'Heeft de Lieve Heer soms ooit zijn mening gezegd?' 'Ik verklaar Blokkers rancune uit jaloezie' Hoofdinspecteur op praatstoel Cultuur&Kunst Van Beekman krijg je nooit genoeg DONDERDAG 3 SEPTEMBER 1992 22 Boeiende briefwisseling tussen Flaubert en Sand vertaald Gustave Flaubert: geen eigen roerselen in proza. RECENSIE HANS WARREN Ciistave Flaubert/George Sand: Wij moe- tc.fi lachen en huilen. Brieven, vert. Edu Borger, Privé-Domein, Arbeiderspers, 566 pag. 62,50 geill. George Sand leefde van 1804 tot 1876, Gustave Flaubert van 1821 tot 1880. Meer dan een eeuw na hun dood blijken bei den tot de onsterfelijken te be hóren, al overtreft de roem en de waardering die Flaubert ge niet die van Sand verre. Er was echter een tijd dat Sand veel groter faam genoot dan Flau bert, die levenslang door de lite raire kritiek vijandig bejegend werd, al las het publiek zijn ge ruchtmakende boeken graag. In 1863 had Sand een zeer lovende bespreking aan Flauberts twee de roman, 'Salammbó' gewijd die hem zo aangenaam trof dat hij haar een bedankbrief schreef. Dit contact leidde uit eindelijk tot een vriendschap en een omvangrijke corresponden tie die vrijwel geheel intact be waard is gebleven. In totaal 422 epistels, lange en korte, over een periode van on geveer tien jaar. Deze vriend schap die ondanks de innigheid en tederheid geen erotische kant heeft gehad (al viel Flau bert wel op veel oudere vrou wen en Sand op jongere man nen) lag niet bepaald voor de hahd, want een groter verschil dan tussen deze twee schrijvers is cnoeilijk denkbaar. Vóór Flau bert Sand persoonlijk leerde kénnen dacht hij niet bepaald gunstig over haar. Als school jongen had hij haar, mogelijk op gezag, bewonderd, maar in de eerste versie van 'L'Educa- tion sentimentale' (1843) leest men bijvoorbeeld: „Ik richt me hier niet tot middelbare scholie ren en ook niet tot naaisters die George Sand lezen, maar tot mensen met onderscheidings vermogen." En twaalf jaar later, toen Sand dagelijks een feuille ton in 'La Presse' schreef, 'Histoire de ma vie', luidde het nog: „Alle dagen lees ik wat van George Sand en dan ben ik ge regeld een goed kwartier ont stemd." Veelschrijfster Hun aanpak en ideeën waren dan ook totaal verschillend. Sand was een typische veel schrijfster, zij formuleerde vlot, wat zij schreef was vrijwel direct publiceerbaar. Ze schreef tot haar dood toe minstens een of twee boeken per jaar en hield zich dan nog in. Flaubert daar entegen voltooide in zijn nege- nenvijftigjarige leven slechts een paar boeken. Hij schreef moeizaam, vijlde eindeloos aan zijn stijl en teksten. Hij is dan ook beroemd geworden om die perfectie. Het bijslijpen was zeer noodzakelijk, want uit de brieven blijkt dat hij erg veel spelfouten maakte, terwijl Sand vrijwel foutloos schreef. Ook hun opvattingen over de litera tuur liepen hemelsbreed uit el kaar. Wanneer Flaubert haar schrijft: ik heb 'er een onover winnelijke afkeer van om iets persoonlijks op papier te zetten. Ik vind zelfs dat een roman schrijver het recht niet heeft zijn mening te geven over wat dan ook. Heeft de Lieve Heer soms ooit zijn mening gezegd?', rea geert Sand verontwaardigd en spontaan op een kladje dat he laas nooit tot brief uitgroeide: 'Niets van wat er in je hart om gaat in wat je schrijft stoppen? Dat begrijp ik niet, maar dan ook helemaal niet. Mij lijkt het dat je er niets anders in kan stoppen.' Onzichtbaar En negen jaar later zal Flaubert nog eens herhalen dat naar zijn mening 'de Kunstenaar in zijn werk even onzichtbaar moet zijn als God in de natuur. De mens is niets, het werk is alles!' Hoe dan ook, en wie van beiden er nu gelijk had, Sand bewon derde haar jongere collega op recht en Flaubert leerde haar werk misschien wat beter waar deren omdat hij de formidabele vrouw achter die vaak wat op pervlakkige romans in het hart had gesloten. Na haar dood zou hij haar een 'grand homme' noemen, en dat is lang de aller hoogste lof gebleven die een man aan een vrouw geven kon. Wie het Frans niet machtig is, kan thans aardig terecht met de uitgave 'Gustave Flaubert Geor ge Sand: Wij moeten lachen en huilen. Brieven', die in de reeks Privé-Domein is verschenen. Behalve het literaire klimaat uit die jaren, leert men ook de briefschrijvers intiem kennen. De optimistische Sand, genie tend van een goede gezond heid, van het hele leven, lang iong, de pessimistische, ziekelij ke Flaubert, lijdend aan het le ven, voortijdig oud. Resume rend: wie Frans leest heeft veel meer aan de uitgave van Al- phonse Jacobs (Flammarion), omdat die een overvloed aan achtergrondinformatie geeft, maar in de reeks vertalingen van Privé-Domein is 'Wij moe ten lachen en huilen' door zijn relatieve volledigheid een uit schieter. Vierde deel Venema's 'Schrijvers, uitgevers en collaboratie' De meeste uitgevers en boekhandelaren in Nederland hebben tijdens de Tweede Wereldoorlog niet gecollabo reerd met de bezetter. Zij die dat wél hebben gedaan wa ren vaak al vóór de oorlog overtuigd lid van de NSB. Dat is een van de conclusies in Adriaan Venema's deel 4 van 'Schrijvers, uitgevers en hun collaboratie. Uitgevers en boekhandelaren', dat vandaag wordt gepresenteerd. AMSTERDAM CEES VAN HOORE In het nawoord bij dit boek, waarmee Venema zijn onder zoeken afsluit, gaat de auteur in op de kritiek die zijn werk in de loop der tijd heeft ondervon den. „Er zijn critici geweest die fouten hebben verzonnen. Ab ject. Maar ik begrijp dat wel. Het is natuurlijk zuur als je sommige mensen, die ook met dit onderwerp bezig zijn, het gras ineens voor de voeten weg maait." Venema had dit laatste deel al zo'n drie jaar geleden in grote trekken op papier staan. Wer den er in de delen 2 en 3 vooral individuen onder de loupe ge nomen, nu zijn het organisaties en bedrijven die centraal staan, hetgeen geen spectaculaire kost oplevert. Op zijn bekende wijze licht Venema de doopceel van uitgeverijen als Van Ditmar, Strengholt en Gottmer. Maar toch worden ook af en toe repu taties van bekende literatoren of uitgevers gekraakt Een van die mensen is ex-Bezige Bij-direc teur Wim Schouten. Venema: „De Bezige Bij staat bekend als een verzetsuitgeverij. Wim Schouten, die daar na de oorlog als directeur in dienst is geko men, heeft een jaar voor het einde van de oorlog getekend voor de Kultuurkamer. Gek ge noeg denkt nu iedereen aan hem als een soort verzetsman. Ik denk dat de glans van de Be zige Bij een beetje op Schouten is afgestraald. Dat zet ik dan hierbij recht, ja." Ook Hans Warren krijgt van Venema in dit deel een veeg uit de pan. Venema toont aan dat de dagboeken van Warren voor een deel niet authentiek zijn. Sommige feiten die Warren tij dens de Tweede Wereldoorlog in zijn dagboek schrijft, kon hij gewoon op dat tijdstip nog niet weten. Zo heeft hij het over concentratiekampen en de uit roeiing van de joden op een moment dat zelfs insiders daar van nog onkundig waren. Vene ma: „Ik heb dat al eens eerder gezegd tijdens een lezing in Zeeland. Warren heeft me toen gedreigd met een kort geding. Ik heb daar vrij koel op gerea geerd. Via mijn advocaat heb ik de advocaat van Warren mijn bevindingen doen toekomen. Dat is het fragment dat nu in het boek staat afgedrukt. Daar na heb ik niets meer over een kort geding gehoord. Ik heb na tuurlijk gewoon gelijk. Warren heeft dat dagboek 1942-1944 la ter geschreven." De rancune van Jan Blokker heeft Venema nooit goed kun nen plaatsen. Blokker heeft hem meerdere malen 'een zieke geest' genoemd. „De teneur van zijn kritiek is dat ik mijn mond maar moet houden omdat ik zelf de oorlog niet heb meege maakt. Wat is dat voor een on zin! Als je zo redeneert heeft geen historicus bestaansrecht meer. Zo'n mening is voor een Jan Blokker des te gekker omdat hij zelf in De Volkskrant bijna elke week schrijft over zaken waar hij zelf niet bij is geweest. Ik verklaar zijn rancune jegens mij uit jaloezie. Hij had zelf wil len doen wat ik heb gedaan. Maar ik was eerder." Een andere criticus en publi cist die Venema altijd erg op de huid heeft gezeten is Willem Huberts, die schreef voor De Tijd. Keer op keer heeft deze scribent volgens Venema fouten verzonnen. In zijn nawoord beticht Venema hem min of meer van broodnijd. Overigens geeft Venema in dit nawoord de fouten die hij zelf heeft gemaakt ruiterlijk toe. Het zijn er bij el kaar zo'n vijftien. „Geen gekke score, vind ik. Ach, natuurlijk heb ik soms fou ten gemaakt. Ik heb 's nachts nooit wakker gelegen uit angst voor represailles. Wel heb ik vlak voor het uitkomen van een boek vaak gedacht: O, God, ik zou het toch wel goed hebben gedaan. Kijk, ik ben nooit zo ge ïnteresseerd geweest in wie goed of fout is geweest. We we ten nu langzamerhand wel dat de Nederlandse bevolking in de oorlog geen heldenrol heeft ge speeld. Nee, wat mij vooral heeft geboeid zijn mensen die naderhand hun rol mooier heb ben voorgesteld dan hij was. Mensen die de zaken verdraai den. Dat moest ik rechtzetten. Daarmee heb ik vele vijanden gemaakt. Ik ben ervoor in elkaar Adriaan Venema: „Dagboek van Warren niet authentiek." geslagen, zoals u misschien nog weet. En laatst nog in Vrij Ne derland zei de fotograaf Emiel van Moerkerken dat hij me wel eens even in elkaar wilde slaan." Van tal van mensen heeft Ve nema tijdens zijn werk aanmoe digingen gekregen. Ischa Meijer heeft hem altijd gesteund. En op een keer kwam er een man naar hem die vroeger bij de Po litieke Opsporingsdienst had gewerkt. Venema: „Hij bracht FOTO KIPPA er uit Haarlem hebben. Hij omt voor in mijn onderzoe ken.' 'Dat ben ik', antwoordde Cees. 'Nee', zei ik, 'de Bantzin- ger die ik bedoel is bij de NSB geweest.' 'Ik was lid van de NSB', zei-ie toen. Hij gaf meteen toe dat hij fout was ge weest. Later heb ik lang met hem gesproken. Ik vroeg hem: 'Wat moet ik nu met dit verhaal doen?'. 'Publiceren', zei hij. 'Je moet het publiceren. Het is waar.' mij de ledenlijst van de NSB. Daarop staan de namen van alle mensen die ooit bij de NSB zijn geweest. Die man zei tegen me: 'Hier, die lijst is voor jou, je doet goed werk'. Ja, die ledenlijst be waar ik in een kluis." Er is Venema wel eens verwe ten dat hij de tekenaar Cees Bantzinger ertoe heeft aangezet zelfmoord te plegen. Venema: „Voor het boek verscheen heb ik Bantzinger gebeld. Ik vroeg aan hem: 'Ik moet ene Bantzin- Thriller Leiderdorper Jan van Straten De Leiderdorper Jan van Straten heeft opnieuw een goed leesba re en levendige thriller afgele verd. In een 'vroeger leven' heeft de thans 61-jarige auteur tal van jaren de criminelen op de hielen gezeten. Eerst zestien jaar bij de Haagse politie, toen zeventien jaar bij de Centrale Recherche Informatiedienst (waarvan tien jaar als directeur) en tot slot nog een viertal jaren in een topfunctie bij Interpol (als vice-president). Zijn poli tionele loopbaan beëindigde hij in 1984, maar de daarna ver schenen politieboeken van zijn hand bewijzen dat hij zich nooit geheel heeft kunnen losmaken van zijn actief verleden. In de loop van vorig jaar maakte hij als thrillerschrijver zijn debuut met 'Het Bangkok Incident'. De ontvangst was zo hartelijk en de verkoop liep zo gunstig, dat er inmiddels al een herdruk is verschenen. Maar reeds ligt er een tweede thriller van Jan van Straten in de boekwinkels: 'De Colombia lijn'. En nummer drie die 'Het IRA-complot' gaat he ten staat op stapel. Het zal nie mand verbazen dat Van Straten zijn verhalen baseert op de ken- nis van zaken die hij in zijn tientallen jaren lange praktijk als politieman heeft kunnen op doen. Dat komt weer sterk naar yoren in het kortgeleden ver schenen verhaal 'De Colombia Ujn'. Als voormalige chef van de narcoticagroep van de CRI (Centrale Recherche Informa tiedienst) kostte het hem na tuurlijk niet al te veel moeite hoofdpersoon Mare Faber te modelleren: een nijvere hoofd inspecteur bij diezelfde CRI narcoticagroep. En als hij de speurder in zijn verhaal na het onderscheppen van een enor me lading cocaïne op de z.g. Colombialijn zet, helpt hij zich zelf meteen comfortabel in zijn praatstoel. Een tikkeltje te com fortabel zelfs, want zo'n negen tig bladzijden gebeurt er maar weinig. De verplichte toer die Mare Faber langs de min of meer be trokken bedrijven moet maken geeft Van Straten alle gelegen heid uiterst punctueel uiteen te zetten hoe hier en daar de drugshandel precies in elkaar steekt. Weliswaar een goed slui tend en sterk onderbouwd stuk documentaire, maar niét het pakkendste deel van het boek. In feite een wat (te) lange aan loop naar de te verwachten ac tie. Die komt uiteraard wel en dan krijgt Mare Faber het flink zwaar te verduren: ontvoering, moordaanslag, gijzeling. Jan van Straten stapelt de moeilijk heden voor de man hoog op. Veel en vlot vertelde actie. Jammer alleen dat de auteur er af en toe overbodige zinne tjes tussendoor gooit. Zo wordt er bijvoorbeeld heel ver in het boek opgemerkt dat het onder zoek niet van een leien dakje gaat. Alsof we dat zelf niet had den kunnen constateren. En weinige regels verder wordt ge zegd dat de cruciale vraag naar de bestemming van de cocaïne nog steeds niet is beantwoord. Nog een open deur. Een paar voorbeeldjes van remmende In het tweede deel ('Amster dam 1603-1608') is het alsof het te hard gaat, terwijl hier toch slechts vijfjaar besenreven wor den. Avercamp gaat achtereen volgens bij twee schilders in de leer, raakt goed bevriend met Arent Arentz, een andere leer ling-schilder, wordt hevig te leurgesteld in de eerste verliefd heid, krijgt waardering voor zijn schilderijen en keert terug naar zijn geboortestad. In tegenstelling tot het eerste deel, beschrijft Theo Beekman hier te veel 'van buitenaf. Te vaak proef je de documentaliste die een stukje kunstgeschiede nis wil slijten: Tot op dat mo ment werden ingekleurde pen tekeningen nauwelijks als 'kunst' beschouwd, het waren voorstudies, of aardigheidjes voor ontwikkelde meisjes die niets anders te doen hadden.' Hier wordt te duidelijk vanuit het heden door de auteur terug geblikt op vroeger, wat door het gebruik van de verleden tijd ex tra opvalt. Toch is Thea Beek man na het zwakke Het geheim van Rotterdam met dit nieuwe boek terug op de goede weg. Gabber Het lijkt een Ster-spot in boek vorm voor het circus. Schrijfster Lydia Rood reist een poosje met Circus Krone mee om de circus- wereld goed te leren kennen en schrijft daarna een kinderboek over een jongen in een circus. Die jongen, de twaalfjarige Lu- cien, is de zoon van directeur Clemens Cameo. Die vindt dat zijn zoon hogeschoolrijder moet worden, maar Lucien wordt het liefst trapezewerker. Samen met zijn jongere broertje Gabber zou hij in de nok van het circus als de 'Cameo Bro thers' willen schitteren. Een probleem is echter dat Gabber zwakzinnig is, moto risch slecht functioneert en bo vendien in een internaat woont. Als Gabber echter de zomerva kantie in het circus door kan brengén omdat het aangewaai de Vlaamse meisje Comélie mee kan helpen, is voor Lucien de aanwezigheid van Gabber veel moeilijker dan hij gedacht had. Dat is in een notedop het ver haal op het eerste gezicht nogal cliché en gezocht, een beetje zoals je van een onge loofwaardige circusstory zou verwachten. Zo ligt het echter niet: Lydia Rood heeft met Gab ber een subtiel, levensecht en ontroerend verhaal gemaakt dat zijn waarde vooral ontleent aan de mensen van vlees en bloed die erin voorkomen. Lucien, door iedereen Coquin (schelm) genoemd behalve door zijn moeder die hem aan spreekt met Coquille (schelp) is ten prooi aan allerlei innerlij ke conflicten: de keuze in cir- cuswerk die hij moet maken, de aandacht die Gabber plotseling krijgt, de komst van Comélie die voor hem niet zonder gevol gen blijft. Vader Clemens en moeder Mireille zijn wellicht wat archetypische circusfigu ren, maar beantwoorden waar schijnlijk aardig aan de werke lijkheid. Het allermooist wordt Gabber getekend. In de innerlijke twee spraken die Lucien met zijn broertje voert, gaat alles altijd zo goed, maar in de praktijk van alledag vertoont Gabber alle ty pische eigenaardigheden die bij het gedrag van zo'n zwakzinnig kind horen. Dat laat Lucien niet onberoerd. Gabber wordt niet zieliger of beter geportretteerd dan hij in werkelijkheid waarschijnlijk zou zijn. Lydia Rood beschrijft Gab ber exact, inclusief zijn gebre ken en kwaliteiten. Het feit dat alles zich afspeelt in de toch nog steeds romantische sfeer van het circusleven, maakt het boek voor kinderen alleen maar aan trekkelijker. JEUGDLITERATUUR RECENSIE CASPER MARKESTEUN 'De Stomme van Kampen' door Thea Beekman. Uitg. Lemniscaat 28,50. 'Gabber' door Lydia Rood, met illustraties van Annemarie van Haeringen. Uitg. Leo pold,/24,90. Jan van Straten: goede verteller. minpunten. Maar het zou niet juist zijn daar het boek aan op te hangen. Het zijn details van een verder aanbevelenswaardig verhaal. Jan van Straten heeft een aanvankelijk vooral infor matieve, maar verderop ook dy namische en spannende thriller geschreven. Thea Beekman gaat gewoon door en gelijk heeft ze, want voor kinderen die veel lezen, kunnen er nooit genoeg boeken zijn zoals zij die schrijft. De nieuwste in de Beckman-rij is De Stomme van Kampen. Het boek ziet er verrassend anders uit doordat niet Jan Wesseling zoals gebruikelijk de omslagillu stratie maakte, maar de hoofd persoon van het boek zelf: Hendrick Avercamp, de be roemde Nederlandse schilder uit eind zestiende, begin zeven tiende eeuw. Omslagontwerper Gerold T'Hooft koos Avercamps schilderij Ijsvermaak om op de kaft te zetten. Thea Beekman laat vooral in het eerste deel van het boek ('Kampen 1587-1603') haar kwaliteiten zien. In zeven hoofdstukken beschrijft ze tel kens een fragment uit het leven van de jonge Hendrick, die doof geboren gedoemd is tot het weinig benijdenswaardige leven van een doofstomme in die tijd. Zijn moeder Beatrix speelt in dit verhaal de bij Beek man altijd aanwezige sterke vrouwenrol. Zij legt zich niet bij de feiten neer en doet haar ui terste best Henrick zoveel mo gelijk te leren. 'Wanhoop is het wapen van de zwakken', vindt zij. Door middel van de lei en aanwijzingen weet zij Hendrick met taal te leren omgaan. Een garizeveer en inktpot zijn op ze venjarige leeftijd voor hem het begin van zijn grote schildercar rière. Als iemand hem niet be grijpt, tekent Hendrick. Beek man schetst hier goed, hoe in die tijd gezin en omgeving op een doofstomme reageereen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1992 | | pagina 22