: ,,Ik krijg de rilkikker van al die priesters en domi nees die precies weten hoe het zit. Ik ben niet die overtuigende priester die het godsbewijs komt leveren. Volgens mij valt er helemaal niets te bewijzen. Het enige waartoe de mens in staat is, is zich te bezinnen op zijn bestaan hier. Als God er is, moeten wij Hem hier zoe ken. Moeten wij Hem in onszelf zoeken. Zoals Jezus Christus dat heeft gedaan. Kerken zouden mensen daarin moeten helpen in plaats van ze in de kou te laten staan en aan te komen met wetten en voorschriften, met kilheid, rationaliteit en liefdeloosheid." Zonder dralen diept hij uit zijn rijke erva ring een gebeurtenis op om dat te illustreren. „Een jonge vrouw, helemaal verkankerd, "t was duidelijk dat ze niet ver meer van haar levenseinde zat. Maar haar man deed steeds heel opgewekt, kvvam elke keer aanzetten met tompoezen en sprak steeds van: 'Als mammie straks beter wordt... Ik zei: 'Manus, dit gaat zo niet langer. Je houdt jezelf voor de gek'. Waarop hij zei: 'Maar ze kan geen af scheid nemen van de kinderen. En als je haar zalft lijkt het alsof het einde al nabij is'. 'Nou', knellende regels te doorbreken. Na een tijdje kwam hier een jong stel met een enorme bos bloemen. De jongen zei: 'Ik ben protestant geworden en ik ben er thuis niet uitgetrapt. Dat was zonder u niet mogelijk geweest'." Sarto vertelt nog een verhaal: „Een keer kwam hier een man godverrend binnen. Z'n hele leven had-ie hard gewerkt. Een huwelijk opgeofferd aan de zaak. Problemen met de kinderen. Alles voor wat-ie nu bereikt had. En nu had-ie godverdegodverkanker. Wij praten, praten, praten, totdat hij wat kalmer werd. Toen hebben we samen een goed glas wijn gedronken. Uiteindelijk vroeg hij wat-ie nog kon doen. Heb ik gezegd: 'Schrijf naar je vrouw en je kinderen. Schrijf op waarom je- alles hebt gedaan. Leg het uit en schrijf het van je af. Zo met mensen omgaan, hun zor gen en angsten delen, kan niet schelen hoe veel tijd het kost, samen janken, niets uit de weg gaan, dèt vind ik geloven." Menige zielzorger zou zich in z'n vingers snijden als hem tijdens het delen van een ge grilde kip plotseling werd toegevoegd: 'Weet je dat ik abortus heb laten plegen?' Sarto niet. Die zegt:.'Hou nou die kip vast, anders snij ik in m'n vingers'. Letterlijk zo gebeurd. „Mij," zegt hij, „gaat het nooit om de regel tjes van de kerk, maar om het geluk van mensen. Als hier een brief wordt voorgelezen van de bisschop die schrijft dat mensen die gescheiden zijn, of homo, die abortus plegen of zich prostitueren, uitgesloten moeten wor den van de sacramenten, dan zeg ik: wat nu? Jezus zei toch: komt allen!" „Of het nu een bisschop is die dat zegt of de paus, het is een slechte vader die zo praat. Zo'n vader is eigenlijk een walgelijke zak. Dergelijke walgelijke zakken maken neurotici van mensen. Christus kwam toch om de mensen vrij te maken? Nou, dan moet je ze niet alle vrijheid willen afnemen. Ik wil niet wild doen, maar ik probeer menselijk mee te denken en mee te voelen. Dat komt de kerk tekort." Humanist „De kerk maakt ook een fantastische fout door de vrouw er buiten te houden. De kerk zou wel eens grote behoefte kunnen hebben aan de warmte die vrouwen kunnen geven. Maar zo lang de vrouw nog wordt gezien als tweederangs, als zondeding, is daar geen schijn van kans op. De kerk zelf is het groot ste obstakel voor de liefde in deze wereld. De hiërarchische kerk heeft nagelaten zichzelf te bekeren. Mij wordt wel verweten dat ik een humanist ben. Nou, dat is een compliment, want Jezus was ook een humanist." Starre dominees, daar kan Sarto ook be- hartenswaardige dingen over zeggen. Vooral als ze niet recht door zee zijn. Zoals die pre dikant die zo graag een oecumenische dienst wilde doen en daar ter voorbereiding een avondje over kwam bomen, 's Mans knoert van een pijp die het woonbootje al snel volle dig verduisterde, daar zeurde hij niet over. Het ging tenslotte om de mooie dingen die ze samen zouden doen. „Maar de volgende dag kreeg ik een brief van hem, dat was niet mooi meer. Ik vloekte, ik ketterde. En ik moest mij in zijn kerk zus en zo gedragen. Toen heb ik hem gebeld en gezegd dat ik heel verdrietig was. Omdat hij mij helemaal niet respecteerde. Omdat hij mij alleen maar in zijn keurslijf wilde wrin gen. Ik zei: Ik zie er van af. Ik heb de bereid heid, maar jij wilt dat ik mijn eigenheid ont ken. Die man was helemaal niet rijp voor oe- Steile dominees noch kwaaie pastoors kon den Sarto van zijn koers afbrengen. Dus kon ook die Arabische zakenman bij hem terecht die zijn kinderen gedoopt wilde hebben, maar niet in de kerk van zijn katholieke vrouw. Uiteindelijk, zegt Sarto, deden we het bij hem thuis, wat helemaal niet mag. Er wa zei ik, 'dan doen we het zonder zalven'." Het kwam de pater op een berisping te staan van meneer pastoor. Die zei: „Dit kan toch niet. Je hebt alle tijd gehad en die vrouw- is niet gezalfd!" De verontwaardiging schiet nog in zijn stem: „Typisch zo'n opmerking van zo'n celibatair die niet begrijpt dat de liefde tussen die twee mensen uitgaat boven de regeltjes van de kerk. Die liefde kan net zo goed het achtste sacrament zijn." Keuze Het kan'' raar lopen in een mensenleven. Toen Sarto als jongeman besloot priester te worden, droomde hij nog over het verbreiden van geluk in Afrika. Maar in de eerste plaats koos hij voor een opleiding bij de Augustij nen, die in de loop der eeuwen al onafhanke lijke denkers voortbrachten als Erasmus, Lu ther en Mendel (van de erfelijkheidswetten) en waar hij vertrouwd raakte met het exten- tialisme van Sartre. In de tweede plaats, en dat gaf de doorslag, begon hij al vroeg te suk kelen met zijn gezondheid. „Ik heb in mijn leven nogal eens ziek gele gen. En dan kwamen ze steevast aan mijn bed leuteren dat het Gods wil was. Dat ge wauwel, dat heeft dus grote ergernis bij me opgeroepen. Dat ik daar lag en me onmach tig voelde, dat ze dan aan kwamen zetten met zo'n opmerking. Pffff, w^t is dat voor een God? Dan zei ik: 'Waarom zeggen jullie dat nooit als er iets moois gebeurt? Als mijn tuin mooi bloeit, zeggen jullie dat ik de plantjes goed heb verzorgd. Jullie halen God er alleen bij in noodgevallen, als een soort Haarlem merolie'." Door toedoen van vrienden, die hem een tijdje verpleegden, kwam Sarto terecht in het vlakbij Nieuwkoop gelegen dorpje Noorden. Inmiddels woont hij daar al 24 jaar. Op een krap bemeten woonbootje. Maar ook op een onaards mooi plekje. Door hem derhalve pa radijsje genoemd. Zijn 'bakkie' is een warm holletje, gevuld met boeken, prenten, reli gieuze symbolen - een crucifix met gebroken heup heeft hij onder handbereik - stenen en houtsnijwerk. Buiten, waar de bodem zom pig is, heeft hij die trend voortgezet. Daar door is een tuin ontstaan vol verrassingen. Met halfvergane boomstronken, omgelegd aardewerk, een morsige Maria in het stru weel, een wijnkruik in een kistje en 's zomers de wonderlijkste planten. „Ik zag al vroeg in," zegt Sarto, „dat in een klooster zitten helemaal niets uithaalt. Maar in Frankrijk had ik kennisgemaakt met Fran ciscanen die op een heel open wijze met mensen omgingen. Zo van: komt u maar ge woon langs, de deur staat altijd open en we doen ook heel gewoon. Zoiets wilde ik ook gaan doen. Toen ik zag dat die kerk hier niets deed en mensen die verdriet hebben, ziek zijn, doodgaan toch ergens terecht moeten kunnen, ben ik begonnen met de deur open te zetten." 'Menselijk meevoelen' Dat viel bij de toenmalige, klassieke pastoor niet in goede aarde. Hij voelde zich gepas seerd, zodra iemand hem zei dat die jen pao ter de mis zou doen. „Op een gegeven mo ment zei hij in gecompliceerde gevallen: 'Ga maar naar die kerel hier achter, die trouwt Jan Rap en zijn maat'. Natuurlijk deed ik dat niet", snuift Sarto. „Maar ik probeerde wel de Huwelijken en begrafenissen horen bij het werk van zielzorgers. Maar lang niet altijd beleven zij daar vreugde aan. Menige pastor ervaart vooral het omgaan met stervenden als een zware last. Op een bijna geheim plekje in een oerhollands landschap huisteen pater die er zijn specialisme van heeft gemaakt. Pater Sarto, is bereid alle regels opzij te zetten om stervenden en rouwenden hun ajigsten en verdriet de vrije loop te laten. Hij heeft daar de nodige botsingen met het kerkelijk gezag voor over. Krachttermen schuwt deze pater niet, vrees voor de toorn van Rome koestert hij evenmin. Met ingehouden trots noemt hij zich een nazaat van Luther. Hoezo pater Sarto een ketter? i regie- ren veel gasten bij en hij kwam met een fles water. Uit de bron van Hagar, de Egyptische slavin bij wie Abraham Ismaël heeft verwekt, die door islamieten wordt be schouwd als hun stamvader. „Hij vroeg: 'Mag het daarmee?' Ik zei: 'Kan niet mooier. We doen het samen'." Er waren ook joden onder de genodigden. Ik zei tegen al die mensen: ,Wij haten elkaar. Maar wat bindt ons? Dit kind? Ja, dit kind'. Het eindigde ermee dat de mensen elkaar om de hals vielen. Zo zie je, als je gewoon van mens tot mens begint, kun je elkaar ver lossen." Na een begrafenisplechtigheid trof Sarto een vrouw, van wie hij vermoedde dat zij met haar eigen naderende dood worstelde. Zijn gevoel bedroog hem niet. De vrouw besprak met hem hoe zij waardig afscheid kon nemen van al haar kinderen en kleinkinderen. Hij stelde voor: 'Als we ze nu eens op uw verjaar dag, over een paar weken, bijeen roepen. Dan delen we brood en wijn en zal ik u zal ven. Dan kunt u afscheid nemen, terwijl u zich nog redelijk voelt. „Zo deden we het. En op die dag zei ze: 'Oma is ernstig ziek. Oma zal er niet lang meer zijn. Oma wil nu afscheid nemen. En daarop had zij voor elk kind en elk kleinkind een persoonlijk woord. Aan het einde pakte de oudste zoon een sjerp met een medaille, waarop stond: Met dank aan de captain - het was namelijk een heel sportieve familie. En hij zei: 'We zullen voor u zingen, moeder. En hoe gek ook, we zingen: Lang zal u leven. Want u zult lang leven, niet in ons midden, maar in onze herinnering.' De mis, later, in de kerk, was'vergeleken afscheid niet meer dan eei mentaire afwikkeling. Ingeving Zo rijgt hij het ene verhaal aan het andere, als kralen aan een rozen krans. Op de valreep valt deze hem nog in: „Heel vroeg op een zondagochtend werd ik gebeld. Een mij onbekende vrouw. Haar man, die ik evenmin kende, had gevraagd of, ik wilde komen. Hij was 's zaterdagavonds thuisgeko men om te stervep. Ik tref die man aan in een hele grote stoel. En vraag: 'Hoe kent u mij?' 'Doet er niet toe', zegt-ie. 'Ie mand heeft je naam genoemd. Van huis-uit ben ik katholiek, maar met die kerk wil ik niets te maken heb ben!' 'Nou', zeg ik, 'ik ben toevallig ook van die kerk.' 'Dat bepaal ik wel. Ik wil dat je iets gaat zeggen bij mijn crematie'. Nou, we pra ten, en, ja, ik moet dat natuurlijk doen." „Ik ga naar huis en een paar uur later, rin kelt de telefoon. De man is al dood. Tjonge... Ik loop hier dan wat rond, nadenkend over wat ik nu moet. Wat weet ik eigenlijk nog weinig van die man. En hier..." Sarto grijpt iets van een plankje aan bakboordzijde en houdt het omhoog... Dit heeft me gered." Hij toont een grauwe klont, die nog het meest weg heeft van een versteend stukje spons. Een vuile spons dan. Wat een lelijke steen! Sarto: „Dat zei ik ook tegen de mensen bij de crematie. 'Maar', zei ik, 'nu oordeelt u naar de buitenkant. Maar kijk...", zegt hij, de steen met een rap gebaar in tweeën uit elkaar trekkend, een kern met kristallen en een puk kel amethist onthullend, „...de waarde zit in de binnenkant. God kijkt naar de binnen kant." „Meer heb ik niet gezegd. Het was doodstil. Toen begonnen mensen elkaar aan te stoten. Een enkeling hoorde ik snikken. Dat Was de kortste plechtigheid die ik ooit heb gedaan." 'Ik krijg de rilkikker van al die priesters en dominees die precies weten hoe het zit' ZATERDAG 6 AUGUSTUS 1: Pater Sarto: „Ik wil niet wild doen, ma ik probeer menseli mee te denken en mee te voelen. Da| komt de Kerk tekoi FOTO GPD ROLANl

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1994 | | pagina 24