De strijd om de
bouw van een
nieuw stadhuis
D
Overleven in de oven van Turkana
Kenya
ZATERDAG 16 JUL11994
Zoals op bovenstaande tekening zou het nieuwe Leidse stadhuis er aan de Vismarktzijde hebben uitgezien
als de keus gevallen was op het ontwerp van W.M. Dudok. foto archief
'Een onverkwikkelijke Leidsche geschiedenis
elf Vijfenzestig jaar geleden, om
n precies te zijn op 12 februari
!e 1929, werd het fraaie Leidse
stadhuis - een ontwerp van
architect Lieven de Key - door
brand verwoest. De Sleutelstad
et' verloor daarmee één vanz'n
waardevolste 16de eeuwse
monumenten. 'Een ramp voor
.eiden en voor geheel ons land',
berichtte het Leidsch Dagblad
in een voor die tijd ongewoon
'n grote kop op de voorpagina.
e- Terwijl de resten van het
stadhuis nog nasmeulden was
kunstminnend Nederland al
31volop in de weer met de vraag
11 wie het nieu we Leidse stadhuis
it< mocht bouwen.
lid Deze maand is het 60 jaar
geleden dat architect C.J.
Blaauw de definitieve opdracht
i'kreeg. Daaraan ging een heftige
afstrijd vooraf waarin, zo schreef
deze krant in 1933, de
rechtvaardigheid en eerlijkheid
met voeten was getreden.
Het verhaal van 'een
onverkwikkelijke Leidsche
geschiedenis'.
e langdurige discussie na de
stadhuisbrand in Leiden, begon
met de vraag of er wel een heel
nieuw stadhuis gebouwd moest worden of
dat de historische gevel aan de Breestraat
kon worden gerestaureerd om als 'gezicht' te
dienen voor een heel nieuw stadhuis daar
achter. Ook liepen de meningen uiteen over
de plek: of het nieuwe stadhuis op dezelfde
plaats-herbouwd moest worden, of op een
andere lokatie. Eén van de voorstellen was
een nieuw stadhuis te bouwen tussen Bees
tenmarkt en Steenstraat, of aan de Lammer
markt. In beide gevallen zou molen De Valk
het veld moeten ruimen.
Het college van burgemeester en wethou
ders besloot om de Rijkscommissie voor de
Monumentenzorg op te dragen onderzoek te
doen naar de mogelijkheid de oude voorge
vel te behouden en te restaureren. De com
missie moest zich ook buigen over de even
tuele herbouw van de stadhuistoren die tij
dens de brand volledig was ingestort.
Het advies dat de rijkscommissie aan B en
W uitbracht was duidelijk: de gevel aan de
Breestraat kon praktisch geheel behouden
blijven en worden ingepast in een nieuw
stadhuisplan. Over de toren oordeelde de
commissie dat het niet verstandig was die te
herbouwen maar de architect van het nieuw
te bouwen stadhuis een passend ontwerp
voor een nieuwe toren te laten maken. Het
Het Leidse stadhuis in aanbouw, naar het ontwerp van architect Blaauw. Achter de historische gevel aan de Breestraat werd een
betonskelet opgetrokken voor de nieuwe stadhuistoren.
geweest als plaatsvervangend directeur van
gemeentewerken. Zijn bekendste bouwwer
ken in Leiden zijn het gebouw van het
Leidsch Dagblad aan de Witte Singel en de
toenmalige HBS (nu het Bonaventura-colle-
ge) aan de Burggravenlaan, op de hoek met
de Hoge Rijndijk. Vooral het Leidsch Dag
blad-gebouw verraadt dat Dudok in zijn
vroege periode werd beïnvloed door Berlage
en de Amsterdamse School.
De aanstelling van Dudok deed meteen al
veel stof opwaaien. Vooral het feit dat het ge
meentebestuur slechts één architect had uit
genodigd viel bij velen niet in goede aarde.
De Bond van Nederlandse Architecten (BNA)
was het helemaal niet eens met de gang van
zaken en pleitte voor een meervou
dige opdracht. Dudok trok zich daar
niets van aan hetgeen een tijdelijke
verslechtering van zijn relatie met
de BNA veroorzaakte.
Toen Dudok in 1930 zijn plan met
behoud van de oude gevel openbaar
maakte barstte de kritiek pas goed
verlossende woord zou moeten spreken, te
vragen een oordeel te vellen. Heemschutbe
stuurder A.A. Kok, tevens als restauratie-ar
chitect werkzaam bij de gemeente Amster
dam, en dus afkomstig uit onverdachte hoek,
gaf gehoor aan het verzoek.
Geheel tegen de verwachting in brak Kok
een lans voor het plan Dudok. Hij prees de
gemeente Leiden dat het slechts één archi
tect uitnodigde in wiens kunnen men ver
trouwen had, en noemde het ontwerp van
Dudok knap en van die tijd.
Toen B en W in 1931 een brief ontvingen
van de minister van onderwijs, kunsten en
wetenschappen waarin het behoud van de
oude gevel aan de Breestraat verplicht werd
meest dringende advies van de commissie los. Tot die critici behoorden alle
was wel om één van Nederlands beste archi
tecten te benaderen om schetsontwerpen te
maken voor een nieuw stadhuis op de plaats
van het oude, met een nieuw front aan de
Vismarkt.
Protesten
Het oude stadhuis was, op het moment van
de brand, verzekerd voor acht ton, de inven
taris voor ongeveer twee ton. Totaal dus een
miljoen gulden. De bouwsom (exclusief res
tauratie van de gevel aan de Breestraat) voor
het nieuwe stadhuis mocht van B en W
1.250.000 gulden bedragen.
De gemeenteraad besloot op 16 december
1929 om de opdracht tot het maken van een
stadhuisplan te geven aan de Hilversumse
gemeente-architect W.M. Dudok. Hij zou
twee ontwerpen maken: één met, en één
zonder het behoud van de oude gevel aan deredactie van het Leidsch Dagblad
Breestraat. het initiatief om de Bond Heem-
Dudok was geen onbekende in Leiden. Van schut, door veel betrokkenen be-
1913 tot 1915 was hij in deze stad werkzaam schouwd als dè instelling die het
professoren van de Leidse universi
teit en vooral traditioneel ingestelde
architecten als M.J. Granpré Molière
en A.J. Kropholler. Zij meenden dat
het contrast tussen de oude gevel
aan de Breestraat en de nieuwbouw
aan de Vismarkt veel te groot was.
Dudok zelf schreef daarover: „Het
probleem is aanvaard zoals het is en
er is niet getracht het te verzachten.
De oude gevel is in het nieuwe raad
huis opgenomen als een oude steen
in een nieuwe ring."
Bijval
Naast kritiek kreeg het plan Dudok
ook enige bijval, vooral van archi
tecten uit de modernistische hoek.
In het heetst van de strijd nam de
Het ontwerp voor een nieuw Leidse stadhuis dat, buiten mede
dinging, werd ingezonden door M.A. en J. van Nieukerken.
foto archief
gesteld, viel het tweede deel van Dudoks op
dracht weg. Het was ook een sein voor zijn
tegenstanders om hun verzet met vereende
kracht voort te zetten. Het gemeentebestuur
kon de kritiek op een gegeven moment niet
langer de baas en besloot de opdracht aan
Dudok in te trekken. Ondertussen beukten
weer en wind hard in op de onbeschermde
restanten van de gehavende, monumentale
gevel aan de Breestraat. Er zou nog heel wat
water door de Rijn stromen voordat Leiden
een nieuw stadhuis rijk was.
In juli 1932 werden de architecten C.J.
Blaauw, A.J. Kropholler, H.F. Mertens en het
Leidse duo Buurman-Van der Laan uitgeno
digd nieuwe plannen te maken. Ook Dudok
werd benaderd om aan de prijs
vraag deel te nemen, maar hij wei
gerde verder iedere medewerking.
Alle nieuwe plannen werden in 1933
tentoongesteld in het Stedelijk Mu
seum De Lakenhal, samen met nog
vier plannen van niet uitgenodigde
architecten. De strijd zou vanaf dat
moment vooral gaan tussen Blaauw
en Kropholler.
Liefhebbers van het bestaande
stadsschoon waren dik tevreden
met de terugtrekking van Dudok.
De bemoeienis met de stadhuis
plannen kwam vooral van architec
ten die lid waren van de BNA. Zelfs
politieke en godsdienstige argu
menten werden in stelling gebracht
om hun keuze voor het éne of het
andere plan kracht bij te zetten.
Ook kunstcritici bleven zich in de
discussie mengen met publikaties
in verschillende periodieken. Het
plan Blaauw kwam zwaar onder
vuur te liggen. De plattegronden
werden fel gekritiseerd, de toren als
weinig karakteristiek terzijde ge
schoven en het beoogde stadhuis
plein, opzij van de achtergevel,
werd als 'stedenschennis' verwor
pen. 'Denk aan de Koornbrug',
waarschuwde de historicus prof. J.
Huizinga in De Gids. Het stads
deel tussen de Waag en de
Koornbrug werd in zijn ogen,
door het verbreken van de oude
rooilijn aan de Vismarkt, waar
voor de stadhuisbrand huizen
stonden, roekeloos verstoord.
Bemoeizucht
Iedereen bemoeide zich op een
gegeven moment met de stad
huisplannen. De meeste bijval
kreeg het plan van Kropholler.
Maar de commissie, ingesteld
om B en W te adviseren, oor
deelde unaniem dat het plan
Blaauw het beste was. Dat oor
deel werd gedeeld door het col
lege van burgemeester en wet
houders.
Op 20 december 1933 besloot
de gemeenteraad, met 21 stem
men voor en 17 stemmen te
gen, architect Blaauw als win
naar van de stadhuisprijsvraag
aan te wijzen. De uitslag maak
te veel kritiek los. Volgens som
migen was de stemming in zo
royale mate ten gunste van
Blaauw uitgevallen omdat op
het laatste moment drie chris
telijke raadsleden overstag gin
gen. Zij zouden de katholiek
Kropholler de overwinning niet
hebben gegund.
Kritiek op de uitverkiezing van
het plan Blaauw bestond er ook
omdat de architect was afgewe
ken van het programma van ei
sen door een paar panden aan
de Vismarkt in zijn plan te be
trekken. Daardoor zou een eer
lijke vergelijking met de ande
ren niet mogelijk zijn geweest,
temeer daar Kropholler zijn
plan niet op een ruimer terrein
mocht baseren. Het Leidsch
Dagblad schreef na de overwin
ning van architect Blaauw dat
de rechtvaardigheid met voeten
was getreden. Comelis Veth
sprak in Het Haagsch Maand
blad van 'Een onverkwikkelijke
Leidsche geschiedenis
Ook na de beslissing van de g
meenteraad bleef een aantal
Leidenaars, wier rechtsgevoel
niet was bevredigd, zich verzet
ten. Een aantal bezwaarden
wendde zich tot de Kroon om
het raadsbesluit ter vernietiging
voor te dragen. De minister van
onderwijs, kunsten en weten
schappen oordeelde echter dat het een zaak
betrof die alleen het Leidse gemeentebestuur
Begin juli 1934 kreeg architect Blaauw offi
cieel de opdracht toegewezen voor het ma
ken van een definitief stadhuisplan. De
nieuwbouw en de restauratie van de oude
gevel duurden van januari 1935 tot mei 1940.
Op 17 december 1940 betrokken B en W hun
werkkamers in het nieuwe stadhuis.
Tevreden
Burgemeester Goekoop is nog altijd heel te
vreden met zijn burgemeesterskamer waar
een bijzonder houtinlegwerk van de kunste
naar M.C. Escher is aangebracht dat de groei
van de stad Leiden (1186-1940) in beeld
brengt. Aan de bouw van het stadhuis is door
vele kunstenaars en ambachtslieden meege
werkt. Goekoop vindt het gebouw met z'n ve
le fraaie kunstwerken en al z'n kostbare hout
en marmersoorten een aanwinst voor de stad
Leiden. „Buitenlanders zijn er altijd zeer van
onder de indruk", weet hij.
De Leidse burgemeester is heel gelukkig
met de beslissing die de gemeenteraad 60
jaar geleden heeft genomen. „Het stadhuis
van Blaauw voldoet nog altijd uitstekend. Er
zitten wel wat gebruikersmankementen aan,
zoals de luchtverversing die te wensen over
laat en de vele trapjes die het hoogteverschil
tussen de Breestraat en de Vismarkt moeten
overbruggen, maar in het algemeen gespro
ken is het een gebouw dat, met betrekkelijk
weinig aanpassingen, prima functioneert.
Het stadhuis staat ook op de plaats waar het
hoort te staan: in het centrum van de stad,
waar de markt is en waar van alles te doen
is."
Goekoop meent dat de toenmalige
meenteraad ook uit historisch oogpunt geen
betere keus had kunnen maken. „Het ont
werp van Blaauw past beter in de historische
binnenstad dan dat van Du(Jok. Als ik het
Leidse stadhuis vergelijk met het stadhuis dat
Dudok heeft ontworpen voor de gemeente
Hilversum, wat op zich ook een monument
is, dan zou ik toch niet willen ruilen."
Nederland is met vakantie.
Althans: zo heet dat in deze tijd van
het jaar nog steeds.
Intussen heeft een deel het jaarlijk
se uitstapje er reeds opzitten.
Vakantie-vieren is immers voor
velen al lang niet meer een
bezigheid die zich alleen in juli en
augustus afspeelt.
En zo nam ook een aantal van onze
redacteuren de aanloop naar deze
zomer via de vakantie-kaart. In een
aantal AFLEVERINGEN EEN impressie.
mS&fi
STELLA VAN ZANTEN
Hij plaatst razendsnel zijn kleine en tengere
gestalte tussen mij en de uitgang. In lokale
spreektaal voert hij over mijn hoofd heen
een verhit gesprek met één van zijn kinderen. Ik voel een
lichte paniek opkomen. Hier sta ik dan, als enige blanke
toeriste in een hut van de El Molo, een volk dat leeft in het
hoge noorden van Kenya. Ingesloten tussen vader en
zoon. Ik hoor de stemmen van iriijn medereizigers, die
volledig in beslag worden genomen door de Afrikaanse
kinderen. Ze zijn vlakbij, maar naar mijn gevoel ben ik
lichtjaren van ze verwijderd. Ik ben alleen.
Het bezichtigen van de hut kostte honderd shilling (drie
gulden) en ik heb (nog) niet betaald. De vader is daar
zichtbaar boos over. Nietsvermoedend over de financiële
gevolgen ben ik door de jongen meegetroond naar zijn
huis.
Juist op het moment dat ik overweeg mij met geweld
een weg naar buiten te banen stapt de vader opzij. Later
geef ik de jongen alsnog zijn geld.
Aan de zuidkant van het Turkana-meer, in Loyengala-
ni, staan enkele tientallen hutten op een paar vierkante
meter. In een oogopslag kun je de totale populatie over
zien. Het is een raar idee dat de ongeveer 250 mensen de
laatste overlevenden van dit volk zijn. Ze bestaan voorna
melijk van visvangst, maar ook van geiten en wat pluim
vee. Loyengalani is de heetste plek van Oost-Afrika. De
temperaturen kunnen hier oplopen tot 63 graden Celsius.
Je moet wel een ijzeren wil hebben om het Turkana-meer
te bereiken. De laatste kilometers voordat er water, is te
zien voel ik mij in een maanlandschap verzeild geraakt.
Groeien doet er niets meer; er zijn slechts wat verdorde
grassen te zien. Voor zover het oog reikt ligt er lava; grote
re en kleinere zwart/grijze stenen bedekken de aarde. Alsof
een hele grote grijper zijn klauwen boven het aardopper
vlak heeft geopend. De hitte die er vanaf straalt is bijna
onverdraaglijk. Dorst, dorst. Maar we moeten zuinig
doen. Drinkwater is hier meer waard dan geld. Meter na
meter ploegt de truck die om door dit gebied voert, zich
voort. En dan de beloning: ineens, na een bocht, doemt
het groenige meer in al zijn pracht op. De confrontatie is
waarschijnlijk net zo verrassend als voor de eerste blanke
in 1888.
Het Kenya van vandaag wordt voor een groot deel in
stand gehouden door het roerisme. Tal van volkeren
in het land geven hun privé te kijk voor een paar shilling.
Van de opbrengst schaffen ze vee aan; hoe groter de kud
de, hoe meer aanzien. Ik realiseer me hoe naïef ik tegen
dit land heb aangekeken.
De toeristen zijn welkom vanwege de broodnodige in
komsten voor mens en dier, maar vormen tegelijkertijd
een bedreiging. Als ik in de oude Duitse legertruck uit de
Tweede Wereldoorlog doör het schitterende Kenyase land
schap word gereden voer ik een strijd met mezelf. Ik ben
gekomen om dit land met al zijn bijzondere levensvor
men te bekijken voordat ze verdwenen zijn. Tegelijkertijd
kunnen de wildparken schade oplopen juist door de toe
risten. Ik sus mijzelf met de gedachte dat de entree van
deze parken steeds duurder wordt om het benodigde be
heer te kunnen uitvoeren. Onder meer met mijn geld
dus. Ik kom er niet uit.
Nog meer last heb ik van de vraag wel of geen foto's te
nemen. Als de truck stopt om de eerste de beste gera-
nouk of gazelle van nabij te aanschouwen kijk ik vertwij
feld naar mijn medereizigers. Het enige geluid in de ver
re omtrek is dat van de massaal klikkende camera's. Een
algeheel gevoel van gêne neemt bezit van me. Ik weet
niet waar te kijken: óf naar het natuurschoon ter rechter
zijde óf in de truck. Ik voel me een rijke, arrogante
vreemdeling, die meent het recht te hebben door een
wildpark te crossen en alles te fotograferen. Het staat me
tegen. Desondanks krijgt mijn egoïsme de overhand.
Wat me door heel Kenya heen enorm opvalt, is dat ik
me aan moet passen aan de dieren en niet anders
om. Het land is van hen, ik ben te gast.
Grote delen van het land ogen verlaten, maar dat is
schijn. Uit het niets kunnen ineens zowel mensen als
dieren tevoorschijn komen.
Na een week begin ik te wennen aan de aanwezigheid
van dieren om ons heen: zebra's, diverse soorten gazel
len, struisvogels, waterbokken, hyena's, wildebeesten,
buffels, giraffen, olifanten en nog veel meer. Mijn respect
en ontzag voor hoe deze dierengemeenschap onderling
functioneert, groeit met de dag. Hoe lang nog?, dreunt
het vaak door mijn hoofd. Hoe lang nog zal het duren
voordat ook dit gebied (nog verder) is aangetast?
Op de terugweg van Lake Turkana verschijnt de plaats
South Horr als een oase in het dorre landschap. Net
als in Loyengalani vormen de palmen, bananenplanten
en bloeiende struiken een schril contrast met de hete en
kurkdroge omgeving. Onderweg stopt de truck voor en
kele Turkana, die om water vragen. De droogte heeft hen
wanhopig gemaakt. Desondanks behouden ze hun gra
tie en waardigheid. Kenyanen die worden getroffen door
de droogte hoeven niet op steun van de overheid te re
kenen. Staatshulp is een begrip dat de volkeren niet ken
nen. Kuddes kunnen (grotendeels) uitsterven, zonder
dat de regering de helpende hand biedt. Zelfs als je niet
in een door droogte geteisterde periode door het noor
den van Kenya rijdt vraag je je af waarvan de geiten of
kamelen in leven blijven. Er is in de verste verte niets
groens te bekennen, slechts doornen.
In Maralal eten we bij wijze van uitzondering niet bij de
truck. De meegereisde inlandse kok heeft vrijaf. Onge
veer de enige keer in 23 dagen dat hij még overslaan. Als
het reisgezelschap op de eindbestemming is aangeko
men heeft hij slechts één dag vrij voordat de nieuwe
groep vertrekt. Deze Kikuyu heeft geen tijd voor zijn ge
zin, hij moet altijd werken. Wel verdient hij met zijn
baan, in dienst van een buitenlandse reisorganisatie,
veel meer dan andere Kikuyu's, een volk, dat als hard
werkend bekend staat. Hij kan sparen van zijn inkomen:
later wil hij een boerderij. De aanschaf van vee kost veel
geld.
Ook een Samburu-krijger in Maralal streeft ernaar een
kudde bij elkaar te krijgen. Maar hij heeft een andere
methode. Als hij in het huwelijk treedt moet zijn vrouw
een bruidsschat meebrengen: vee. De 24-jarige krijger
heeft wel belangstelling voor één van de blanke vrouwen
uit de groep. Hij wil met haar trouwen: hij wil graag een
blank kind. Hij heeft respect voor de witte medemens.
Hij vindt ze een sterk en waardig volk. Als hij hoort dat
blanke vrouwen geen bruidsschat meenemen en zeker
geen vee, loopt hij hoofdschuddend en niet begrijpend
weg. Hij moet nadenken. Over zijn toekomst.