'Mijn fiets was mijn afgod' Hij werd drie keer wereldkampioen, tien keer Nederlands kampioen en wordt morgen, 23 januari, 75 jaar. Jan Derksen, een van de grootste wielersprinters die Nederland ooit had. Toen hij in 1957 in Luik voorde laatste keerde regenboogtrui veroverde door in de finale Arie van Vliet te kloppen, zaten er voor de huldiging in het Olympisch Stadion 50.000 mensen op de tribunes. Vijfentwintig jaar topsport. Hij staat er zelf ook versteld van dat hij het zo lang heeft volgehouden. Aan de andere kant: ,,Ik was wel bloed- en bloedserieus. Wielerbaan Ordrup, Kopenhagen, 1938. Jan Derksen en zijn begeleider Guus Schilling, ex- profsprinter (Nederlands kampioen in 1901, 1907,1910) en de ontdekker van J an Derksen. FOTO ARCHIEF Een van de vele duels Derksen-Van Vliet. Jan Derksen wint het Nederlands kampioenschap sprint 1943. Oud-wielersprinter Jan Derksen 75 jaar ROB VAN DEN DOBBELSTEEN Het leven aan de hand van plak boeken. Zes uur bladeren, zes uur nostalgia. Krante-artikelen, gelukstelegrammen, fanmail en foto's. Alle maal keurig ingeplakt. Verbale toelichting: Jan Derksen, morgen 75 jaar en een geheu gen dat niet oud wil worden. Geen prent of hij heeft er een verhaal bij. „Hier zie je me met Jan Pronk op de wielerbaan van Alk maar. We waren net zestien jaar en we reden na een beetje oefenen de hele boel aan flar den. Die grote kerel die achter ons staat, heette Piet Joon. Moet je 's op z'n klauwen letten. Als die je afduwde, lag je meteen tien meter voor op de rest." Johannes Wilhelmus Derksen, op 23 januari 1919 geboren in Geertruidenberg, behoorde van 1939 tot 1964 tot de beste wielersprinters ter wereld. Een kwart eeuw aan de top, da's lang. Hij staat er zelf ook nog steeds van te kijken. Aan de andere kant: „Ik had er alles voor over. M'n fiets was mijn afgod. Achteraf bezien, heb ik misschien wel te hard ge traind, te weinig rust genomen. Maar man, ik was zo nerveus. Ik had altijd angst dat ik te weinig deed. Arie van Vliet wist dat als geen ander. Die kon dat handig uitspelen. Zei-ie met dat hoge piepstemmetje van 'm: Wat zit je vreemd op je fiets Jan, heb je een paar da gen vrij genomen?' Reed ik meteen vijf kilo meter minder hard. Arie was een psycho- loog." Arie van Vliet. In Derksens eerste plakboek komt de bebrilde sprint-professor uit Woerden nauwelijks voor - in alle andere ontbreekt hij op geen pagina. Waar Jan Der ksen was, was Arie van Vliet: waar Arie van Vliet was, was Jan Derksen. „Ik weet nog pre cies wanneer we voor het eerst tegen elkaar reden: op 23 juli 1939. Hij als prof, ik als ama teur. Het ging om het algemeen sprintkam- poenschap van Nederland. De pers beweerde zo massaal dat ik een kans had, dat ik er zelf ook in begon te geloven. Dat heeft Arie toen even in twee ritten rechtgezet." Snelle opmars Derksen bewonderde "de bijna drie jaar oude re Van Vliet. „Maar misschien was het ook wel een vorm van verkapte jaloezie. Ik weet nog dat ik vlak bij hem stond op de wieler baan van Rijswijk. Ik was toen 15 en ik heb hem minuten lang staan aangapen. Hij merkte niets. Begrijpelijk. Hij was wereld kampioen, had een auto en was net terug van een toernee door Australië; ik had de zondag daarvoor anderhalve gulden verdiend door met Jan Pronk een koppelkoersje te winnen in Alkmaar." Derksen was op die baan, net als Pronk, ongemeen populair. Hij hoort nog het geroffel van de klompen op de boarding als ze langs zoefden. Derksen: „De meeste toeschouwers kwamen van het boerenland. Om ons aan te moedigen hengstten ze met hun klompen op de boarding als we voorbij fietsten. Dan donderde het langs de baan. Vroeoeoeoeoeoemmmmmm. Prachtig. De fietsloopbaan van Derksen was niet lang daarvoor begonnen op een grasbaantje in Heiloo. Zijn maat in de koppelkoers heette Thijs Hoebe (de plaatselijke rijwielhande laar), ruim tien jaar ouder en vijftig kilogram zwaarder. Dat viel te merken. Het tweetal maakte niets klaar. De ster van Derksen be gon pas te rijzen toen hij tijdens een sprint- wedstrijd op de Kanaalweg tussen Alkmaar en Koedijk tot z'n eigen verbazing de hele 'Club van Botterman' pardoes uit het wiel reed. Derksen: „Dat was een Alkmaars elite groepje onder leiding van ene Botterman. Er fietsten mannen mee als Jan Groot, Jan Lan- gedijk en Willem Metz. Toen ik gas gaf, ging ik ze voorbij alsof ik ze tegenkwam." Derksen had iets ontdekt: hij kon sprinten. Begin van een pijlsnelle opmars. Eerst wat voorzichtige rondjes op de 'vluchtlatjes' van de Alkmaarse wielerbaan, daarna trainings wedstrijden onder de eminente leiding van trainer/coach/organisator/slager Boschman en tenslotte het echte werk. Als Derksen en Pronk 'op' Alkmaar hun spurtjes trokken (ze zouden later allebei wereldkampioenen wor den - Derksen als sprinter en Pronk als stayer), stroomde het kleine ovaaltje subiet vol. Prikkelende premies werden er door het enthousiaste publiek uitgeloofd: een fles ran ja, een hele metworst, een pond boter, een vaatje haring en - de mooiste van allemaal - tien keer gratis koekhakken op de kermis van Alkmaar. Derksen: „En die boeren maar rof felen met die klompen." Onafscheidelijk 'De Lange uit Heiloo' ontwikkelde zich ra zendsnel tot een coureur van formaat en stond al in 1939 in de finale van het toernooi om de Nederlandse sprinttitel bij de ama teurs. Z'n tegenstander was Piet Smits en laat dat nu precies de jongen zijn, die bij Derksen op de kamer sliep. Een onvergetelijke nacht. Piet in "het ledikant bij het raam en Jan in dat bij de deur. Derksen: „Ik kon natuurlijk weer niet slapen van de zenuwen, maar zoiets moet je nooit aan je tegenstander laten mer ken. Piet deed ook geeri oog dicht. Hij had last van schaafwonden die hij opliep bij een valpartij. Ik heb vanonder de dekens de hele nacht naar hem liggen gluren. Wat een toe stand, zeg. Op het nachtkastje van Piet stond een foto van Mia, zijn meisje. Toen hij dacht dat ik definitief in slaap was gevallen, greep hij Mia, hield haar tegen het maanlicht en begon tegen haar te smoezen. Op z'n Lim burgs, weet je wel. Veur diech zal iech winne, m'ne sjat. Iech zal dee boer wel kriege.' Dat heeft hij nog uren vol gehouden, niet weten de dat ik rustig naar hem lag te kijken. Pas te gen de ochtend viel hij in slaap. Ik had de volgende dag geen kind aan hem." Het waren de hoogtijdagen van de Neder landse sprint. Pijlsnelle amateurs als Bernard Leene, Adrie Zwartepoorte, Henk Faanhof, Klaas Buchly, Jef van de Vijver, Piet Smits, Jan Pronk en Jan Derksen reden de splinters uit de baan voor premies die dat woord nauwe lijks waard waren. Derksen: „Ik herinner me Jan Manneveld uit Warmenhuizen. Reed echt niet slecht, die jongen. Al in een van z'n eer ste wedstrijden - het was in Assendelft - won hij 35 cent. Ik zie hem nog staan met die ze ven stuivers in z'n hand. Hij kijkt me aan en hij zegt: Nö Jan, raije jollie je daarvoor nou te barste? Voor main is dit de laatste keer 'weest. Ik trek nog liever biete.' Ik heb hem nooit meer gezien." Wat een wonder is, want Jan Derksen onder houdt de contacten met zijn oude tegenstan ders met zorg. Zo bezocht hij vorig jaar nog Italo Astolfi, de man die hij in 1939 in de fina le van het toernooi om het wereldkampioen schap amateursprint versloeg (eerste mondiale titel). En hij ziet Arie van Vliet en Jan Pronk nog meerdere keren per jaar. „Ach ja, Arie. Wat had-ie toch een plezier als hij mij had verslagen. Hij deed ook nooit moeite dat te verbergen. En maar zuigen en maar grijnzen in de auto op de terugweg. Hoe slim hij toch weer was geweest. En hoe netjes hij me toch weer te grazen had genomen. En hoe de grote klasse weer had gezegevierd... Dan was ik in staat hem uit de auto donde- Maar tot een breuk kwam het nooit. Derksen en Van Vliet waren zo goed als onafscheide lijk. „Er zullen weinig mensen zijn die zoveel ruzie met elkaar hebben gehad als Arie en ik. Die triomfantelijke grijns op zijn kaken als hij vóór mij over de streep ging... Dat gezwam van 'm als hij vlak voor de Nederlandse kam pioenschappen ineens voor m'n neus stond. Gaat het niet Jan? Je ziet zo bleek. Zou je geen andere versnelling nemen?' Ik had voor een titelstrijd het liefste rust om me heen en dat wist-ie. Daarom kwam hij juist langs. Al tijd weer." Maar wie aan Derksen kwam, kwam aan Van Vliet, „feij de wereldkampioenschappen van 1946 had ik de finale bereikt. Mijn tegenstan der was Georges Senfftleben. Die brak in de eerste rit bij een valpartij zijn sleutelbeen. De finale werd pas zes weken later overgereden. Moet je nagaan: kwam Arie elke dag uit Woerden naar het Olympisch Stadion om voor mij sprintjes aan te trekken. Terwijl het voor Arie zakelijk veel beter was geweest als niet ik. maar 'SenfF wereldkampioen was ge worden. Zo was Arie. Een onuitstaanbare op schepper als hij me had geklopt, maar een formidabele vriend als je 'm nodig had." Populariteit Jan Derksen werd in 1946 'met twee vingers in z'n neus' wereldkampioen, een prestatie die hij pas elf jaar later op het wasbordce- ment van Rocourt (Luik) zou herhalen door in de finale Van Vliet te kloppen. Derksen: „Ik eerste, Arie tweede... De volgende dag wer den we in het Olympisch Stadion in Amster dam gehuldigd. Ér zaten vijftigduizend men sen op de tribune. Dat hou je nu toch niet voor mogelijk?" Hij kan zich trouwens niet herinneren ooit voor lege banken te hebben gefietst. In Or drup in Kopenhagen was het al uitverkocht als hij er alleen maar zijn toeclips kwam vast- gespen. De Nederlander genoot in Denemar ken zó'n populariteit dat er zelfs een lied voor hem werd gecomponeerd: 'Den lange Jan fra Amsterdam'. Gespeeld door het dans- orkest van Werner Müller en meegebruld door de hele wielerbaan. Negen keer achter een won Derksen op Ordrup (zijn huis in Amsterdam heeft dezelfde naam) de Grote Omnium Prijs van Kopenhagen om er in 1963, op 44-jarige leeftijd nog een tiende aan toe te voegen. Hij noemt het z'n grootste prestatie. „Moet je nagaan. Post werd tweede en Van Steenbergen derde. Op de vijf kilome ter met derny-gangmaking lag ik op ander halve ronde voor het einde nog in twaalfde en laatste positie. Toen ging de demy uit de baan en reed ik in één ruk langs het hele stel. Ik won met drie lengtes voorsprong. Ruim j jaar oud. Ik hoor Van Steenbergen nog ze,' I gen - we spraken altijd Duits onder elkaar - I Dass kann nicht wahr sein, dass kann nicl I wahrsein'." Het was Derksens laatste kunstje. De bent I werden stram, het herstel na een inspannei I de wedstrijd duurde lang. En dan dat eeuw I ge gezigzag door Europa: Vigorelli/Milaa I Oerlikon/Zürich, Sportpaleis/Antwerpe I Vincennes/Parijs. Ordrup/Kopenhagen I Derksen: „Dat me nooit een ernstig auto-oi I geluk is overkomen, mag een wonder hete I Ik moet miljoenen kilometers hebben afg' I legd. M'n eerste autotocht naar het buitei I land, in 1938. was bijna m'n laatste. We r- I den met Bertus de Graaft" naar Kopenhage I Bertus had een Chevrolet die zestig kilomet I per uur haalde, maar daar maalden we ni 1 om. En dat het verschrikkelijk mistte op c I terugweg vonden we ook niet erg_Tot Bertt I in Odense de weg kwijt raakte. Hij sloeg linl 1 af, hij sloeg rechts af, hij ging recht door t toen wrist hij het niet meer. Goed, Berti stopt en zegt tegen Guus Schilling die acl j terin zat: 'Ga jij eens op onderzoek' Gut stapt uit, bukt zich, scharrelt wat rond, klo| I tegen het raampje en zegt doodkalm: 'Joi gens ik denk dat het beter is dat jullie d even uitkomen'. Hoe het mogelijk was, b< grijp ik nog niet, maar ons Chevroletje stor tussen het eerste en het tweede perron vr het station van Odense. Waarschijnlijk zi we bij eén spoorwegovergang afgeslagen t toen over zo n plankier waar die rails inli; gen. naar het station gereden. De laatste tre was net vertrokken." Jan Derksen, de verteller. Vijfentwintig ja. hardfietsen met 'idioten' als Toto Gerardi Antonio Maspes, Sidney Patterson, Reg Ha i ris, lef Scherens, Oscar Plattner, Georges Sei fftleben, Jos de Bakker, Werner Potzernheir Milou Gosselin, Arie van VlietDat is ni samen te persen in een paar uur praten, jo Wat ik allemaal met die gasten heb beleefd j Fantastisch, schitterend. Ze zullen nu ik jar ben wel weer komen met vragen over d< ping, over verkochte wedstrijden en ov< doorfietsen in de oorlog. Gezeur. Doping w; er en doping blijft er. En: we gingen liev< dood dan dat we ekaar de overwinnir schonken. En zoals Ajax van '40 tot '45 hee doorgevoetbald, zo hebben wij doorgefiet? De laatste twee jaar in bioscopen. Namen v het op hometrainers op tegen mensen uit h publiek. Dat was verschrildcelijk link, want en toe zaten er grote mannen in de zaal. N< nooit heeft Arie van Vliet zo'n verschrikkeli pak slaag gehad als in Maastricht. Zat J plotseling tussen Huub Sijen en Jan Lan j brichs. En stampen, die Arie zeg. tot hij gri zag. Hij had er al een uur opzitten en Hui en Jan waren okselfris. Arie was volst re kansloos. Kapot, total loss. Jef van de Vijv< moest 'm van z'n fiets helpen. Ik hoor lef nt zeggen: „Kijk maar niet naar de zaal, Arie." Onveranderd Jan Derksen 75 jaar, je ziet het hem niet aa Toen hij 18 jaar was, woog hij 80 kilo en da; is nooit een gram bijgekomen. Hij fietst bijr dagelijks, is matchmaker van alle elf ze daagsen die Europa heeft (de telefoon rinkc tijdens het gesprek herhaaldelijk) en I springt en rent als een jonge hond door i kamer. Bep Derksen terwijl haar man voor I derde keer op een dag met Bremen belt: „I I al die tijd dat ik met hem getrouwd ben, lan geen spat veranderd, 't Is nog elke d; I rennen en vliegen. Zo nerveus als een kin I Echt. als je niet beter wist, zou je denken da ie morgen voor het Nederlands Kampioei I schap tegen Arie moet rijden."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1994 | | pagina 33