'Ik hou van de rafels aan 't bestaan' Eb: gered uit een vloed van cliché's Cultuur Kunst 'Een hete passaatwind door kleumerig Hollands klimaat' Poëzie als boksbeugel DONDERDAG 18 JUNI 1992 26 Yvonne Kroonenberg over mannen, damesbladen en Playboy AMSTERDAM RON DE H Terwijl we vanaf een platbodem genieten van het uitzicht over de Amsterdamse grachten trekt ze plotseling een vies gezicht. „Mannen zijn vieze beesten. Ik heb heel vaak een afkeer van ze. Op straat pissen, en dan stoppen ze hun ding weer in hun broek en dan denk ik Aah néé hè. Het-is-toch-ook-zo-smerig." dus ook doen. Wat ik een mis stand vind, is dat je geen da mesblad kan opslaan of je bla dert van dieet naar afslankcur- sus. Als vrouwen in de spiegel kijken, zien ze uitpuilende en lillende stukken vel, die op die plaats niet horen te zitten. En wie doen dat? De damesbladen. Onze eigen bladen dus. En dan roepen'de feministen dat we Playboy moeten vervloeken. In Playboy staat nergens dat we niet deugen." „Bij iedere idealistische stro ming heb je De Verbieders. Die zijn niet uit op het doel dat ge steld is, maar die vinden het le ven wanordelijk. Seks en kunst vinden ze slordig. Ze zeggen wat je wel en niet mag lezen. Ik zeg: Seks is altijd slordig. En ik heb niks tegen porno." „Ik houd bovendien van de rafels aan het bestaan. Daarom ben ik bij iedere stroming on bruikbaar. Natuurlijk vind ik dat vrouwen precies gelijke rechten en kansen moeten hebben als mannen. We moeten evenveel poen verdienen".. Mannen. Yvonne Kroonenberg beschreef er inmiddels talloze in de columns die werden afge drukt in Playboy en Viva. Af en toe, wanneer ze voldoende ma teriaal heeft, ligt er een boekje. Tussen 'Alles went behalve een vent' en 'Kan ik hem nog ruilen' verscheen 'Alle mannen willen maar één ding'. En ze schreef. 'Koosje', een diep gevoelig jeugdboek over een meisje („helemaal paardegek, net als ik") waarvan deze maand het vervolg in de winkel ligt - 'Koos je in de Stallen'. „Je moet een beetje luchthartig beginnen", opent de columniste op licht gehaaste toon, alsof we wat ze van zichzelf zegt maar weer snel moetdh vergeten. Toch word je tot de feministi sche schrijfsters gerekend. „De vrouwenemancipatie zorgt er niet al morgen voor dat alle vrouwen een baan hebben. Een leuke baan met vooruit zicht en een goed salaris. Voor vrouwen is het nog altijd veel voordeliger en prettiger om thuis te zitten en dat blijven ze Je verhalen graven niet bijzon der diep. Voor de mannen die je beschrijft geldt, naast het feit dat ze niets van hun vrouwen snap pen, vooral dat ze onnozel en oppervlakkigzijn. „Wat ik voor mijn verhalen nodig heb is te weten hoe een man zich als een karikatuur ge draagt. Natuurlijk is het zo dat de meneer die zo uitgezakt op zijn bankstel zit te zwijgen, vast heel leuk een boormachine kan hanteren en veel weet van de tropische landbouw, maar daar heb ik het in mijn columns dan even niet over. Ik wil niet meer dan in mijn voorbeelden laten zien hoe mannen doen. Ik pro beer ze vooral zo gewoon mo gelijk te maken, zodat de men sen zeggen, ja, dat is die van mij. Ze moeten niet te gek zijn en niet teveel achtergrond heb ben. Anders gaat de grap eraf'. Dat neigt naar cabaret. „Het is de tweede keer deze week dat iemand dat tegen mij zegt. Van mij hoeven de men sen ook niet zo heel erg veel, hoor. Ze mogen leuk misluk ken." Jijzelf ook? Maar dat schrijf je niet op. „Zeker wel. Hier en daar stapt wel degelijk wat ik allemaal niet kan. Er zitten zelfs vrij intieme K.Schippers: verfijnde waarnemingskunst. FOTO ROLAND DE BRUIN/CPD Prachtige essays over schilderkunst van K. Schippers wingen. Uitg. Querido. Het beschrijven van kunstuitin gen is zelden meer dan tweede hands. Een boekrecensie mist per definitie de kracht van oor spronkelijke literatuur, een le raar muziek stamelt als hij Mo zart moet toelichten, en menig kunstcriticus vervalt in wartaal bij de uitleg van een modem schilderij. Natuurlijk zijn er uitzonderin gen, met name de observaties en beschouwingen van K. Schippers, die ook als literator zijn sporen neeft verdiend. En dat laatste is goed te merken aan de fraaie, ingehouden stijl van zijn jongste bundel 'Verha len en beschouwingen', die zeer kernachtig en thematisch onder dc titel 'Eb' zijn samengebracht. Hoewel Schippers een grote va riëteit aan onderwerpen behan delt (zoals het toeval, eieren, uilvergrotingen, fotografieën en de ruimtebeleving van de blin de John Huil), zijn het toch vooral schilders die hem fasci neren en hem zijn meest ver fijnde, literaire waarnemingen ontlokken. Die verfijning schuilt niet alleen in de koele, intelligente be schrijving, maar vooral ook in de precisie waarmee de auteur speurt naar de minieme kern van het bestudeerde kunstwerk. Die speurtocht wordt niet zo zeer uitgevoerd met een, ver grootglas in de hand, als wel met behulp van intuïtie en per soonlijke observpfie. In de ope- ningsschets over de Franse schilder Yves Tanguy, de schep per van apocalyptische schilde ringen vol stenen, reist Schip pers naar Bretagne, waar hij in dat landschap vol mysterieuze menhirs het geheim vermoedt vanTanguy's werk. 'Het is iets voor achten als ik de baai bereik. De schemer is nog niet begonnen. De vlakte wordt door grote zwarte rotsen ingesloten en is minstens twee honderd meter lang. Het strand tot de zee is niet veel smaller, het is eb. Het wordt langzaam dónker. Het laatste roze sche mert door de rand van de be wolking heen, raakt aan de zwarte lijnen die zich tegen de lucht aftekenen. De witte streep tussen de zee en de bergen ver dikt zich. Deze mengeling van kleuren zie je altijd weer bij Tanguy, de schandelijk mooie hemel die zich niets aantrekt van de gebeurtenissen die zich op het land afspelen. Al jong had hij zich afgekeerd van geurende zeepwinkels en Keltische priesters, van benedic tijnenkloosters en verzonken ste den, van weefgetouwen en het circus, en zelfs van de illusies van Fantomas. Hij koos voor voorstellingen zonder betekenis, voor wat naar boven komt als niets meer door een verhullende vloed wordt bedekt. Kunstbeschrijving De laatste zin van deze prachti ge, evocatieve passage behelst exact datgene waarin Schippers zich verdiept. Hij onthult het schijnbaar betekenisloze, het mededelingen bij. Er staat ge woon dat ik van neuken niet klaarkom. Dat hebben trouwens Praten „Ik identificeer r die dingen niet kunnen. De al gemene raadgeving is altijd dat je moet praten met je partner. Dat moet je dus nooit doen. je krijgt gedoe, ruzie, je partner voelt zich tekort schieten en krijgt een gevoel, ik doe het dus niet goed en vervolgens wordt het helemaal niks meer in bed. Dan zit je dus met een schuwe verloofde die denkt, er is iets niet goed maar ik weet ook niet precies wat." Therapeuten generaliseren graag. Dat kun je als bezwaar tegen jouw verhalen a „Dat heb je met die psycholo gen en met columnisten. En bij mij, als voormalig psychothera peute, dus dubbelop. Je kunt niet leuk zijn als je geen mening hebt. Je kunt het niet hebben over die ene schattige meneer die nooit zit te zwijgen op de bank. Je moet het hebben over de grootste gemene deler. En vergis je niet, er zijn zo ver schrikkelijk veel mannen die niet in het huishouden helpen. Trouwens, in die schat van een kunstenaar die zo leuk met zijn kinderen speelt, zit voor mij geen nieuws." Yvonne Kroonenberg: „Mannen zijn vieze beesten." FOTO KIPPA Verhalen en gedichten Anna Blaman gebundeld RECENSIE ASTRID VAN DEN BERG Anna Blaman heeft de naam een moeilijk schrijfster te zijn. En niet alleen dat. Soms wordt haar oeuvre kil genoemd, te kli nisch en intellectueel. Anderen daarentegen spreken over haar werk als 'een hete passaatwind' die 'door het kleumerige kli maat van de Hollandse letteren blies' (Emma Brunt). Op z'n minst kun je van Blaman zeg gen dat ze gemengde gevoelens oproept. Dat was in ieder geval mijn ervaring bij het lezen van haar verhalen en gedichten, die onlangs door Meulenhoff in twee banden opnieuw zijn uit geven, onder de eenvoudige ti tels 'De verhalen' en 'De ge dichten'. Anna Blaman, in 1905 als Jo hanna Vrugt geboren en in 1960 gestorven, beschreef emoties als eenzaamheid, seksueel verlan gen en doodsangst, of liever ge zegd, levensangst. In alle perso nen nam zij deze levensangst waar, in de getalenteerde dok ter, de schuwe kantoorklerk en de vrijgezelle juffrouw. Je zou kunnen zeggen dat de schrijver in de huid van deze personen kruipt, maar bij Blaman is het meer alsof zij al deze personen zelf onder de huid heeft. Ieder verhaal is de neerslag van een afgestroopt vel: pijnlijk eerlijk en niets verhullend. Toch geeft Blaman zichzelf niet zo maar bloot. Ze verschuilt zich achter al die personen, die in haar plaats het woord doen. Onbegrip In geen van de verhalen be schrijft Blaman de lesbische liefde, terwijl zij in haar leven alleen van vrouwen gehouden heeft. Nergens schrijft zij over de twijfels en het onbegrip waarmee ze als lesbische vrouw in de jaren veertig en vijftig ge leefd moet hebben. Het ontbreken van dit thema in de verhalen werkt vervreem dend. Waar is de Anna Blaman subtiele moment dat al ver vluchtigt in de micro-seconde 'Van waarneming. Het verwoor den van de droom, die bij ont waken al weer is vergeten. Zo probeert deze grote observa tor voortdurend de tijd stil te zetten om het moment te be trappen. Soms lukt dat, maar is verlies van de waan, de droom het ongelukkige gevolg, zoals bij de uitvergrotingen van een een voudige kurk of bij het stilzetten van de tijd, die de staartklok aanwijst in het mooie 'De on derkant van de lineaal'. Maar bij schilders als Tanguy, Morandi, Casorati, Vuillard en Canalette (indrukwekkend be schreven!) weet Schippers feil loos het onzicht- en onzegbare in hun scheervlucht te onder scheppen. De kem wordt bloot gelegd. Schippers schept eb als geen ander. Schippers is als Lucebert, over wie hij vol herkenning schrijft: 'Door die stapeling van beelden, zowel in zijn gedichten als in zijn schilderijen en tekeningen, door het bijeenbrengen van wat op het eerste gezicht niet bij el kaar hoort verscherpt Lucebert niet alleen de blik van elckerlijc maar verwijst hij ook voortdu rend naar het onverbondene, naar dat wat nooit echt met el kaar in verband kan worden ge bracht.' (In: 'Het oog van elcer- lijc'). De kunstbeschrijving als litera tuur vindt in K. Schippers een uniek vertegenwoordiger. Het is of Lucebert hem in gedachten had, toen hij dichtte: 'en overal stroomt stroomt mijn oog: rivier van fotografie'. Tweede Ronde Een (Zuid)Frans nummer wordt ons beloofd op het omslag van de nieuwe editie van het literai re tijdfschrift 'De Tweede Ron de'. In de praktijk blijkt dat vooral te betekenen dat aan dacht wordt gevraagd voor Henk Breuker, een 74-jarige Ne derlander die al een halve eeuw in Frankrijk woont. In 1941 werd voor het eerst een gedicht van hem afgedrukt in een Ne derlands literair blad, er werden nog enkele teksten gepubli ceerd, daarnaast verscheen van hem een roman 'Kinderen spe len toneel'. In Frankrijk had hij een houtbedrijf, maar de litera tuur werd niet vergeten. Hij schrijft in het Frans én in het Nederlands verder aan een oeu vre dat bij vrijwel niemand be kend is. Behalve dan bij de re dactie van 'De Tweede Ronde'. De afdeling Nederlands proza werd deze keer gevuld met drie verhalen van Breuker, in de af deling met vertaald proza is hij met twee verhalen aanwezig, Wam de Moor schreef een essay over deze 'auteur tussen twee vaderlanden'. Het proza van Henk Breuker is verdienstelijk. Zijn verhalen lijken een hoog autobiografisch gehalte te heb ben. Dat geldt vooral voor 'Verdui stering', waarin hij vertelt over zijn terugkeer naar Nederland direct na de oorlog in gezel schap van zijn elegante Franse vrouw. Breuker heeft later, zoals De Moor het noemt, leven ge bracht „in het ingeslapen lite raire Montpellier." Hij stichtte een tijdschrift 'Les Cahiers de la Licome' dat uitgroeide tot „het meest levendige literaire tijd schrift van Zuid-Frankrijk." Er is in het lentenummer van 'De Tweede Ronde' veel proza van schrijvers uit dit gebied, hoogtepunt is 'De rok' van Ray mond Jean. Aanzienlijk moeilij ker was het kennelijk om poëzie uit zuidelijk Frankrijk te vinden. De redactie moppert: „veel Franse poëzie lijkt het produkt van een verbale tombola." De grenzen moesten ruimer ge trokken worden en zo belandde bijvoorbeeld Anise Koltz uit Luxemburg in deze aflevering. Haar gedichten gaan ongeveer zo: 'Je ploegt me om/ en stort/je brandnetelzaad/tussen mijn benen'. Zo moet het dus niet. Hoe het wel moet laten enkele dichters zien in de afdeling met Neder landse poëzie. Opvallend is dat Jaap Harten weer terug is in de literatuur, men nam vijf gedich ten van hem op. Maar de aar digste dichtregel vinden we toch in de rubriek 'light verse' waarin Nelis Klokkenist verder schrijft aan zijn satire 'Kapelaan Frustratus'. Deze raakt onder de indruk van mannelijk schoon: 'De vleugels van die neus, bij God,/wie denkt bij zoiets nog aan snot?' In dezelfde afdeling is er een erg knappe vertaling van een curieus sonnet door Paul Verlai- ne door Pedro van Hoek. Als hommage aan de onlangs 75 geworden Dolf Verspoor her drukte men zijn Franse weerga ve van vijftien gedichten door Achterberg. Overigens heeft ook Henk Breuker samen met enke le vrienden beproefd werk van Achterberg in het Frans te ver talen. Het is dus Breuker voor en Breuker na, maar hij ver dient deze tweede ronde. HANS WARREN De Tweede Ronde - jrg. 13, no. 1 - 200 pag.//14,50/abonnement vier num mers ƒ48,- - Uitg. Bert Bakker. die haar hele leven hartstochte lijk veel hield van Alie Bosch, een verpleegster die zij 'dank zij' een zware ziekte had leren kennen? Uit één verhaal slechts, 'Vader, moeder en zoon', blijkt Blamans betrokkenheid met het thema van de homoseksualiteit. In dit verhaal kussen twee jon gens elkaar verliefd op de mond. Het gaat hier echter om de vader van een van de jon gens, die zijn ogen niet langer voor de werkelijkheid kan slui ten als hij zijn zoon samen met diens minnaar ziet. Hoe het kind zich voelt als zijn ouders te weten komen dat hij homo seksueel is, wordt in dit verhaal buiten beschouwing gelaten. Blaman komt zelf slechts in de marges van haar verhalen voor. Verstopt achter de over weldigende gevoelens van de hoofdpersonages duikt zij af en toe, haast stiekem, op. Zoals in 'Feestavond' waarin de schrijf ster Erica Hart optreedt. In de beschrijving van deze vrouw komt Blamans negatieve zelf beeld tot uitdrukking: „Ze was lelijk. Ze had een lang ziekelijk gezicht, omlijst door sluik haar. Ze was mager en de romp helde zorgelijk naar voren. Ze greep met beide handen de katheder vast en keek het gezelschap te gemoet. De blik van haar ogen ging verloren achter dikke spie gelende brilleglazen, en dat gaf aan haar gezicht de onbestem de uitdrukking van een blinde." Gedichten Blamans gedichten zijn per soonlijker dan haar verhalen en wat dat betreft veelzeggender. De bundel, verzorgd door Aad Meinderts, bevat twintig eerder gepubliceerde en 140 ongepu bliceerde gedichten. Anna Bla man was geen groot dichter, dat wist zij zelf. Toch zijn de ge dichten een belangrijke aanvul ling op haar werk. Ze zijn ont roerender dan haar verhalen, omdat ze onhandiger zijn, haast stamelend in sommige gevallen. Ze zijn ook directer, omdat de lyrische ik dichter bij Blamans eigen leven ligt dan veel perso nages in haar verhalen. Al was het alleen maar omdat de ik de lichamelijke liefde tussen haar en een vrouw beschrijft, zoals in 'Ik droomde dat ik...': „en leu nend aan haar als het verdron ken wier,/ als tooi om haar borsten, zeedierwelpen,/ en in haar oksels, wiergrotten, en dan ook hier-/ haar dijen zijn uit eengeweken zeeschelpen Haar gedichten, uitgeven met de verhalenbundel, vormen een soort excuus. Samen roepen ze gemengde gevoelens op, omdat de gedichten de hartstocht en de verhalen de afstandelijkheid vertegenwoordigen. Zo maakt Blamans poëzie de kilheid van haar proza goed. Meulenhoff. 29,50 Het zijn niet zomaar twee polen van de romantische mens: het besef van vergankelijkheid en het verlangen naar het ongerep te. Als de dichter dat verlangen tracht te vervullen met bekoor lijkheden van 'de natuur', waar het verval juist zo groot is, dan zij de lezer gewaarschuwd. Na tuur is immers voor tevredenen en legen, of in elk geval voor na- ieven die zich laten paaien met poëtische idylle. Mooie gelief den, fraai aangelegde tuinen, exotische landschappen, dat zijn de lokaties waar geluk nog heel gewoon is. Huub Beurskens toont ons in zijn nieuwe bundel 'Klein blauw aapje' dat hij daar alles van weet. Hij mag, na zoveel bun dels, ongeveer gelden als de ex pert in verval en vergankelijk heid. Maar hij slaagt er ook al tijd weer in er hardnekkig klein geluk tegen te mobiliseren. In de eerste afdeling van de bun del stelt hij de naïviteit van de lezer dan ook danig op de proef. Niets blijft ons bespaard in een reeks korte gedichten: waterle lies, pruimebloesems bij nacht en amandelboompjes. Natuurlijk tart hij daarin de grenzen van de betamelijke schoonheid. Zoveel charmante suikerspinnetjes, terwijl geluk toch stijf en onwennig is, cor rupt en nooit blijvend. Maar hoe relativerend etaleert Beurs kens zijn vondsten, in 'Kreeftje' bij voorbeeld: 'Schoonheid zocht ik, ongerepte, dier en riet./ Plotseling een reiger die me ziet, en een kreeftje/ dat volop in zijn snavel leefde. Dat was mooi of niet'. En in een vol- 'gend vers weer overtuigend zui ver van observatie en nauwe lijks ironisch. Het is of hij met zijn serie schoonheden van ver zen de lezer dwingt tot gemeng de gevoelens. Kan dat, Beurs kens, zo wègkijken van dood en gemis? Misschien dat dit lezersdilem ma van pas komt bij de gedich ten in de tweede afdeling. 'Pal men'. Palmen, van huis uit toch al wat kunstmatige planten die we zo graag gebruiken als 'na tuurlijke' decoraties op kamer formaat. Ik vind het een mooie vondst dat Beurskens ze ook nog eens aanpast aan de om standigheden. Lees 'De appel- palm', 'De Sapphopalm', 'Ber- kepalm' met een ontroerende herinnering aan zijn ouders. Hier kan hij zijn eigen 'natuur' scheppen, zijn territorium ver overen op het bederf, dat tijde lijk wordt uitgesloten. Het sterkst werkt dat in 'Grü- Huub Beurskens: 'Plotseling een reiger die me ziet, en een kreeftje/ dat volop in zijn snavel leefde. Dat was mooi of niet'. FOTO CHRIS VAN HOUTS newaldpalm', waarin de ge bombardeerde stad van alle tij den wordt beschreven in ter men van menselijke aftakeling: 'Daas van brisantie elke stad in een mum van tijd kan ze kle ven/ van de cola en het bloed, rond beroete keldergaten/ trekt tandvlees verkleurend samen, de oren zijn af of/ niet meer goed, de spraak is geur en sterk uremisch,/ opgehoest, haar naam een walmende, is steeds Beirut'. Wie geliefden heeft zien ster ven, weet dat alleen in dit per spectief onverschillige journaal- rampen begrepen kunnen wor den. Dan blijkt hoe vergeefs uit eindelijk ook het gedicht ge schreven is. 'O, dat zou ik me volledig de kop uit willen den ken', vervolgt de dichter, 'Maar waar? En dan?' Hoe paradoxaal ook, de vitaliteit van deze pal- mencyclus maakt hem tot de mooiste van de bundel, al zou ik de afdeling 'Nagedachtenis sen' niet graag missen. Overvol le broeinesten van woorden, vol herinneringen aan de jeugd, en met name de vader, zoals zo vaak bij Beurskens. In een van deze herinnerin gen, 'De boksbeugel', vind ik de treffendste typering van Beurs kens' poëzie. De beschrijving van een boksbeugel, die hij in zijn vaders plaats bewaart, ein digt zo: 'Zo is het dat ik met de boksbeugel een gemis bekamp, in alle afzondering witheet in het luchtledige mep, een soort landschap met almaar in uit eendrijvende, oplossende wolk jes veranderende stam- en dus vruchtloze boomkronen schep, vol de leegte tref, zoals dat pas send is voor een heus schijnge vecht'. Vervang 'boksbeugel' door 'poëzie'.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1992 | | pagina 26