Saai samenraapsel 'jonge schrijvers' 'Aan de andere kant van de deur' verhaal in vrije val Dansland zindert van creativiteit Cultuur&Kunst - DONDERDAG 15 OKTOBER 1992 25 N HOORE RENEE DE BORST jeugduteratuur RECENSIE CASPER MARKESTEUN 'Aan de andere kant van de deur' door Tonke Dracht. Uitgeverij Leopold, 34,90. Je moet over zeeën van tijd be schikken om het nieuwe boek van Tonke Dragt te lezen, want Aan de andere kant van de deur is allereerst een fors boek. Het telt 347 officieel genummerde, in kleine letter bedrukte, pagi na's, inclusief de 'Boekenlijst van de bibliothecaris', waarin allerlei geschriften met naam en toenaam staan vermeld die te vinden zijn in de 'Januaraanse bibliotheek'. Verder moet je tamelijk veel geduld kunnen opbrengen om je te verdiepen in een boek waarin nauwelijks van een 'ver haal' sprake is. Nu beschikken i kinderen gelukkig nog vaak over zowel tijd als geduld, maar het is desalniettemin de vraag hoe veel jeugdige lezers door dit boek gegrepen worden. Tonke Dragt staat toch al niet bekend als een schrijfster die het haar lezers gemakkelijk maakt. Maar om in dit verhaal door te dringen, heb je een flin ke portie leeservaring, doorzet tingsvermogen, puzzelzin en fi losofische inslag nodig. 'Aan de andere kant van de deur' is het eerste deel van de cyclus 'Zeeën van tijd' dat ge volgd zal worden door deel twee De weg naar de cel Aan de cy clus vooraf gaat Het geheim van de klokkemaker dat in 1989 ver scheen. Hierin is de hoofdrol weggelegd voor student Jan A., terwijl in het nieuwe boek ene Otto die voor zich opeist. Ook Claartje en Christian keren weer. Door een geheimzinnig boekje dat Otto in handen krijgt waarvan het eerste deel Aan de andere kant van de deur heet belandt hij geregeld aan gene zijde van zijn slaapkamerdeur in een duizeling van gebeurte nissen waarin tijd geen enkele rol meer lijkt te spelen. In de Ja nuaraanse Ambassade, zoals de wereld 'aan de andere kant' heet, bestaan wel tikkende klok ken, maar zonder wijzers. Men doet daar dus ook niet aan tijds verschil. Met opzet waarschijnlijk heeft Dragt daarom een verhaal ge schreven waarin nauwelijks sprake is van tijd die in het ver haal verstrijkt. Het merendeel van het vertelde speelt zich na melijk af in de wereld die niet van hier is. Op de meest onver wachte momenten komt Otto, nadat hij door de deur van zijn slaapkamer is gegaan, terecht in een wondere wereld. De seizoe nen bijvoorbeeld houden zich absoluut niet aan de orde die bij ons aanwezig is. Het ene ogen blik lijkt Otto als hij weerkeert in zijn kamer niet langer dan een half uur weg te zijn ge weest, het andere moment is ie dereen in rep en roer omdat hij blijkbaar uren zoek was. Alleen wanneer Otto's beleve nissen in de werkelijkheid wor den beschreven, is vrij nauw- Nu de mensen zo oud wor den duurt de jeugd blijkbaar langer. Vroeger hield die op wanneer je dertig werd. Op je veertigste, geradbraakt door werk en gezin, werd je voor kor te tijd opnieuw jong: midlife crisis, en als je die doorstaan had, met verzoening of echt breuk, begonnen de rijpe jaren, tot omstreeks je zestigste. Dan kwam de voorbereiding op de ouderdom. Heel overzichtelijk. Op je vijfenzestigste ging je met pensioen. Het is allemaal in de war ge raakt. In 'De grachtengordel' van Geerten Meijsing worden mannen van veertig, van mid delbare leeftijd, 'jongens' ge noemd. In contactadvertenties bieden jongemannen van twee enveertig zich aan als atletische minnaars. Aan de andere kant: mensen van vijfenveertig wor-. den in bedrijven beschouwd als oudere, veel te dure werkne mers. Blijkens de personeelsad vertenties is men daar op zoek naar mensen tussen de vijfen twintig en de achtentwintig, voorzien van diverse diploma's, beschikkend over een rijke werkervaring. Op hun achten vijftigste gaan ze in de vut. Er is geen touw aan vast te knopen. Voor het gemak houd ik het er op dat iemand op z'n dertig ste volwassen is. In de jeugd is iedere ervaring nieuw. Na de jeugd ervaart men gelukkig nog heel wat nieuws, maar alles is tevens herinnering. Ieder nieuw gezicht lijkt op een gezicht dat men eerder heeft gezien. Iedere gebeurtenis heeft iets van een gebeurtenis in het verleden. Bo vendien: vóór zijn dertigste moet men voorbereiden en dro men wat men daarna wil verwe zenlijken. Dat heeft Goethe al Dit naar aanleiding van een boek dat de onwelluidende titel heeft 'Max. 36. Verhalen van jonge schrijvers'. Het is samen gesteld door Jessica Durlacher, geboren in 1961, nog net jong toen zij het boek maakte. Zij heeft blijkens haar aarzelende inleiding ook wat moeite met de leeftijden van de 'gebloemlees- den'. Een jonge schrijver van zes endertig! Op die leeftijd hadden Slauerhoff, Marsman, Du Per ron, Ter Braak nog maar een paar jaar voor de boeg, en al stierven zij veel te vroeg, ze stierven niet als veelbelovende jongelui. Op hun zesendertigste hadden zij heel wat belangrijks gesrhreven. Tom Lanoye (1958). foto michiel hen- Van 22 auteurs is in de bun del een stuk proza opgenomen. Zes van hen waren dertig of jonger toen het boek werd sa mengesteld. Onder de andere schrijvers treft men bekende namen. Naar leeftijd: Atte Jong stra, Marcel Möring, Herman Brusselmans, Tom Lanoye, An ne Vegter, Bas Heijne. Robert Vemooy, Stephan Sanders en Joost Zwagerman zijn als échte jonge schrijvers al min of meer bekend geworden. De pretentie van het boek, met hoeveel twijfel ook door de inleidster geponeerd, is dat een beeld van een generatie wordt gegeven. Enigen onder hen hebben in geschrifte of in inter views vastgesteld dat zij eigen lijk niets hebben beleefd. Alle grote gebeurtenissen zijn zij misgelopen. Koketterie natuur lijk. En tevens is volgens Jessica Durlacher te zien dat jonge schrijvers zich concentreren op algemeen menselijke proble men. Dat hangt op een of ande re manier samen met de over tuiging dat de werkelijkheid niet kenbaar (meer) is, een overtui ging die postmodernistisch wordt genoemd. Nou ja, zulk soort gewichtig gepraat. Een weinig opwindend boek. Er staan verhalen in die allure hebben, door hun stijl of door hun thema. Marcel Möring (1957) vertelt deftig over de on mogelijke verliefdheid van een geleerae. Oscar van den Boog- keurig aangegeven hoeveel tijd voorbij gaat. Dat Otto vaak uit die werkelijkheid weg wil, is niet zo verwonderlijk, want op school is hij vanwege zijn grote kennis 'de professor', die meer gepest wordt dan hem lief is. In de Januaraanse Ambassade verkeert het verhaal continu in een soort vrije val. Otto heeft daar hoofdzakelijk ontmoetin gen met mensen met wie hij uitvoerige dialogen voert. Dialo gen die mij na verloop van tijd hoewel je in dit kader daar niet van mag spreken natuurlijk gingen vervelen. Na alle ver wijzingen, raadselachtige op merkingen, mysterieuze uit spraken en fragmenten uit weer andere verhalen, snakte ik naar een flinke hoeveelheid actie. In ieder geval naar meer samen hang. Om een gevleugeld woord uit het boek te gebruiken: naar een beregoed gaaf verhaal. Ook als je liefhebber bent van de typische Dragt-stijl en dus houdt van het op de voet volgen van iemands gedachten, haakje op den duur toch af. In een boek als dit vraag je je dan zelfs even af of dubbel gezette regels, zoals bovenaan op bladzijde 70 en 72 onderdeel van het verhaal zijn of slechts fouten. Dat ligt óf aan de auteur öf aan de lezer. Laten we het in dit geval op het laatste houden en Dragt het voordeel van de twij fel gunnen. Maar je kunt als au teur ook te veel willen. Het eindoordeel is aan de jonge le- 'Perfect Skin', een choreografie van Ed Wubbe, artistiek leider van het Scapino Ballet. foto gpd hans gerritsen Het Nederlands Instituut voor de Dans (NID) verdwijnt op 1 januari als zelfstandige instel ling uit het zicht en voegt zich met de broertjes theater, mime en poppenspel onder de vleu gels van het nieuwe Theater In stituut Nederland. Deze fusie betekent echter niet dat ook de dansjaarboeken verdwijnen. Het instituut heeft van het net verschenen jaarboek voor het seizoen 1991-1992 toch een soort afscheidscadeautje ge maakt: met 288 bladzijden is het dit keer een extra dikke pil. Ook dit seizoensoverzicht be vat veel gegevens waarvan je je op het eerste gezicht afvraagt of het zinvol is daar zoveel mooi papier en drukinkt aan te spen deren. Wie wil er immers nog weten dat op 5 april de Stich ting D3 in Den Bosch de voor stelling 'Big Paper Piece' pre senteerde? Of dat op 2 novem ber vorig jaar het Momix Ameri can Dance Theatre met een voorstelling in de schouwburg in Eindhoven stond? Behalve lange lijsten met optredens van Nederlandse en buitenlandse groepen, is er ook een opsom mingvan buitenlandse toemees opgenomen. In dit overzicht le zen we bijvoorbeeld dat Angeli- ka Oei op 28 juni met 'Aliud' in Kopenhagen was te zien. Een nadere toelichting ontbreekt. Ook het hoofdstuk dat over het landelijk en gemeentelijk dansbeleid gaat, zullen maar weinigen met rode oortjes le zen. Het grootste deel bestaat uit netjes overgeschreven tek sten uit de discussie tussen de minister van WVC, Raad voor de Kunst en de danswereld als voorbereiding op het nieuwe Kunstenplan. In het overige deel wordt op dezelfde wijze het dansbeleid van Amsterdam, Den Haag en Rotterdam behan deld. Als introductie hierbij mag NID-directeur Bert Janmaat nog een keer boos worden over hoe de danswereld van een koude kermis thuiskomt omdat er in de periode 1993-1996 opnieuw te weinig geld voor dans be schikbaar wordt gesteld. Wie daarna vol goede moed aan het onderdeel 'vooradvies ten be hoeve van het tweede Kunsten plan' van de Raad voor de Kunst uit juli 1991 begint, komt echter zelf van een koude kermis thuis. Ambtelijke stukken ziin nu een maal geen spannende lectuur, had ook de redactie kunnen we ten. Het was daarom beter ge weest de tekst te verlevendigen met een interview met zo ie mand als zakelijk leider Dick Hendriks van Het Nationale Ballet. Hij had vast boeiend kunnen vertellen over de vér strekkende consequenties van het beleid van WVC en Amster dam voor de dagelijkse praktijk van zijn gezelschap. Als voor beeld van de subsidieperikelen van een kleiner gezelschap had Marlinda van der Hoff van Djazzex kunnen dienen. De inleiding is gelukkig veel levendiger geschreven. Eric de Kuyper beschrijft bijvoorbeeld hoe zowel dans als filmkunst elementen van de populaire cultuur overnemen en choreo graaf Wim Kannekens vertelt over de waarde van zijn klad blok van 20 bij 14 centimeter bij het maken van zijn stukken. Het jaarboek is bovendien een aardig kijkboek geworden omdat er net als in eerdere edi ties, veel mooie foto's van voor stellingen zijn opgenomen. De redactie heeft bovendien vast gehouden aan de traditie met portretten en levensbeschrijvin gen eer te betuigen aan overle denen en prijswinnaars. Daar mee is meteen de waarde van de reeks jaarboeken aangege ven: bij elkaar vormen ook de saaie beleidsverhalen een bij zondere documentatie van alles wat er leeft op de danspodia in ons land. Alleen al het aantal van 450 nieuwe choreografieën en reprises dat vorig seizoen werd gepresenteerd, maakt dui delijk dat het in dansland nog steeds zindert van creativiteit. aard (1964) vertelt ouderwets ontroerend over de liefde van een heel klein jongetje voor zijn zwarte kindermeisje in Surina me. Door Atte Jongstra (1956) en Henk Pröpper (1958) worden krankzinnigen sprekend inge voerd, briljant misschien en nogal gemakzuchtig. Drakerig zijn de verhalen van Tom La noye (1958) en Luc Boudens (1960). Pijnlijk realisme vindt men bij Meindert Inderwisch (1958) en Gerard van Emmerik (1955). Absurde fantasie levert Peter Bekkers (1958). Memoire- achtig zijn de bijdragen van Chris Keulemans (1960) en Ro nald Giphart (1965). Wilde, zij het ironisch vertelde lesbische pornografie biedt Anne Vegter (1958). Wie boven de dertig is, zo be toogde ik, merkt dat al het nieu we dat zich voordoet voor hem iets heeft van herhaling. Hij kan zelfs het onverwachte schikken in zijn herinnering. Maar zo saai als in dit boek hoeft het er niet aan toe te gaan. Jessica Durlacher schreef een inleiding zoals alle inleiders van alle sa menraapsels van teksten ge schreven hebben. In die tek sten, hoe aardig ze soms ook zijn, flonkert weinig. En generaties? Wat generatie genoten met elkaar gemeen hebben is artistiek van geen be lang. Van belang is wat hen van elkaar onderscheidt. Het eeuwige verlangen naar de ander RECENSIE NICO KEUNING 24 uur aan zee; Menno van Beekum, ver halen, Querido, 34,90. "Verhalen' staat er op het om slag van '24 uur aan zee', het debuut van Menno van Bee kum. Wat mij betreft had er net zo goed 'roman' kunnen staan. De schrijver vertelt in dit boek zijn leven via tussenpersonen: zijn familie, kennissen, vrien den, maar vooral zijn vriendin nen. Dat er in de verschillende fragmenten nogal eens herha lingen optreden (een driehoeks verhouding, een overleden va der, een moeder die zich tot een soort katholieke secte heeft be keerd, terugkerende namen en locaties) tilt het vertelde boven het incidentele uit. In wezen gaat het in dit boek niet over Christiaan, Arno, Hans Christian of Menno zoeüs de hoofdpersoon genoemd wordt, en ook niet om vriendinnen als Isabelle, Hanna, Lana of Trees- je, maar om het eeuwige verlan gen naar een ander en de on mogelijkheid lief te hebben. Een noot achterin het boek vermeldt de bron van alle kwaad: Adam en Eva in het paradijs, Eva die van de boom van de kennis van goed en kwaad eet. Een afbeel ding van het fatale moment (Hochaltarbild, Basilika Otto- beuren) staat tevens afgebeeld op het omslag van Brigitte Slan gen. De herhaling zit ook in de seksuele daad. Nooit bevredigd. Elke ander is een mogelijkheid: 'En dat is dus waar ik de vlie gende vinketering van krijg, ver langende vrouwen die niet los komen van hun man.' Maar ook de hoofdpersoon is slachtoffer van zijn verlangen: 'Weg. Weg dit schuldige vergelijken. De ene vrouw voor de andere, wat de een niet heeft dat heeft de ander wel. Weg. Verliezen, wil ik mij in de enige die is in wie ik mij onherroepelijk verloren als of er nooit enige ander.' Los van de inhoud geven deze citaten een aardige indruk van de schrijfstijl van Van Beekum. De zinnen zijn soms ironisch, bijna cynisch grof, plat, soms expres verminkt. Dat prikkelt de geest, maar te veel wordt het een 'stijltje' en dat vervreemdt de lezer van de inhoud. De schrijver balanceert op het scherp van de snede: op het ui terste concentratiepunt van de lezer. Het is afhaken of volgen. Je bent als lezer betrokken bij het schrijfproces. De schrijver geeft commentaar: 'Hoe zou je willen dat het afloopt. Dat ze een besluit neemt?' Later is er sprake van een monologue inté rieur tussen schrijver en perso nage. In de verantwoording schrijft Van Beekum: „Mis schien dat je per zin wel wist wat je deed, steeds deze zin wil len schrijven en geen andere, maar het geheel dat al schrij vend ontstond ontgaat je." Ik ben geen tegenstander van vervreemdingseffecten die de fictie of het verhaal doorbreken. Zij geven vaak, indien gedo seerd gebruikt, een extra di mensie aan het boek. Toch zijn het de normale goedgeschreven fragmenten geweest die mij voor dit boek hebben gewon nen. In 'Eeuwige ochtend' en 'De duivel in de Grote Hegge' staan oer-Nederlandse beschrij vingen van de natuur, van per sonen en situaties. Heldere goedgeschreven passages waar in de schrijver zichzelf laat zien: 'Ik schrijf mijn bio. A, je bio'. Zonder poespas, zonder al te veel taalspelletjes die doen den ken aan Herenleed of Wim T. Schippers, zonder al te veel seks, grappen en grollen. Op de grens van realisme en amuse ment, of zoals een van zijn alter ego's zegt 'van porno tot litera- Arme intellectueel Echte intellectuelen bestaan niet meer. Althans dat menen de auteurs van het boek 'De rol van de intellectueel'. Over de vraag of er dan een nieuwe klas se is ontstaan, wordt druk ge speculeerd in acht opiniërende, misschien wel intellectuele stukken. Duidelijk is dat de klassieke, onthechte intellectu eel een museumstuk is gewor den en zijn ideologische opvol ger uit de jaren zestig zo langza merhand ook. Wat blijft er dan over? Volgens socioloog Hans Harbres is de intellectueel nu een pendelaar tussen weten schap, politiek, recht en kunst; als iemand die het grensverkeer daartussen in stand houdt. De maatschappelijke ruimte voor de intellectueel is voor een groot deel reeds bezet door spe cialisten. Aardig in dit verband is het verhaal van Annemarie Mol (zij doet onderzoek naar 'Divergen tie in de Geneeskunde' met een Constantijn Christiaan Huy- gensstipendium en is verbon den aan de vakgroep Inwendige Geneeskunde van de Rijksuni versiteit Utrecht). Zij zegt: „We hebben doorgeleerd, en wat te beginnen met de opgedane kennis en vaardigheden in deze treurige wereld? Doen we er verstandig aan onderzoek te doen en te schrijven - maar zijn er wel banen voor theoretici - of kunnen we ons beter met het beleid van deze of gene instel ling bemoeien. Maar hoe pak je dat aan? Als we onderzoek doen, moeten we dan in het En gels publiceren of juist in het Nederlands. In wetenschappe lijke tijdschriften, in de krant of in romanvorm? En is het beter om het beleid van instellingen van binnenuit voorzichtig te be ïnvloeden of om ervan buitenaf radicale kritiek op te leveren? Vragen genoeg. Het zijn thema's waar de ver schillende auteurs in dit boek het niet altijd over eens zijn. SASKIA STOELINGA De rol van de intellectueel. Een discussie over distantie en betrokkenheid. Uitg. Van Gen nep. Spanning en sensatie Bergbeklimmer Bart Vos kan klimmen en schrijven. Beleeft avonturen en vertrouwt die toe aan het papier. Zijn eerste pu- blikatie was het Himalaya-aag- boek. Goed geschreven, span nend, sensationeel en vol emo ties. In zijn tweede boek volgt hij de tocht van Anton Colijn, de zoon van de bekende staats man, die in 1936 een expeditie leidde naar de hoogste toppen in Nieuw-Guinea. Ruim 50 jaar later gaat Bart Vos, in het voetspoor van Colijn en met diens boek onder de arm, op zoek naar bergen met legenda rische namen als Julianatop, Wilhelminatop en Carstenszpi- ramide. Opnieuw spanning en avontuur. Wordt Bart Vos de Nederlandse Redmond O'Han- lon, de Engelsman die zo'n schitterend boek schreef 'In the heart of Borneo'? Vos zit er qua spanning niet ver vandaan, al leen de humor, die zelfspot van Hanlon ontbreekt. S.S. Naar het sneeuwgebergte. Bart Vos. Uitg. Nijgh Van Ditmar. Alles is te koop Een select gezelschap journalis ten - Adriaan van Dis, H.J.A. Hofland. John Jansen van Ga len, Geert Mak, Hubert Smeets en René Zwaap - bindt in dit 'schotschrift' de strijd aan met de grote ondernemers die den ken dat in Nederland alles te koop is, als je maar betaalt. .Alles is te koop is een pam flet. Het bevat geen samenhan gend betoog, het is de optelsom van een aantal ergernissen, die al lang in een nationaal debat aan de orde gesteld hadden moeten worden", aldus Huib Schreurs in de inleiding. Adriaan van Dis pakt de ar chitectuur aan. „Nederland is het volste land van Europa en omdat het klein is bouwt het klein. Het schuwt de hoogbouw van een metropool en kiest voor de gezelligheid. Drempeldorpen waar de mensen in afgeknipte stralen moeten wonen: Gazelle 6ofVllerbes9".

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1992 | | pagina 25