Bollenkwekers verder van huis Kanebraaier ZATERDAG 31 OKTOBER 1992 ZATERDAGS BIJVOEGSEL Waar ooit de herder met zijn kudde ronddwaalde, klinkt nu het gegrom van forse trekkers, het geknars van rooimachines en het geklater van spoelwater. Op akkers te midden van uitgestrekte heidevelden en bossen in Drenthe, maar ook op de Velutve, in de Achterhoek en zelfs in Limburg, hebben tal van bloembollenkwekers uit de Hollandse kuststreken een goed heenkomen gezocht. Een beroepsgroep wordt verdreven. Onze taal Werkonderbreking. In Drenthe bezorgen keien (overblijfselen van de laatste ijstijd) de bollenkwekers grote overlast FOTO JOOP BOEK Gebrek aan goede grond CEES DE GEUS Door gebrek aan goede grond in de kop van Noordhoiiand zijn de laatste jaren bolienkwekers (vooral gladiolen- en lelietelers) steeds verder van huis geraakt. Letterlijk wel te verstaan, want dank zij de uitstekende opbrengsten zijn alle opdoemende moeilijkheden vari ërend van chronisch watergebrek tot forse communicatieproblemen met de plaatselijke bevolking tot dusver op de koop toe geno- Bloembollenkwekers uit de kop van Noord-Holland waren dit jaar alleen al in de drie meest noordelijke provincies goed voor ruim vierhonderd hectaren lelies en gladio len. „Volgend jaar komen daar nog eens zo'n honderdveertig bunder extra bij", schat B. van Leeuwen, keurmeester van de Bloembol len Keurings Dienst (BKD) in Lisse: „Wat wil je, de opbrengsten overtreffen ie dere keer weer de stoutste verwachtingen. De kwekers gaan er echt niet naar toe, omdat de plaatselijke bevolking zo vriendelijk is. Met het oog op een aaltjesziekte als aardappel moeheid moet goed worden uitgekeken bij het huren van een lap grond, maar op iedere vrijgegeven, gezonde hectare schiet het ge was bij wijze van spreken de grond uit. Ik ben hier nu een jaar of vijf actief als keurmeester, maar heb nog nooit een tegenvallende of mislukte oogst meegemaakt." Gevreesde ziekten als ratelvirus en droog- rot hebben de bloembollenkwekers gestaag uit Noord-Holland verdreven. Ook elders in het land kan iedere hectare verse zandgrond maar één keer worden gebruikt, maar vol gens BKD-keurmeester Jan van der Meer kunnen de zeven kwekers uit de gemeente Harenkarspel, wier gladiolen hij op de Velu- we onderzijn hoede heeft, nog jaren vooruit. „Samen huurden ze hier dit jaar honder dentien hectaren, maar door het snel uitbrei dende lelie-areaal worden dat er in 1993 on getwijfeld aanzienlijk meer. Geen probleem, er is gezonde grond zat. Ooit zullen de kwe kers hun heil in het buitenland moeten zoe ken. Dat zal echter zeker nog een decennium duren." Transportkosten De meeste lelieboeren uit het noordelijk zandgebied en uit West-Friesland laten hun bollen 'op contract' telen, maar het gros van de gladiolenkwekers uit de kop van Noord- Holland durft het arbeidsintensieve proces niet uit handen te geven. „We hebben het een paar jaar geleden wel geprobeerd, maar in de praktijk kwam het er op neer dat we hier zelf ook bijna dag en nacht waren te vin den" zegt Leendert Frans, mede-eigenaar van een bedrijf uit Groenveld bij Schagen, dat bijna vijftien hectare gladiolen verbouwt rondom het dorp Pesse in Drenthe. „Daarom zeiden we tegen elkaar: we kunnen het net zo goed - en waarschijnlijk beter - zelf doen." Door die filosofie én de aanzienlijke afstan den tussen het gehuurde land en de eigen bedrijfsgebouwen, zijn de transportkosten bij sommige ondernemingen inmiddels tot as tronomische hoogte gestegen. Om het plan ten en oogsten van tulpen en irissen (die nog wel in Noord-Holland kunnen worden ge teeld) enerzijds en gladiolen anderzijds vol gens schema te kunnen laten verlopen, moet het complete machinepark diverse malen per jaar worden 'verscheept'. De exorbitante onkostenpost 'transport' wordt enigszins gedrukt door de enorme spoelplaatsen die her en der uit de zand grond zijn gestampt. De bollen worden ter plaatse 'gewassen' in opgepompt grondwater en verdwijnen brandschoon in de kuubkis- ten. Het overtollige zand wordt opgevangen in grote bezinkbassins en kan later weer wor den uitgereden over de landerijen. Hoewel de ervaren bollenkwekers alle mogelijke milieu maatregelen hebben getroffen, worden zij door de diverse provinciebesturen niet ont zien: voor het gebruik van het grondwater moet een heffing worden betaald die kan op lopen tot een kleine tienduizend gulden per onderneming. Door de recente ontwikkelingen is het rou tine-bestaan van een groot aantal 'agrarische medewerkers' danig op zijn kop gezet. Alleen al uit de gemeente Harenkarspel verkassen in de maanden oktober en november wekelijks zo'n veertig werknemers naar Drenthe of Gelderland. Overdag rooien en spoelen ze bloembollen, 's avonds eten en overnachten ze in hotels en pensions en zetten tussen door, op gezette tijden en naar goed Noord hollands gebruik, de plaatselijke horecagele genheden op stelten. Bruggen Maar de tijdelijke huisvesting van het perso neel is bepaald niet het grootste probleem waar de ondernemingen voor komen te staan. Schroomden inventieve bollenkwekers tijdens natte herfsten in het verleden al niet om desnoods extra houten bruggen over slo ten en vaarten te slaan ('Hoe komt dat kroos in je haar?' - 'Ik ben zojuist met trekker en al door de brug gezakt'), in de 'overzeese ge biedsdelen' moet helemaal worden geïmpro viseerd. Omdat gladiolen in droge zomers enorm veel beregening nodig hebben, liet de firma Frans rondom Pesse een half dozijn water putten vijfduizend gulden slaan. Het grond waterpeil in de oostelijke provincies is per definitie laag en dus moest voor een van de bronnen tot een diepte van zestig meter wor den geboord. Om de broodnodige communicatie te be vorderen, werd tegelijkertijd een twintig me ter hoge antennemast opgericht. Binnen een straal van vijf kilometer om de spoelplaats kan nu draadloos worden overlegd met de vier trekkerchauffeurs, met de truckers die de kuubkisten met schone bollen komen opha len en met het thuisfront in Groenveld. Ook de overblijfselen van de laatste ijstijd, die ongeveer tienduizend jaar geleden ein digde in Nederland, bezorgen de kwekers de nodige hoofdbrekens. Soms zelfs letterlijk, als weer eens een door het afslagapparaat gelan ceerde kei door de trekkercabine suist. Ste nen van hunebedformaat zijn nog nergens omhoog gewoeld, maar vast staat dat de meegerooide keien en stenen een loodzware wissel trekken op het toch robuuste materi aal. Gewassen Net als bij de Noordhollandse bedrijven op de Veluwe hebben de activiteiten op en om de achttienhonderd vierkante meter grote spoelplaats van Frans van meet af aan veel bekijks getrokken. Drenthen en Gelderlan ders waren uitsluitend arbeidsextensieve ge wassen als maïs, suikerbieten en fabrieks aardappelen gewend en keken dus niet zel den verbijsterd op van de enorme hoeveelhe den mankracht en materiaal die nodig zijn om een hectare gladiolen of lelies te verwer ken. „Het zijn verschrikkelijk aardige mensen, maar ik denk dat ze er diep in hun hart hele maal niets van begrijpen", zegt Aart Zijlstra van het gelijknamige bedrijf uit Stroet, dat irissen en gladiolen 'heeft staan' op de Velu we. „Ik weet ook bij benadering niet hoeveel nieuwsgierige autochtonen ik hier inmiddels al tekst en uitleg heb gegeven. Laatst voerde ik nog een bloedserieuze discussie met een man uit Putten die vond dat gladiolen tegen Gods wil zijn. 'Op dit stuk land hoort graan te staan', zei hij. Tja, daar valt misschien wat voor te zeggen, maar ik ben toch maar verder gegaan met mijn werk." Van veel minder levensbeschouwelijke aard zijn de taalproblemen waarmee de bol lenkwekers onvermijdelijk worden gecon fronteerd. Behalve de hectaren zijn ook de arbeidskrachten een stuk goedkoper dan in Noord-Holland en dus worden geregeld plaatselijke scholieren ingeschakeld. Bij de meest tot de verbeelding sprekende spraak verwarring tot dusver was een Friese student betrokken. Terwijl een uit Noord-Holland af komstige trekkerchauffeur een wagen met kuubkisten vol bloembollen achteruit stuur de, gaf de Fries luidkeels aanwzijzingen. 'It kin nèt, it kin nèt!' klonk het paniekerig, want de diepe spoelsloot naderde snel. Pas nadat de kostbare bollen uit het water waren gevist, wees navraag uit dat een Fries nèt zegt als hij m'ef bedoelt... FOTO United Photos De Boer POPPE DE BOER Worden er nog kaantjes gege ten? Die heerlijke bruine kaan tjes, meteen beetje zout erover? Ik heb ze in geen vijfendertig jaar gezien. Misschien zou ik ze nu niet lekker meer vinden. Ik weet het niet, ik ben de smaak vergeten. Voordat vlees gebraden werd in boter, margarine of bak- en brandmiddel uiteen pakje, had je gewoon vet van de slager. Wit-gelige brokken rund- of varkensvet, per ons gekocht. Wanneer dat uitgebraden werd, bleef er een rest over van don kerbruine knobbelige brokjes, die mijn moeder op een scho teltje deed, met wat zout erover. Of verdeeld over verschillende schoteltjes want we waren met z'n vieren. H..— kaantjes, ook al is het nu bijna vergeten. Kaantjes zijn kleine kanen, en kanen is waarschijnlijk een zoge naamd dubbel meervoud. Dat betekent dat het eerst ka geweest is, met als meervoud kaan, maar omdat kaan er te weinig uitzag als een meervoud, maakte men daar kanen van. Dezelfde historie dus als bij tenen en schoenen, waar teen en schoen ook lang ge leden eigenlijk al het meervoud waren van tee en schoe. Vergelijk het Engelse 'toe' en het Duitse 'Schuh'. Tegenwoordig gaat mu sea's hard die kant op: ook een dubbel meer voud. Dit ka of kade is al een heel oud woord. In de middeleeuwen werd het al gebruikt voor 'uitgebraden vet' of ook wel 'vetkorst'. Deze ka of kade moet niet verward worden met een ander woord kade dat 'aanlegplaats voor schepen' betekent. Dit tweede woord kade is een ontlening aan het Franse quai, zodat de oorspronkelijke vorm bij ons ka of kaai geweest is: nu nog in de Hoogte Kadijk te Amsterdam en in de uitdrukking 'vechten tegen de bierkaai'. De -d- van deze kade is dus niet oorspronkelijk maar er pas later in gekomen, als hypercorrectie van wie kwaaie en maaie te plat vond voor kwade en maden. Bij die correctie heeft kaai per ongeluk ook een -d- gekregen. Onduidelijk is vooralsnog of het werkwoord kanen met smaak eten) verband houdt met onze kaantjes. Het enige dat zeker is, is dat dit kanen tot voor kort geen beschaafd woord werd gevonden. In 1972 stond het nog vermeld in het Bargoens Woordenboek, en niet in de gewone woordenboeken van de Standaardtaal. Ondertussen wordt het vrij al gemeen gebruikt, al moet ik zeggen dat het mij nog steeds ordinair of wat gewild popu lair in de oren klinkt. Er was wel een ander werkwoord kanen dat al lang in alle woordenboeken stond: 'muf worden; schimmelen van wijnvaten die niet worden schoongemaakt en gezwaveld'. Van wijnvaten kun je dus zeggen dat ze kanen maar dit gebruik was mij onbekend, waar schijnlijk doordat ik te weinig omgang heb met wijnvaten. Ik zie ook dat kaan bij de marine een scheld naam is voor een blufferige kwartiermeester. En een kanenpieper is, ook weer bij de mari ne, de spotnaam voor een kok. In het dialect van Leiden was er vroeger zelfs een kanekop: kletskop of zeer hoofd; ook als aanduiding voor iemand met zo'n hoofd. Hoewel ik mij niet iemand met zo'n hoofd kan herinneren, het scheldwoord 'kanekop' is me wel bekend. Kanebraaien werd gezien als onbelangrijk werk. Zit niet te kanebraaien kreeg daardoor als betekenis: 'zit niet te zeuren'. Een kane braaier is dan ook iemand die over kleinighe den zeurt of het onderste uit de kan wil heb ben. Als kanebraaier een bijna vergeten woord is, dan verdient het in ere hersteld te worden. Ik noteer het al vast in mijn agenda, want ik ken toevallig iemand voor wie ik dit nog eens goed kan gebruiken.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1992 | | pagina 38