'Hé, daar heb je
die kluiveduiker'
Jacht op mannen
ZATERDAG 29 JANUAR11994
Stel voor, een vrouw wordt regelmatig door haar man te
gen haar zin tot seks gedwongen, soms zelfs gewoonweg
verkracht. Gaandeweg deze omgangsregeling bouwt ze
een steeds explosievere dosis woede en haat jegens hem
op. Op een nacht, terwijl hij na weer eens een keer afge
dwongen gerief diep ligt te snurken, maar zij van woede
en vernedering natrillend nog klaarwakker is, valt de
munt bij haar door.
Ze sluipt het bed uit, de trap af,
de keuken in en zachtjes rom
melend in de bestekla vindt ze
wat ze zoekt. Ze keert op dezelf
de manier naar boven terug,
schuift met ingehouden adem
het dekbed van hem af en dan-
...pats.
Nog voordat hij überhaupt in
de gaten heeft hoe laat het eigen
lijk wel is, heeft ze hem al inge
kort. Met trofee en al rent ze de
trap weer af, de voordeur uit, de
auto in en deponeert het klein
ood vervolgens ergens in de
berm.
Maanden later wordt ze vrijge
sproken vanwege de veronder
stelling dat ze haar chirurgische
ingreep in een toestand van tij
delijke ontoerekeningsvatbaar
heid zou hebben uitgevoerd. Die
uitspraak roept allerwegen, voor
al bij de vrouwen in haar land,
luide bijval op.
Persoonlijk kan ik zowel zo'n
uitspraak als zulke bijval heel
goed begrijpen en billijken, maar
dat neemt niet weg dat er mijns
inziens op beiden psychologisch
gezien nogal wat valt af te din
gen.
Op de eerste plaats is 'tijdelijk
ontoerekeningsvatbaar' een
wel heel erg vaag en rekbaar be
grip. Er bestaat noch in de psy
chologie, noch in de psychiatrie,
een ook maar enigzins sluitende
definitie van. In de rechtsspraak
en juristerij is dat natuurlijk geen
haar beter, want die baseren zich
op dit punt altijd op onderzoek
door psychologen en psychiaters.
Maar het is wel een verrekte han
dig begrip. Wat je er mee zegt is
namelijk, dat iemand op het mo
ment dat zij iets deed niet goed
bij haar hoofd was, maar dat was
maar tijdelijk, dat is inmiddels
weer voorbij, en dus is
(dwang)behandeling ook niet
echt meer nodig. Anders gezegd:
de dader gaat gewoon helemaal
vrijuit.
Laten we eens een moment
aannemen dat mevrouw Bobbitt
- over haar en de inmiddels als
penis-procesbekendsiaande zaak
gaat het hier natuurlijk - zich wel
degelijk bewust was van wat ze
deed. Dat lijkt me bepaald niet
onwaarschijnlijk, want psycholo
gisch gezien was het eigenlijk
heel toepasselijk wat ze deed: ze
maakte simpelweg het 'wapen'
onklaar waarmee hij haar steeds
had bedreigd en vernederd. Ze
zal vermoedelijk niet de laatste
vrouwzijn die op zo'n drastische
manier afrekent, maar ze was ze
ker niet de eerste, zoals Ann Jo
nes in haar boek Vrouwen die do
den laat zien.
Op 9 maart 1977 kwam Franci-
ne Hughes van een avondcursus
thuis en schoof een kant-en
klaar maaltijd voor haar man Ja
mes in de oven. Hij hoefde het
niet. Francine moest thuis blij
ven zei hij, en voor hem koken,
in plaats van almaar naar die op
leiding te gaan. Hij deelde haar
een flink aantal meppen uit zoals
zo vaak. En, om zijn standpunt
kracht bij te zetten scheurde hij
deze keer haar schoolboeken
stuk. Vervolgens dwong hij haar
de stukken in een vuilniston te
verbranden. Hun 12-jarige doch
ter Christy belde in paniek de po
litie op, die lang genoeg bleef om
James weer wat te bedaren, maar
zoals al vaker was gebeurd, wei
gerde om hem te arresteren.
Toen de agenten gingen, sliep Ja
mes, moe van het meppen. Vast
besloten deze keer voorgoed weg
te gaan, zette Francine haar kin
deren en wat spullen stilletjes in
de auto. Vervolgens haalde ze
een jerrycan met benzine uit de
garage, ging daarmee sluipend
naar de slaapkamer, goot de in
houd om het bed heen uit, sloop
de kamer weer uit en gooide van
een afstand een brandende luci
fer op de vloer bij het bed, die
meteen vlam vatte. Terwijl James
levend verbrandde in zijn slaap
kamer, reed Francine met een
omweg naar het dichtstbijzijnde
politiebureau, waar ze in paniek
uitriep: „ik heb het gedaan, ik
heb het gedaan!". Ze werd ver
volgens wegens moord aange
klaagd door de staat Michigan.
Maar ze werd vrij gesproken
door een jury-rechtbank op
grond van tijdelijke ontoereke
ningsvatbaarheid en na enige
psychiatrische routine-onder
zoeken v
De rechter, Ray C. Hotchkiss,
gaf na afloop van het proces met
zoveel woorden toe dat de uit
spraak eigenlijk een voor de gele
genheid in elkaar geflanst com
promis was, een soort van juridi
sche uitvlucht. Aan de ene kant
kon wat Francine gedaan had, ei
gen rechter speien, natuurlijk
niet getolereerd worden. Maar
aan de andere kant kon Franci
ne. maatschappelijk en emotio
neel gezien, zelfs als ze bij haar
volle verstand was geweest, niet
wegens moord veroordeeld wor
den want dat zou immers gezien
kunnen worden als een soort van
vrijbrief voor mishandelende
Hij voegde er aan toe, dat het
probleem waar het werkelijk
om ging tijdens het proces niet
ter sprake was gekomen: „Plotse
ling zien we in dat er duizenden
mensen zijn die door de wet niet
beschermd worden. Waar zijn we
als deze mensen om hulp roe
pen?"
Een week na haar vrijspraak
verscheen Francine Hughes met
haar advocaat Aryon Geydanus
in een talkshow-uitzending, die
half Amerika aan het scherm
kluisterde. De presentator zei in
die uitzending dat Hughes' pro
ces een belangrijk precedent was
en 'geschiedenis' zou maken.
Greydanus reageerde daarop als
volgt. Op de eerste plaats, zei hij,
had hij op 'tijdelijke ontoereke
ningsvatbaarheid' aangestuurd
omdat dat de oudste en meest
zekere verdedigingsstrategie voor
vrouwen was. Niet omdat hij
persoonlijk geloofde dat Franci
ne op het moment van de moord
ontoerekingsvatbaar was ge
weest. Op de tweede plaats was
naar zijn mening de enige bete
kenis van het geval Hughes gele
gen in de maatschappelijke om
standigheden die er aan ten
grondslag lagen, flamelijk het
enorme aantal vrouwen dat met
mishandeling te maken heeft. Hij
voegde daar nog het volgende
aan toe. „Als de plaatselijke en
nationale overheden niet iets
doen voor deze mishandelde
vrouwen, dan zal steeds weer op
nieuw precies hetzelfde gebeu
ren... Een jury zal een vrouw van
wege dezelfde zaak vrijspreken".
Die laatste woorden van Grey
danus zorgden voor grote op
schudding en angst onder man
nen. Angst voor, zoals Ann Jones
het noemt, de grote afrekening.
Van allerlei kanten werd naar vo
ren gebracht dat nu het jachtsei
zoen op mannen geopend was.
In januari 1978 berichtte News
week dat er inderdaad reeds een
trend te bespeuren was van toe
nemende geweldadige vergel
ding door vrouwen en sprak over
een soort van Wild-West 'zelf-
recht'. Dezelfde geluiden horen
we nu naar aanleiding van de
vrijspraak in de Bobbitt-zaak.
„Kun je als man", aldus een
commentator, „nog wel rustig
gaan slapen zonder de angst te
hoeven hebben dat je als minder
man wakker wordt?!"
Dergelijke commentaren zijn
naar mijn mening flauwekul
van het ergste soort en volledig
beyond the point. Waar het in ge
vallen als die van Hughes en
Bobbitt wezenlijk om draait, is
het geweld in man-vrouw ver
houdingen en de mate waarin
we dat oogluikend of openlijk to
lereren. Zolang die tolerantie in
en buitenshuis niet gelijk aan nul
is, is het onvermijdelijk dat som
mige vrouwen hun mishande
laars \Toeg of laat een topje klei
ner zullen willen maken. En dat
valt ons dan allemaal toe te reke-
RENE DIEKSTRA
hoogleraar klinische en
gezondheidspsychologie
Hij onderzocht skeletten van de
soldaten van Alexander de Grote, de
overblijfselen van Nederlandse
walvisvaarders op Spitsbergen,
menselijke resten bij de Leidse
Pieterskerk en buigt zich nu over
Dordtse en Delftse knekels. „Die
skeletten vertellen van alles over onze
geschiedenis en gezondheid", aldus dr.
G. Maat. De medicus doet aan de
Rijksuniversiteit Leiden onderzoek in de
'fysische antropologie'. Hij is een van de
weinige overgebleven wetenschappers
op dit terrein. Om te voorkomen dat het
onderzoek helemaal uit Nederland
verdwijnt, coördineert hij vanuit Leiden
het Interuniversitair Centrum voor
Fysische Antropologie, een
samenwerkingsverband om het vak te
kunnen blijven onderwijzen. „Ik voel
me de laatste der Mohikanen.
Hee, daar heb je weer die kluive-
duiker!, riep een Leidenaar ooit
tegen hem. Hij moet er nog
steeds om lachen. „Het was tijdens opgravin-
ri de stad. Die man had me blijkbaar al
vaker aan het werk gezien."
Dr. George Maat (47) heeft een bijzonder
vak: hij buigt zich over botten, beenderen,
knekels, schedels en ander onderdelen van
het menselijk skelet. Doel: iets te weten ko-
over de geschiedenis en de gezondheid
le mens. Hij doet zijn werk in een grote
kamer in het statige pand van de vak
groep anatomie aan de Wassenaarseweg. In
het vertrek staan antieke tafels met botgruis
n hoge vitrinekast met schedels., De ou
de tafels heeft dr. Maat in het gebouw verza
meld. „Mijn collega's wilden moderner meu
bilair, maar ik vind de tafels prachtig." De
metershoge vitrinekast redde hij van de zaag.
Op zolder liggen de skeletten.
Langer
Maat is medicus en studeerde af op een ana
tomisch onderwerp. Hij raakte geïnteres
seerd in skeletten: daarmee kon hij de lengte-
groei van de mens vaststellen en onze li
chaamsontwikkeling door de eeuwen heen
onderzoeken. Dr. Maat was in 1979 betrok
ken bij de opgravingen bij de Leidse Pieters
kerk. Hij ontdekte uiteindelijk dat Nederlan-
la 1850 meer dan 15 centimeter langer
zijn geworden. „Onze lengte is de graadme-
n onze gezondheid. Dat groeien, en we
groeien nog steeds, heeft te maken met ver
beterde leefomstandigheden. En die houden
er verband met de economische voor
led in Nederland: de industrialisatie."
Maar behalve onze lichaamslengte kun je
nog meer aflezen aan onze botten: zo laten
allerlei ziektes hun sporen na", doceert Maat.
„Vroeger leden mensen vaak aan een chroni
sche aandoening en dat laat het skelet niet
onberoerd. De botten worden op den duur
aangetast en die afwijkingen kunnen wij in
terpreteren. Zo kunnen wij zien of iemand
aan TBC leed, lepra of syfilis had. In sommige
beroepsgroepen kwamen typische aandoe
ningen voor. Walvisvaarders hadden bijvoor
beeld veel scheenbeenbreuken, bovendien
hadden zij vaak scheurbuik." Op Spitsbergen
heeft hij skeletten van Nederlandse walvis
vaarders onderzocht: 80 procent leed aan
scheurbuik.
Aan een scheenbeen kan Maat veel zien.
„Als je nog in de groei bent en je wordt ziek,
stop je even met groeien. Je krijgt dan een
heel klein littekentje in het bot. Zo'n botstuk
is voor ons een soort medische status: daar
kunnen we veel aan aflezen."
Toeval
Maat heeft niet alleen Nederlandse botten
bestudeerd. In Koeweit kreeg hij ooit skelet
ten van soldaten van Alexander de Grote on
der zijn neus. „Puur toeval: de skeletten la
gen daar al jaren in een loods en niemand
Wist wat ermee aan te vangen."
Dr. Maat had eind jaren tachtig in Koeweit
een aanstelling als anatoom bij de medische
faculteit en gaf les aan geneeskunde-studen-
In opdracht van het Gerechtelijk Laboratorium bekijkt dr. G. Maat ook menselijke resten. Er kan misdrijf in het spel zijn. „Dat werk is moeilijk; er zit
vaak een menselijk drama achter." foto loek zuyderduin
Botonderzoeker Maat, laatste der Mohikanen
ten in het oliestaatje. De helft van de tijd
mocht hij vrij besteden aan onderzoek: hij
besloot de skeletten aan een nadere inspectie
te onderwerpen. „Ik was toch al van plan te
gaan graven in Koeweit: daar onder het zand
moet veel uit de oudheid te vinden zijn. De
skeletten in de loods waren het begin."
Maat ontdekte dat de skeletten allemaal
mannen waren en dat zij opmerkelijke be-
schadingen aan de botten hadden.
„Beschadigingen van onder meer steekvor-
ken waarmee de soldaten van Alexander de
Grote ten strijde trokken. De skeletten waren
afkomstig uit de Hellinistische periode en
ongeveer 2200 jaar oud. Een buitenkansje.
Het bijzondere was ook dat de bloedcellen
De Leidse onderzoeker dr. G. Maat kreeg in Koeweit de skeletten van de soldaten
van Alexander de Grote onder zijn neus. „Skeletten van meer dan 2.000 jaar oud...
Leuk om te onderzoeken welke ziektes ze hadden." Op de foto dr. Maat met een
model-skelet uit zijn werkkamer. foto jan holvast
van de soldaten waren gemineraliseerd: je
kon daar nog veel uit afleiden. Een van de
soldaten had bijvoorbeeld aan sikkelcel-
bloedarmoede had geleden, zo ontdekte ik.
Het is heel leuk om zulke dingen te vinden
bij een skelet dat meer dan 2000 jaar oud is."
„Wij waren daar met onderzoekers uit alle
windstreken bezig: op een gegeven moment
ontmoette ik twee IJslanders in de woestijn,
in de smorende hitte. Een bijzondere erva
ring. De golfoorlog maakte een eind aan mijn
verblijf daar."
Als archeologen bij opgravingen menselij
ke resten opduiken, vragen zij fysisch antro
pologen om uitleg. Maat: „Archeologen vra
gen ons naar de leeftijd van overlijden, de ge
zondheidstoestand en het geslacht. Wij verle
vendigen met ons onderzoek dood materiaal.
Maar dan moet je wel onderzoekers hebben
die dat kunnen, anders houdt het op."
Centrum
In Nederland zijn niet veel fysisch antropolo
gen meer over. Maat is daarom coördinator
van het pas opgerichte Interuniversitair Cen
trum voor Fysische Antropologie'. Dat cen
trum, een samenwerkingsverband van we
tenschappers, moet ertoe bijdragen dat de
kennis over menselijke skeletten in Neder
land behouden blijft. „Maar het centrum is
niet groter dan deze kamer en de zolder met
skeletten. Er zijn niet veel skelet-onderzoe
kers meer in Nederland. Veel is wegbezui-
nigd, ook in Leiden. Om te voorkomen dat
alles verdwijnt, is er nu een 'centrum'. Naast
ons onderzoek is onderwijs heel belangrijk.
Geld om dit vak ook aan de volgende genera
tie studenten door te geven, zou heel welkom
zijn." Maat geeft samen met anderen zomer
cursussen aan studentefn die geïnteresseerd
zijn in zijn vak. „Onderwijs geven is belang
rijk voor het voortbestaan van dit vak. Je kan
fysische antropologie als bijvak kiezen, je
kunt er ook op promoveren. Vooral archeolo-
gie-studenten zijn geïnteresseerd. Als ze bij
opgravingen in grafvelden ook iets van ske
letten afweten, verhogen ze hun marktwaar
de."
Maat richtte tien jaar geleden met enkele
collega's een eigen vereniging voor vakbroe
ders op. Die vereniging, de Nederlandse ver
eniging der Fysisische Antropologie, telt 25
leden van wie driekwart student is. „Kun je
nagaan hoe weinig onderzoekers er nog
zijn." Maar hij laat zich niet uit het veld
slaan. „Wij houden ons bezig met de evolutie
van de mens, onze voorouders en fossiele
vondsten. Dat spreekt veel mensen aan. Het
zou gek zijn als ons vak nergens wordt on
derwezen."
Genoeg
In Nederland ligt bovendien nog genoeg on
der de grond om nader te onderzoeken, vindt
Maat. Studenten die bij hem hun bijvak
doen, helpen nu onder meer in Delft bij op
gravingen van een begraafplaats met pestlij
ders. „Heel interessant om te onderzoeken.
De studenten doen alles zelf: graven, schoon
maken en analyseren in Leiden. Dat maakt
het leuk. Zelf onderzoek ik nu de lengte van
skeletten uit de late middeleeuwen die zijn
opgegraven in Dordrecht. Je ziet vaak dat er
botten boven komen als er ergens in een stad
wordt gesloopt of gebouwd. Die botten mo
gen volgens de wet niet zomaar in de plomp
worden gegooid, die worden ergens opgesla
gen of herbegraven. De Rijksdienst voor het
Oudheidkundig Bodemonderzoek vindt het
heel leuk als wij ze vervolgens onderzoeken."
Dr. Maat doet in Nederland ook onderzoek
waarvan de uitkomsten veel minder vrijblij
vend zijn: in opdracht van het gerechtelijk la
boratorium bekijkt hij menselijke resten. Jus
titie kan het vermoeden hebben dat er sprake
was van een misdrijf. Ook buigt hij zich over
gevonden lichaamsdelen van mensen die
door de familie als vermist zijn opgegeven.
„Twee jaar geleden is een meisje opgegraven
op de Veluwe. Ze bleek te zijn vermoord. Op
basis van mijn onderzoek is die zaak uitein
delijk opgelost: de moordenaar is doorgesla
gen. Dat is heel mooi. Maar dit soort onder
zoek is vaak moeilijk om te doen: erachter zit
vaak een heel menselijk drama."
Het is een van de zaken die hem lang zal bij
blijven, zoals ook die kreet van die Leidenaar
in zijn geheugen gegrift staat. „Dat van die
kluiveduiker. Die opmerking zal ik nooit ver
geten."