De bijstand: een hard bestaan De fiscus en de taal L ZATERDAG 19 MAART 1994 r~ De bijstand ligt onder vuur. Niet alleen door p de steeds maar stijgende kosten, maar jooral door de alarmerende berichten over j t" omvangrijke fraude. 'ïpegin vorig jaar lanceerde staatssecretaris Ter Veld plannen voor bezuinigingen op l de bijstand, die haar de kop zouden j5',kostenLater nam haar opvolger Wallage L die plannen over en zag eind vorig jaar kans om ze alsnog door de Tweede Kamer te loodsen. Maar hoe is het om te leven van de - L. bijstand? Hoe groot is het misbruik nu eigenlijk? Komen al die bijstandsontvangers ooit nog aan het werk? Die vragen staan centraal in een serie artikelen over de bijstand, die deze krant vanaf vandaag publiceert. SJAAK SMAKMAN Ingrid is midden veertig en kijkt met heldere blauwgrijze ogen de wereld in. Een dikke twintig jaar geleden kwam ze van down under, waar haar Nederlandse ouders woonden, naar Nederland. Een beetje op de bonnefooi, zegt ze zelf. Ze deed 'van al les en nog wat', trouwde, kreeg twee kinde- ren, en scheidde. Zoals zoveel van haar lotgenoten maakte ze noodgedwongen de gang naar de sociale dienst. Ze wilde - en wil - graag werken. Maar midden veertig, geen diploma's en een zwak ke rug: het zijn niet de kwalificaties waarmee de banen voor het opscheppen liggen. Ze dacht zelf nog aan een opleiding tot dieren artsassistente, maar op het arbeidsbureau zeiden ze onomwonden: 'Nee mevrouw, daar nemen we alleen jonge meiden voor'. Uitein delijk vond ze werk als oproepkracht bij een instelling voor verstandelijk gehandicapten. De verdiensten daarvan geeft ze keurig op aan de sociale dienst, die er driekwart van kort op haar uitkering van 1.594 gulden per maand. Toen ze net in de bijstand kwam, had ze nog wat geld op de bank. „Ik dacht toen wel eens: wat klagen ze nou toch, je kunt best rondkomen van een uitkering. Maar nu dat extra potje leeg is, valt het toch wel erg te gen.'' Ze heeft na aftrek van alle vaste lasten 150 gulden per week voor het dagelijkse levens onderhoud, zoals eten en kleding. Je wordt er wel handig van, zegt ze. Toen de fiets van haar oudste dochter steeds kapot ging, be sloot ze een cursus fietsenmaken te volgen. Sindsdien doet ze de reparaties zelf. Verder haalt ze bij supermarkten 'doorge draaid' eten op voor een kinderboerderij waar ze voor die gelegenheid een auto mag lenen. Zo blijft haar rijvaardigheid op peil - want een eigen wagen kan ze niet betalen - en ze houdt er regelmatig een maaltijd aan over. „Vaak gooien ze prima etenswaren weg. Die neem ik dan mee naar huis. Dat spaart weergeld.'" Klagen doet Ingrid niet. „Als je ziet hoe het in andere landen is... Daar moet je maar zien hoe je je redt. We mogen blij zijn dat we een uitkering krijgen." Schrapen Een alleenstaande volwassene ontvangt op dit moment 1.240 gulden netto per maand. Een bijstandsmoeder als Ingrid krijgt 1.594 gulden. Volledige gezinnen hebben recht op 1.771 gulden, het netto-minimumloon. Daar bij komt nog vakantiegeld: 830 gulden voor een alleenstaande, ruim 1.000 gulden voor eenoudergezinnen en 1.200 gulden voor een volledig gezin. Wie het met dat geld niet redt. kan een beroep doen op bijzondere bijstand. Dat is een fonds waaruit de gemeentelijke so ciale dienst bijvoorbeeld een kunstgebit, een nieuwe wasmachine of bankstel kan vergoe den. Ten slotte bestaat in veel gemeenten voor bijstandsontvangers de mogelijkheid in het uiterste geval nog een lening op zachte voorwaarden te krijgen. Volgens de beleidsmakers in Den Haag moet je van dat geld het hoofd boven water kunnen houden. Of dat echt zo is. is een an dere zaak. Vorig j^iar schetsten FNV en Kon- sumenten Kontakl in hun rapport 'De werke lijkheid is anders' een schrijnend beeld. Le ven op minimumniveau betekent schrapen, schrapen en nog eens schrapen. En toch nog tekort komen. 'We eten maar tivee keer per week vlees' Volgens het al enige jaren doorlopende on derzoek onder 1.200 minimum-huishoudens kunnen vooral gezinnen met kinderen het niet bolwerken: drie van de vier gezinnen ko men maandelijks honderden guldens te kort. Van het kwart van de minima dat schulden maakt, is dan ook het leeuwedeel in deze groep te vinden. Alleenstaanden lukt het doorgaans redelijk om rond te komen, terwijl van de bejaarden die moeten leven van een kale AOW zelfs twee van de drie nog kunnen sparen. Verwonderlijk is dat niet: kinderen kosten veel geld. Hoe je ook knijpt, voor minder dan 350 gulden per maand kuri je een peuter of kleuter volgens het Nibud (Nationaal Insti tuut voor Budgetvoorlichting) niet kleden en voeden. Het levensonderhoud van tieners vergt minimaal 500 gulden per maand. De bijstand houdt daar maar beperkt reke ning mee. Een eenoudergezin krijgt 350 gul den meer dan een alleenstaande, terwijl op zijn beurt een volledig gezin maar 180 gulden meer krijgt dan een bijstandsmoeder. Vol gens onderzoek van Sociale Zaken moet een volledig bijstandsgezin rondkomen met min der dan de helft van wat het gemiddelde Ne derlandse gezin heeft te besteden. Een al leenstaande in de bijstand heeft netto ruim tweederde te besteden van een gemiddelde werkende alleenstaande. Dat veel bijstandsontvangers het nog nèt redden, komt voor een belangrijk deel omdat ze overal op bezuinigen: auto de deur uit. geen vakantie meer. lidmaatschappen van verenigingen en clubs beëindigen, abonne menten en zelfs verzekeringen opzeggen, aanbiedingen van de supermarkten aflopen, zelf kleding maken, geen bloemen of cadeau tjes meer. en ga zo maar door. Een bijstandsvrouw: „We eten maar twee keer per week vlees, wel vleeswaren maar verder de goedkoopste jam en ander brood beleg. Geen frisdrank, bier of wijn en zo heel af en toe wat snoep of chips of koekjes, voor namelijk voor de kinderen. De groente uit de volkstuin ging altijd in de vriezer, maar ik ben sinds kort begonnen met inmaken. Dan kunnen we de vriezer weg doen, dat scheelt een hoop stroom. Het is bijna een sport om te proberen steeds minder uit te geven aan gas, lichten water." Isolement En dan is er het maatschappelijk isolement. Ingrid: „Wat ik vaak mis is een volwassen ge sprek. Mijn ouders wonen in het buitenland. dus die kan ik niet vaak bellen. Dat kost te veel geld. En verder heb ik door de scheiding vrienden verloren van wie ik dacht dat het vrienden waren." Fatima, die twee dagen per week werkt en een aanvullende bijstandsuitkering krijgt: „De contacten met je collega's veranderen. Als er een gezamenlijk uitstapje is, moet ik nee zeggen omdat ik er geen geld voor heb. Ze kijken niet echt met andere ogen naar me, maar het contact is toch niet meer zoals het was. Ie kunt niet meer zoals vroeger bepaalde dingen samen doen Toen ik nog ge trouwd was, had ik een hele goede vriendin die ik zeker twee, drie keer per week zag. Sinds de scheiding is ze niet één keer bij me geweest." Ingrid: „Je merkt ook dat je voor feestjes en andere gelegenheden niet meer wordt uitge nodigd omdat je geen partner hebt." Tijdens een verblijf van een jaar in de Rot terdamse wijk Het Nieuwe Westen consta teerde de Utrechtse socioloog Engbersen dat mensen letterlijk en Figuurlijk in een steeds kleinere leefwereld terechtkomen naarmate de bijstand langer duurt. Zelfs de relatie met de eigen familie verandert. Een langdurig werkloze: „Er zijn bepaalde dingen waarvan je je gaat terugtrekken. Elke zondag kwam de hele familie bij elkaar bij mijn ouders. In het begin was het nog: kaart je leggen? Natuurlijk, ik doe mee. Maar op een gegeven moment denk je: piekie, knaak- ie, nee.... Dan zeg je: ik heb niet zoveel zin vandaag Omdat elke knaak bij wijze van spreken een dag eten is. Dat krijgen ze na tuurlijk op een gegeven moment door. Ze denken nu: als jij er nou een keertje niet bent. dan gaan we een kaartje leggen." Geen werk en minder sociéde contacten leiden tot verveling. Lang in bed blijven lig gen, televisie kijken en zo lang mogelijk doen over klusjes zijn manieren om de tijd te do den. Guus (44): „Ik ben nu al zover dat ik heel wat te doen heb wanneer ik kan zeggen: Nou, ik moet vanmorgen naar de radiowinkel voor batterijen en vanmiddag nog even naar de Brilmij. Dan hoef ik me geen zorgen meer te maken over de tijd die dag." Kees (27), zes jaar werkloos: „Als ik me ver veel ga ik mijn stereo uit elkaar halen, stofvrij maken en dan weer in elkaar zetten. Voordat al die contactjes schoon zijn, ben ik wel weer een halve dag bezig. Waarom dat elke week moet? Nou, er wordt hier veel gerookt en dat spul is allemaal erg gevoelig. Als die nicotine erop gaat zitten, hoor ik dat. Als je er geen S ILLUSTRATIE INGRID JOUSTRA Spanningen Proberen de ouders van de nood nog een deugd te maken, in de gezinnen leidt het al- tijd-maar-nee-zeggen vaak tot spanningen. Vooral als de kinderen in de puberteit komen en willen kunnen meedoen met hun leef tijdsgenoten. Fatima, moeder van twee doch ters van zes en dertien jaar: „De jongste kan ik het wel uitleggen, maar de oudste niet. Tot aan de scheiding vijf jaar geleden had ze een luxe leventje. Het is voor haar een grote ramp dat ze zo terug moet." Ingrid over haar twee dochters van dertien en vijftien: „Op school krijgen ze tegenwoor dig computerles. En dan begint het weer, dan zeggen ze: een heleboel andere kinderen hebben een computer thuis. Die kunnen oe fenen, wij niet." Fatima: „Mijn oudste dochter gaat sinds kort naar de MAVO en had toen een fiets no dig. Maar een fiets is zó duur... Elke keer als ze wat willen, denk je: O jee. wat kost dat...?! Ik klaag zo dikwijls over geld. dat die kinde ren er gek van worden." Ingrid: „Omdat mijn dochter zo vaak tele foneerde, had ik soms rekeningen van hon derden guldens. Daar wees ik haar dan op. en zei dat ze niet zoveel mocht bellen. Ze woont sinds kort bij haar vader: ze kon het gewoon niet hebben dat dft niet kan en dét niet kan. Ze houdt niet van thuisblijven, ze wil uitgaan met haar vriendinnen Nee, dat is niet alleen omdat ik in de bijstand zit. Het is denk ik meer een'gevolg is van de hele situatie. De bijstand is daar een onderdeel van, maar de puberteit speelt ook een rol." Purearmoede Hoe langer de bijstand duurt, des te groter worden de problemen. Bij de gemeentelijke sociale dienst van een middelgrote stad is ie dereen van hoog tot laag ervan overtuigd dat bijstand op den duur pure armoede bete kent. Een bijstandsmaatschappelijk werker: „Als je vijf jaar in de bijstand zit, is alles stuk. de kinderen lopen in versleten kleren. Je redt het toch al niet, en dan is het Sinterklaas. En hoe je het ook wendt of keert: we leven hier in een consumptiemaatschappij en je wilt toch tot op zekere hoogte kunnen meedoen Ik kan me best voorstellen dat mensen dan gaan stelen in de winkels. Ik keur het niet goed natuurlijk, maar ik kan het wel begrij pen." De directeur: „Als ik zeg: je kunt er niet van rondkomen, dan zeg ik dat vanuit mijn eigen situatie en bestedingspatroon Puur vanuit de cliënten denk ik dat het mogelijk is om er korte tijd van te leven, al is het met moeite. Maar als mensen tien jaar in de bijstand zit ten. dan zie je dat ze moeten gaan bijverdie nen of grote schulden moeten gaan maken." „De bijstand is altijd bedoeld geweest als vangnet voor korte tijd: mensen moeten er zo snel mogelijk weer uit. Maar zeker sinds de vorige economische recessie geldt voor een groot aantal mensen dat ze nooit meer uit de bijstand zullen komen. Maatschappelijk heb ben we nog geen antwoord op de vraag hoe we die blijvers in de bijstand adequaat moe ten opvangen. Als ik denk aan al die bij standsmoeders... Het lijkt me een hard be staan." (De serie over de bijstand wordt vervolgd van volgende week dinsdag tot en met za terdag op pagina 5). Ambtenarentaal staat niet zo best bekend. Moeilijke woorden, lange zinnen, stadhuisjargon waar een ge woon mens geen touw aan vast kan knopen, hoogdravend en onper soonlijk. Dat is wat de meeste men sen ervan vinden. 'Gooi maar in m'n pet'. Toch kan het om iets be langrijks gaan, dus je moet het wel secuur lezen. Maar is het nog steeds zo erg? Niemand venvacht van de overheid gezel lige hartelijke babbelbrieven. Een brief van de Fiscus, van bouw- en woningtoezicht of van de afdeling rioolbelasting moet een zakelijke brief zijn. Maar zo'n brief moet wel duidelijk zijn, en beleefd, en goed in el kaar zitten. Ambtenaren hebben een slech te naam wat betreft hun taalgebruik. Maar is dat terecht? Of is er intussen veel verbe terd? Soms worden er de vreselijkste zinnen ge schreven. Zoals de volgende zin, afkomstig van het Ministerie van Onderwijs en We tenschappen; het is de titel van een instruc tie aan scholen: 'Regels om bij de bereke ning van het aantal arbeidsuren, uren waar in geen arbeid is verricht, gelijk te stellen met arbeidsuren, en uren, waarin arbeid is verricht, buiten beschouwing te laten'. Wie het begrijpt, mag het zeggen. Toch gaat het gelukkig ook vaak anders. Men wordt zich meer en meer bewust van het belang duidelijk en goed te schrij ven. Voor de overheid is het belangrijk om dat heldere brieven meer effect hebben, en voor de burger is het belangrijk omdat hij er recht op heeft de zaken goed uitgelegd te krijgen. Veel overheidsinstellingen doen dan ook erg hun best om betere brieven te schrijven. Maar lukt dat? Hebben de inspanningen succes? Is het geijkte idee over ambtenaren- jargon intussen achterhaald? Om dat te we ten is er kort geleden een aardig onderzoek gedaan. Er werd gekeken naar antwoord brieven van de belastingdienst. Het verslag van dat onderzoek staat van a tot z in een pas verschenen boek: Jan Renkema, 'Taal mag geen belasting zijn. Een onderzoek-in- burger naar brieven van ambtenaren' (Uit geverij SDU. Den Haag 1994). De opzet was als volgt: er werden vier brie ven geschreven met een of andere vraag aan de belastingdienst. Elke brief werd door twintig verschillende personen met een ver zonnen naam eronder verstuurd In totaal dus 80 brieven, verzonden vanuit 80 ver schillende plaatsen, ondertekend door mannen en vrouwen, sommigen zoge naamd weinig ontwikkeld, anderen alsof men juist erg ontwikkeld was. Maakt het uit of de vraag van een man of van een vrouw komt? Maakt het uit of de vraagsteller ont wikkeld is of niet? I loe lang duurt het voor je antwoord krijgt? Is er verschil tussen wat je in Meppel te horen krijgt of in Goes? De uitkomsten waren verrassend. Het meest opvallende was wel dat 25% van de brieven helemaal geen antwoord kreeg, ook niet na maanden. Dat is natuurlijk een slechte beurt voor de Fiscus. In een aantal gevallen kreeg de (zogenaamde) vraagstel ler telefonisch antwoord. Dat leidde soms tot vermakelijke situaties als de onderzoe ker vergeten was welke naam hij opgegeven had. Maar het onderzoek ging om de antwoord brieven. Die blijken over het algemeen be leefd en redelijk duidelijk, en zelfs wel klant-vriendelijk. Beslist beter dan de on derzoekers verwacht hadden. Wat dat be treft klopt het geijkte beeld dus niet meer Het maakt niet uit wie een vraag stuurt, of waar in Nederland: de kwaliteit van de ant woorden is overal min of meer gelijk. Maar er bleek ook iets anders, namelijk dat veel antwoordbrieven niet erg ingaan op de ge stelde vragen, of zelfs dat de antwoorden gewoon niet klopten. In dat opzicht is de kwaliteit veel minder dan verwacht. Ik stel me zo voor dat in deze boekenweek menige ambtenaar het boek van Renke ma zal kopen. Om het eerst zelf te lezen en dan cadeau te doen aan een collega die niet schrijven kan of die weinig vakkennis heeft. Het grote probleem ligt echter bij de amb telijke top. Klant-vriendelijkheid en kwali teit kun je niet overlaten aan de laagst be taalde ambtenaren. Ie komt er niet met al leen aardig zijn. Goede brieven schrijven is een vak waar veel bij komt kijken. Daar moet geld voor op tafel komen. Renkema is nog net te aardig om dat te zeggen, maar het is wel de moraal van zijn onderzoek.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1994 | | pagina 41