'Het grote niets is de rijkdom van het leven' >\\T Anton Heyboers eigen wereld De rust in fortHeyboer is teruggekeerd. De gitaren en Mariabeelden die de 70- jarige kunstenaar aan diggelen sloeg uit woede over gemeentelijke bouwvoorschrijten, zijn weer gelijmd. Anton Heyboer kan zich weer wijden aan het grote niets. Schilderijen van tien seconden. Het zijn sporen van mijn leven. Hier liep ooit Heyboer." Heyboer doelt niet op een hemelse belo ning voor zijn kloosterbestaan („Daar geloof ik niet in"), maar op een oudedagsvoorzie ning voor 'de meisjes'. In een zwaar beveiligd pand in Amsterdam zijn volgens Heyboer al leen al vijfhonderd schilderijen en vierdui zend etsen opgeslagen, waarvan zo'n drie duizend nooit gezien zijn. „We hebben het aanbod gehad een deel van het werk te ruilen tegen een kasteel in de omgeving van het Limburgse Kessel. Een echt kasteel met zalen van hier tot ginder. We hebben er samen over gesproken. Ik en de meiden. We hebben elkaar aangekeken en gevraagd: wat doen we? Als we nu met de honden in de taxi stap pen, wonen we in een kasteel. Maar ach, dat doen we nu ook al. De meisjes hebben nu sa men één miljoen. Soms denk ik, zal ik er nog een miljoen bijverdienen. Maar dat kan niet in Nederland vanwege de belasting. Om een miljoen over te houden, moet ik wel voor drie miljoen maken." Eigenlijk is de VOF nog veel rijker. „Maar ik ben bestolen voor twee tot drie miljoen gul den door een plastisch chirurg in Amster dam. Hij stond ruim dertig jaar geleden borg voor me toen ik me hier in Den lip vestigde. Als dank heeft hij heel veel werk gekregen. Schatrijk is hij geworden. Ik legde ook voor raad bij hem neer en die heb ik nooit terug gekregen. Zijn advocaat heeft ons nog ooit tweehonderdduizend gulden geboden als we er niet meer over zouden praten. Maar wij la ten ons niet afkopen. En nu zit die man daar met een gigantisch vermogen. Er zitten schil derijen bij van acht bij acht meter in canvas. Nee, ik heb geen aangifte gedaan. De man voert waarschijnlijk dagelijks een strijd met zijn geweten." Het leven „Het is mooi dat die vrouwen gekomen zijn. Dan heeft mijn leven toch nog zin gehad. Want deze wereld heeft me helemaal niets te bieden. Als de vrouwen er niet waren, dan zouden ze me ter plekke mogen 'afschieten. In de oorlog had mijn aanwezigheid ook zin. Als koerier heb ik veel jonge Polen geholpen met vervalste papieren. Maar in tijd van vre de... Heb je de gezichten gezien van die vete ranen op D-day? Ze hebben iets afstotelijks. Doen niet meer mee aan deze wereld. Hun wereld ligt daar." Hij staart wat voor zich uit. Oorlogsherin neringen flitsen door het hoofd. „Je kunt het geen herinneringen noemen. Ik moet me soms herinneren dat ik hier ben. In de staats gevangenis in Berlijn ging echt iedereen dood. Bij het bombardement in '43 kon ik vluchten." Toen Heyboer uit de oorlog kwam, leefde hij een tijdlang van de vuilnisbelt in Heem stede. Daar vond hij complete diners. „Ik woonde in een afbraakbuurt in Haarlem. Zonder relatie of vrienden. De mensen me den me. Toen ben ik begonnen met krassen. Ik kon het niet, maar dat interesseerde me niet. Kort daarna ben ik beland in het krank zinnigengesticht in Santpoort. Godfried Bomans heeft me eruit gehaald. Ik ontmoette hem op verlof in Haarlem. Was op zoek naar een kamer. Hij zei dat het me nooit zou luk ken een kamer te vinden als ze hoorden waar ik vandaan kwam." Van Bomans mocht hij een kamer bewo nen boven de sociëteit waarvan de schrijver voorzitter was. „Ik wilde me waarmaken. Ik probeerde uit te vinden of ik kunstenaar kon worden. Op een dag heb ik toen aan tafel in de sociëteit een tekening gemaakt met papier en bruine inkt. La Familie qui pense heb Ik het genoemd. Het hangt nu in het Stedelijk Museum in Amsterdam. Dat tekeningetje is zó goed. Een regelrechte Rodin. Hoe het in me is gekomen... Ik had nog nooit zulke fi guurtjes gemaakt. Daarna heb ik op zink din gen gesneden. Dat was echt wereldklasse. Al leen Picasso kon het ook. Verder heb ik nooit een ets gezien die mij in de verste verte kon benaderen." Als het op etsen aankwam, was hij één van de grootsten ter wereld. Vindt Heyboer al thans zelf. „Maar dat vond ik zo vervelend om te zijn. Ze werden duur en gekocht door buitenlandse musea. Ik had alleen nog markt in New York, Toronto en Keulen. Ik werd een beleggingsobject. Ik was niet meer de koerier van de Polen. Toen ben ik gestopt met etsen. Het is niet te bevatten wat er ligt opgeslagen. Als we de oude etsen zouden drukken, zou den we een soort multinational hebben. Maar de inspiratie daartoe ontbreekt. Als een vrouw het me zou vragen trots op me zou zijn, zou ik het doen. Een vrouw zoals Gre(a Garbo. Voor zo'n vrouw doet een artiest heï. Niet voor de meisjes, dat zijn soldaten ge worden. Daar hoeft niets voor in het leven." M fl t aaahjaoehaaieaaaina." Gekke man beroert W W een gitaar en stoot kreten uit. Aan z'n voeten kapotte schoenen. Me neer draagt een Urker broek, twee vissersjas jes, een leren puntmuts. Over neus en voor hoofd loopt een witte streep. „Als je er niet tegen kunt dat m'n gezicht is geschminkt, haal ik het eraf. Zo treed ik op. Het heeft iets primitiefs. Net als de muziek en de schilderij en die ik maak." Hier spreekt Anton Heyboer. Hij pakt een mondharmonika en brengt vervolgens wat onbestemde klanken voort. „Het leuke hier van is dat je het nooit hebt gehoord. Je kunt het niet afmeten aan iets anders." Vijf vrouwen kijken toe. En ze zijn een en al glimlach. Maria, Marike, Lotti, Joke en Petra van de overkant. Vier 'soldaten' en een Mathilde Will ink- ach tige verschijning die aan gindse zijde van de straat de winkel doet. „Ik heb de vrouwen afgebeuld, getraind als een marinier. Behalve Petra. Op de eerste dag van haar opleiding liet ik haar sintels schep pen. Het lijkt hier wel een concentratiekamp, zei ze. En legde het werk neer. Ze is naar het Hilton in Amsterdam gereden en heeft een sherry met uiensoep besteld. Rijkeluiskind. Heeft vijf kostscholen gehad." Dat Idopt niet helemaal. Al met al waren het er zeven, gebaart Petra breed lachend. Ze draagt een fel gekleurde jurk en is behangen met sieraden. Alles rinkelt en glimt aan haar. Marike, Lotti en Joke lopen in visserskleren, die zitten als hobbezakken. Alleen Maria heeft het uniform afgegooid. Ze draagt een spijkerbroek en een trui. „Dit zijn mijn soldaatjes", zegt Heyboer. „Ik heb ze geleerd hard te zijn. Ze mogen nooit in een gevoel wegzakken. Er mag alleen positief worden gedacht. Een menselijk leven heeft alleen zin in een tijd waarin waarden en normen in stand zijn. In deze tijd van verval heeft het geen zin mens te zijn. Daarom heb ben wij een leven opgebouwd dat sterk is. Sober, zonder luxe. Luxe maakt mensen zwak. Net als alcohol en seks. Je moet als \touw niet echt jongetjesgericht zijn. Zij hier, zochten allemaal een geest." Maria knikt instemmend. „Vanaf het mo ment dat ik Anton ontmoette op de Zeedijk in Amsterdam, wist ik dat ik bij hem hoorde. Ik was 18 en hij 36. Ik voelde dat ik voor hem op de wereld was gezet." Bescherming Heyboer had toen al drie huwelijken achter de rug. „Ook allemaal vrouwen die veiligheid in mij vonden. Ik nam geen wouw mee uit liefde. Ze zochten allemaal bescherming. Zou de wouw met wie ik op dat moment was een nieuwe niet hebben gepikt, ze had kunnen gaan. De nood van die ander was groter. Het duurde heel lang voordat ik met ze naar bed ging. Dat vergat ik gewoon." Maria tolereerde Lotti. Samen heetten ze ex-model Marike welkom en nog later bus chauffeur Joke. En nu worden ze respectieve lijk 34, 29, 20 en 19 jaar beschermd door Heyboer. Een echte vent, verzekeren de da- Heyboen „Een echte vent is een man waar je als wouw geen last van hebt. Iemand .die een totaal versoberd leven leeft. Die ook niets lekker vindt. Die zelf het leven maakt. Wan neer zie je nog een echte vent? De potentie van mannen is volledig gezakt. Dat hangt daar maar te wachten op verlossing." Zo niet bij Anton. „Hij is wel potent hoor", weet Maria, maar seks doodt creativiteit. Heyboer: „Een man schildert uit z'n ballen. Neem Dali. Die had een mooie wouw. Daar kon-ie wel mee naar bed gaan; maar dan kon hij drie dagen niet werken". Hij drukt zich op uit de beschilderde fau teuil in Maria's huiskamer. „Kom, laten we hier vandaan gaan. Dit is Maria's huis. Veel te veel tierelantijnen." Grote Anton wijst naar de foto's van kleine Anton in Indië en op Curasao. Naar de Ma riabeelden, kruisbeelden, gitaren, piano's, hometrainers, roeimachines, oosterse tapij ten, televisies en naar een kaptafel vol dure cosmetica. „Ach, Maria is een kind. Ze heeft helemaal geen jeugd gehad. Soft-incest door stiefvader, kindertehuis. Ze is ook de enige die boodschappen doet en eet zoals ze bui ten eten. Ik neem al dertig jaar geen hap Eu ropees eten meer. Ik leef van graan met zee wier en schapekaas. Van het brood uit deze maatschappij kun je niet leven, dat is dood. Dus malen we zelf ons graan. Joke weet echt alles van gezond eten." Het schip We gaan de gang op, de stank tegemoet. De neus snuift de penetrante geur van urine op. Schelpen knisperen onder de schoenzolen. „Die liggen er, opdat je niets ruikt van de plas van de honden." Er lopen hier twintig herdershonden. Poe pen doen ze in een container. Heyboer en de wouwen ook. „De container wordt één keer per week door een taxi opgehaald." Heyboers huis kent geen badkamer of toi let. „Ik heb me in geen twintig jaar gewassen. Ik ben toch wel schoon, omdat het oorspron kelijke afweermechanisme van de huid weer is gaan werken. Joke heeft zich ook nooit meer gewassen. De rest doet wat met een washandje." Hij stroopt zijn mouw omhoog en toont zijn schone huid. Trekt zijn veterloze schoen en sok uit. Een zeer jong ogende voet, strak in het vel. Het onderbeen: evenzo. „Als je durft, moet je voelen. Ik onderga een regene ratieproces. Ik word steeds jonger." Heyboer voert ons door een lange kronke lige gang met tussendeuren. Links de 'hui zen' van de wouwen („Soms waag ik me af wat ze de gehele dag doen"), rechts staan vijf autobussen achterelkaar geparkeerd. Tot Heyboers huisraad behoort verder: scheeps- boeien van twee meter hoog, oude fornuizen, kroonluchters, diepvriezers met wilde zalm voor de honden, tonnen met opgerolde teke ningen, tonnen met graan, genoeg om zes jaar van te leven. En nergens, nergens in de bijna 2500 vierkante meter grote uitdragerij een raam „Stel je voor, sta ik hier met je te praten, zie ik ineens een auto. Dat vind ik on beleefd." Zijn schip, noemt Heyboer het. Een eigen handig gebouwd fort van honderd meter diep en 23 meter breed. Direct aan de door gaande weg door het dorpje Den lip, twintig kilometer boven Amsterdam, en toch van de buitenwereld afgesloten. Af en toe klimt hij op het dak van zijn fort. Dan geniet Heyboer van het weidse uitzicht over het polderland schap. Hij weet zich dan beschermd door een kooi, die straling en stromen moet afwe ren. „Sinds '82 ben ik één keer echt buiten geweest en dat was om opnieuw met Maria te trouwen. Inmiddels zijn we weer geschei den. Dat is beter voor de vennootschap. Nu zijn alle meisjes gelijkwaardig. Wat moet ik buiten?! Wij hebben onze eigen wereld. Ik ben een ster. Dan kun je niet meer op straat. Net als Brigitte Bardot, Mariene Dietrich, Mi chael Jackson en die ene, hoe heet-ie ook al Hij maakt een wiegende heupbeweging. En dan valt hem zowaar de naam in: „Elvis Presley ja!" Sporen Heyboers domein bezoeken is een kwestie van kruip door, sluip door. De trap op naar zolder, het atelier van Heyboer. Aan het zicht onttrokken door de duisternis staan daar sta pels doeken. Het enige licht dat Heyboer bij tijd en wijle tot z'n creaties toelaat is het schijnsel van de TL-buis boven z'n werktafel. Anton Heyboer en zijn n (een opname uit 1991). Naast hem Maria, met De firma Er valt een stilte. Om die te doorbreken hem maar eens de vraag gesteld waar Heyboer zich werkelijk aan hecht. Het antwoord: aan soberheid, eenvoud en aan de meisjes. Zijn werk kan hem gestolen worden. „Als morgen alles in vlammen opgaat, ligt dat op mijn weg. Dan is dat mijn lot en zal ik daarin be rusten. Misschien zou het wel mooi zijn. Al les, een leven in as." Heyboers dagelijkse gang naar zijn atelier is meer een meditatieve handeling dan een cre atieve behoefte. Ook voor het geld hoeft hij het niet te doen. „Dat heb ik voor het laatst gedaan in februari. Petra had geld nodig. Toen heb ik dikke billen en dijen geschilderd. Jongensdromen. Die can om-figuren ver kochten als warme broodjes. Maar zoiets kan ik niet te lang doen, daar word ik knetter van. Ik kan het, maar ik ben het niet." Al zijn werk heeft hij ondergebracht in een Vennootschap Onder Firma, op naam van zijn vier vrouwen. Het viertal mag ook de handtekening van Heyboer gebruiken. „Ik leef voor na m'n dood. Anton Heyboer. „Deze wereld heeft me helemaal niets te bieden. Als de vrouwen er niet waren, dan zouden ze me ter plekke mogen afschieten." FOTO» TON HENDRIKS Hij pakt een linnen doek en legt het plat op tafel. Links van het doek staat een koperen pan zwarte verf met daarin een bosje kwas ten. Rechts een pan rode en blauwe verf. Heyboer neemt in elke hand een tiental kwasten, strijkt achteloos wat verf over het doek, zet de kwasten terug en zwiert het schilderij op de houten vloer. Klaar. Binnen tien tellen. „Dit is de kunst waarmee ik eindi gen zal. Sporen van mijn leven, zoals dat van dieren in de jungle. Hier liep ooit Heyboer. Dit vind ik echt." Ze gaan in rood/zwart en in blauw/zwart. „Rood is yang, mannelijk. En blauw is yin, vrouwelijlc Maar kleuren zeggen me geen pest." Eens maakte hij er honderd per dag, nu beperkt Heyboer zijn dagelijkse produktie tot vijftig. „Zo'n man in Brabant bijvoorbeeld. Heeft lekker gegeten, cognacje op en zegt dan tegen z'n vrouw: ik moet een ding van Heyboer hebben. Hij belt, krijgt Petra aan de lijn én die zegt dan dat we hele mooie ab- stracten hebben voor tweehonderdvijftig gul den. En dan koopt zo'n man er een paar. Tweehonderdvijftig gulden is natuurlijk ook niet duur. De helft gaat naar de belasting, het doek kost geld en Petra moet ook ergens van Natuurlijk, geeft Heyboer toe, kun je niet spreken van kunst. Trouwens, volgens hem wordt er in het Westen helemaal geen kunst meer gemaakt. „Ik ben een artiest, geen kunstenaar. De kunstenaars zijn dood. Oude meesters waren ze. Na de industrialisatie zijn de vormen der dingen veranderd, aangepast aan het com fort. Ik neem niets meer serieus. Appel is groot geworden als zakenman, niet als schil der. Ik maak mezelf voor beleggers totaal on mogelijk. Dat vind ik wel kunst in me. Dan bel ik Petra en zeg ik: verdubbel de prijzen maar. Je moet liefde voor me voelen en dan hang je een ding van me op. In Den Haag hangt veel van me. Maar de musea willen niets meer van me. Ik ben te ordinair gewor den. Niet erudiet. Te bereikbaar voor ieder een en te voorspelbaar. Hele collecties wor den opgedoekt omdat de werkster ook een Heyboer heeft hangen. Dat mag niet, dat is verboden, want dan is het geen kunst meer." Medicijnen Joke maant Heyboer naar beneden te komen. Het is de hoogste tijd voor zijn dagelijkse portie medicijnen tegen epilepsie. Heyboer slikt de pillen en krijgt een fles thee in zijn handen gedrukt. Ondertussen bereidt Joke het eten. Graanpannekoekjes met schape kaas en een lading knoflook. Heyboer ver frommelt een knapperig velletje gedroogd zeewier en propt het in z'n mond. De medi cijnen maken hem suf. Vandaar dat hij wat onderuit in de bank zakt. Heyboer heeft een leren puntmuts scheef op z'n hoofd gezet. Het hoofddeksel moet hem behoeden voor lage obstakels: Heyboer wandelt van de ene naar de andere hersenschudding. De muts is een idee van toegewijde Joke. „Dat is een echte vrouw. Je merkt het niet, maar ze is er gewoon. Ze leidt het hele gebied.". De witte streep over neus en voorhoofd is inmiddels vervaagd. En Heyboers optreden bijna voorbij. Langzaam komt hij overeind. Schuifelt uit Jokes keuken naar een autobus die ooit dienst deed op de route Nederland- Oostenrijk. De bus is ingericht als atelier, voor de momenten dat de pijn in zijn knieën hem te veel wordt en hij zittend moet wer ken. „Maar ik moet staan als een danser. De dingen die ik maak, maak ik helemaal vanuit In musea komt hij nooit. Heyboer bezoekt niet eens zijn eigen tentoonstellingen. Al die poeha rond zogenaamde kunst, wat koop je er allemaal voor? „De gemeente Amsterdam die twee ton betaalt voor een rood geverfd ding en vervol gens een miljoen voor de restauratie ervan. Dat is toch niet meer te verkopen aan het volk? Die lieden moeten medicijnen nemen. Ik ben die gewone soldaat Wat ik boven doe is niets. Maar in het Zen (boeddhistische me ditatie) is dat heel ver. Het eten terugbrengen naar nagenoeg niets en dan ook nog de hele dag vullen met dingen die niets zijn. Als je dat jaren volhoudt, ben je een Zen-meester. Daar ben ik de enige in. Iedereen is bezig zijn intellect in zijn werk te leggen. Niets is de rijkdom van mijn leven. Vijftien jaar lang heb ik geleefd zonder iets. Geen matrassen, geen kachel soms, amper kleding. Dat was mooi, met niks. Al die spullen die je in m'n schip ziet, heb ik aangeschaft voor de meisjes. Twee pakhuizen heb ik opgekocht. Ongezien. Honderdduizend gulden per koop. Vracht wagens vol spullen hebben ze gebracht."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1994 | | pagina 37