Kommervolle brieven De Carolineveegde met succes zes mijnende zevende explodeerde recht onder het schip ZATERDAG 2 ME11992 'Misschien heb ik nog een toekomst als straatzanger' In de Ierse Nationale Bibliotheek in Dublin zijn onlangs negentien ivrgeelde enveloppen geoperid. Daarin bevond zich de correspondentie tussen de schrijier James Joyce en zijn zaakbehartiger Paul Léon. Joyce stierfin 1941, na een operatie aan de twaalfvingerige darm. Onder voorwaarde dat de emeloppen vijftig jaar verzegeld zouden blijven, schonk Léon in dat jaar de correspondentie aan de bibliotheek. De brieven geven een gedetailleerd beeld van de laatste tien kommervolle jaren van het leven van Joyce, „ik ben een mislukkeling een lichamelijk wrak, niet in staat meer om te schrijven, door mijn slechte geweten kan ik niet slapen..." Een hagelbui geselt het plaveisel van Upper Dorset Street in Dublin. Hun grintkleurige petten vasthou dend, hollen mannen het portaal van de St. Saviour-kerk binnen. Een jongen van een jaar of vijftien die aan de overkant stdat te schui len, kijkt mismoedig naar de witte kiezeltjes. Boven zijn hoofd hangt een bord met de tekst: Amateur-boksschool 'De Heilige Ver losser'. Komaan, dan maar een taxi naar de Nationa le Ierse Bibliotheek in Kildare Street, aan de zuidzijde van de Liffey. Brian McKennan, be heerder manuscripten en oude handschrif- tèn, staat al in de monumentale hal te wach ten. Even later, in een ruimte die dwingt tot fluisteren, legt hij uit hoe de collectie brieven in het bezit van dè bibliotheek is gekomen. „In de herfst van 1940 trokken de Duitsers Parijs binnen. James Joyce, Nora Joyce, hun zoon George en hun kleinzoon Stephen be vonden zich op dat ogenblik in Saint Gérand- le-Puy, een dorpje in de buurt van Vichy. Joy ce had in die tijd ook een appartement in Pa rijs. Paul Léon, zijn secretaris en vertrouwe ling, ging naar dat appartement toe en deed alle belangrijke papieren en documenten die zich daar bevonden in grote enveloppen en bracht die naar Count O'Kelly, de Ierse am bassadeur in Parijs. Hij verzocht hem beleefd de enveloppen over te brengen naar de Na tionale Bibliotheek in Dublin. Daarbij over handigde hij hem een een getypte verklaring, waarin stond dat de enveloppen tot 1991 ge sloten moesten blijven en pas mochten wor den geopend na toestemming van de familie van Joyce. Die toestemming heeft Stephen Joyce, de kleinzoon van de schrijver, onlangs gpgeven." Ppul Léon, een uit Rusland afkomstige jood, Werd in de lente van 1942 door de Gestapo gearresteerd. Het Zwitserse Genootschap van Sfchrijvers drong er bij de Ierse regering op aan te protesteren tegen deze arrestatie. De Iarse regering liet weten dat de deportatie v$n Paul Léon een zaak was van de Duitsers, die tenslotte 'orde moesten houden in het bezette gebied'. 'Elke tussenkomst van de Ierse regering in deze kwestie zou de goede relatie tussen Duitsland en Ierland kunnen Paul Léon stierf op 4 april in een concentra tiekamp in Silezië. Schoft In de hal van de Nationale Bibliotheek in Du blin is een kleine tentoonstelling ingericht die een incïruk geeft van wat er zich zoal in de correspondentie bevindt. Zo is er bijvoor beeld een prachtige brief van de 'foute' dich ter en essayist Ezra Pound, de schrijver die ervoor zorgde dat Joyce's verhalenbundel James Joyce was een moeilijk heers 'Dubliners' kon verschijnen. Hij spreekt Joyce aan met Zijne Doorluchtigheid en eindigt zijn schrijven met de vraag of de auteur mis schien een hoge hoed voor hem te leen heeft voor een act in het Toscaanse circus, een act waarbij hij.op zijn hoofd moet gaan staan. En dan is er natuurlijk de brief van de schil der Henri Matisse, die de roman 'Ulysses' van Joyce illustreerde. Bescheiden vraagt de grote schilder of Joyce de illustraties mooi vond. Opvallend is de respectvolle toon van Matisse, die toch zelf ook niet op straat was gevonden. Een aardig stuk is een gelegenheidsgedicht dat Joyce schreef voor een jubilerende wijn handelaar. De twee eerste strofen ervan lui den: 'Ellende-God, wat stroomt het leven hier, wat een lieve/rust./Het doet me denken aan mijn meisje/aan haar vredige zucht./Wat heb je gedaan, jij schoft, die wakker blijft/en mijn schulden onderzoekt?/Zeg op, wat heb je gedaan dat Joyce wakker ligt/van jouw poen?' Het lijkt alsof Joyce hiermee wilde zeggen dat drank bij geldzorgen enige tijd vertroosting kan bieden. Joyce dronk graag absint Som migen beweren dat hij daardoor groene staar heeft gekregen. Hoe dan ook - dat hij graag een borreltje lustte is zeker. Nora Barnacle, zijn vrouw, hield scherp in de gaten dat hij zich niet te buiten ging. Maar Joyce verzon allerlei listen om toch maar te kunnen drin ken. Tijdens een schouwburgbezoek, terwijl zijn vrouw nietsvermoedend naar de voor stelling zat te kijken, trok hij zich terug in het toilet om daar met zijn vrienden het glas te heffen. Vriend Alle brieven zijn haarscherp op microfiches vastgelegd. Nadere bestudering ervan leert dat Paul Léon en Joyce op zeer vriendschap pelijke voet met elkaar omgingen, al werd het intensieve contact Joyce soms wel eens wat te veel. Een nogal sentimenteel kaartje toont hoezeer Joyce op zijn vertrouweling was ge steld. We zien een Hollands molentje met op de voorgrond een boer en een boerinnetje. Daaroverheen gedrukt is de tekst: 'Valentijns- groeten voor mijn makker. Jij bent precies de juiste vriend voor mij. Jij bent precies de vriend die ikzelf zou willen zijn voor jou. Jij bent een vriend zoals een vriend moet zijn. Ik zou niet weten wat ik zonder jou zou moeten doen.' Het heeft iets ontroerends dat juist Paul Léon, die - in het Engels althans - zo weinig taalvaardig is, de zaken moet behartigen van de grote Joyce, een taalkunstenaar bij uitstek. Het aardige is dat Joyce hem in de brieven die hij terugschrijft nergens verbetert Dat moet een opgave geweest zijn voor de schrij ver, die zelf zo precies was in zijn taalgebruik. Joyce is ook een moeilijk heerschap geweest voor zijn uitgevers. Dat bewijst een conflict met de Engelse uitgeverij Faber Faber. Te Snuffelen in onbekende correspondentie van James Joyce gen het eind van de jaren dertig toont deze uitgeverij zich bereid 'Finnegans Wake' te publiceren. Enkele fragmenten ervan zijn al onder de titel "Work in Progress' gepubli ceerd, maar het volledige manuscript is nog niet binnen. 'Finnegans Wake' is een zeer in gewikkeld boek, ook typografisch gezien. Maar bij Faber Faber heeft men wel ver trouwen dat de drukkers het karwei goed zul len klaren. Joyce denkt er anders over. Hij schrijft: 'Fijn dat u zo optimistisch bent, maar na dertig jaar ervaring met Engelse drukkers ben ik een andere mening toegedaan.' Net als een en ander op de rails staat, weigert Joyce zijn toestemming tot publicatie. Reden: hij verlangt een grotere oplaag van de luxe editie van 'Finnegans Wake' en hij wil het boek voor een bepaald tijdstip op de markt hebben. Dat kan niet, vindt T.S. Eliot, die op dat moment aan het hoofd staat van Faber Faber. Om Joyce toch enigszins tegemoet te komen wil hij het boek zo snel mogelijk uit brengen. Maar, zo schrijft hij, dan moet hij wel het resterende materiaal en de definitieve titel hebben. Dat verzoek, van een dichter notabene, maakt Joyce woedend. Hij dreigt op te houden met schrijven en constateert mismoedig: 'Misschien heb ik nog een toe komst als straatzanger - achter me'. Lucia De geestelijke gezondheidstoestand van zijn dochter Lucia baart James Joyce in de laatste tien jaar van zijn leven grote zorgen. Hij ver blijft in die tijd vaak in hotels in Zwitserland. België en Frankrijk. Meestal in kuuroorden, waar hij verlichting zoekt voor de pijn aan zijn ogen. Lucia, die lijdt aan schizofrenie, heeft zelfmoordneigingen en maakt meer dan eens afschuwelijke scènes in die hotels. Joyce blijft maar volhouden dat ze niets man keert. Tegen beter weten in. want intussen consulteert hij een heel leger artsen, onder wie Jung. Een van hen schrijft dat Lucia 'poli- eed' zou moeten worden, wat betekent dat ze onder streng toezicht zou moeten worden geplaatst. Lucia heeft tekentalent. Om haar wat aflei ding te bezorgen laat Joyce sommige van zijn verhalen door haar illustreren. Hij doet h'aar bovendien het idee aan de hand om calligra- fieën te maken van de zesentwintig letters van alfabet. Hijzelf zou dan iemand zoeken die kinderversjes wilde maken bij die letters. Elke kinderversje moest dan met zo'n gecalli- grafeerde letter van Lucia beginnen. Hij vraagt aan kunstcriticus Gillet of hij tegen be taling een mooi voorwoord wil schrijven bij het boek. Lucia mag natuurlijk niets van de financiële kant van deze zaak weten Er wordt een uitgever gevonden, maar die trekt zich op het laatste moment terug. Al snel blijkt dat de 'Lettrines' bij de post zijn weggeraakt. Joyce dreigt met maatregelen als ze niet onmiddellijk worden terugbezorgd: „Ik schat deze lettrines erg hoog, een mening die een uitstekend kunstcriticus als Gillet deelt, maar afgezien daarvan zijn ze ook een waardevol familiedocument voor me en ik beschouw het kwijtraken ervan als een ramp, net zoals ik het kwijtraken van een van mijn eigen manuscripten als een ramp zou be schouwen'. Gelukkig wordt het alfabet van Lucia terugge vonden. Een andere uitgever wil wel in zee gaan met Joyce. De titel van het boek is 'Let trines'. Het wordt in juli 1936 gepubliceerd- Als Lucia het eerste exemplaar krijgt toege stuurd en laat merken hoe blij ze ermee is, moet Joyce denken aan hoe hij zich voelde toen hij zelf zijn eerste exemplaar van Ulys ses ontving. Het boek is geen succes, wordt bijna niet besproken. Joyce constateert het met walging. Dwangbuis Lucia's ziekte wordt steeds ernstiger. Op het laatst moet ze in een dwangbuis worden af gevoerd. Joyce vraagt aan een bevriende arts of er niet een sanatorium te vinden is waar de zusters geen uniformen dragen. Volgens hem hebben Lucia's aanvallen alles te maken met zijn eigen schrijverschap. 'Er is in haar brein een vuur ontstoken door mijn begaafdheid en talent'. Martin koomen ci teerde in zijn uitvoerige VN-artikel ter gele genheid van Joyce's honderdste geboortedag een psychiater die zich wel kon vinden in de ze theorie. Zowel Joyce als Lucia waren vol gens de deskundige 'op weg naar de bodem van een rivier'. 'De een echter vallend, de an der duikend.' Op een aantal brieven in de nalatenschap van Paul Léon rust nog een embargo tot 2050. In de Engelse pers is daarover druk ge speculeerd. Joyce schreef nogal vulgaire lief desbrieven aan zijn vrouw Nora. Martin Koomen haalde in het VN-artikcl een aantal passages uit die brieven aan. Een voorbeeld: 'Mijn lieve kleine hoerige Nora, ik heb ge daan wat je me zei. jij smerige kleine meid. en mezelf twee keer afgerukt terwijl ik je brief las. Het was een lust om te vernemen dat je ervan houdt om aan de kontzijde genaaid te worden'. De brieven waarop nu nog een embargo rust, zo schreven de Britse journalisten, /ouden wel eens Nora's antwoord op de liefdesbrie ven van Joyce kunnen bevatten. De nieuws gierigheid blijft knagen. Het jaar 2050 - zou den we dat nog halen? Anton van Beveren in de deuropening van zijn huis in Ha- Itin. „Het is allemaal zo lang geleden." Vervolg van de vorige pagina e uit Zierikzee af komstige Anton van Beveren woont in een nieuwbouwwijkje van het aangrenzende Hakin. Hij voer op de 'Gerberdina Johanna' (IJM 38) en vond zijn levensgezellin - ook een Molly - in de pub The Glo be'. „Het was onze vaste stek als we binnenliepen. Het werk was wel gevaarlijk, maar je had op die mijnenvegers een regelmatig le ven, heel anders dan in de visse rij. Je liep na het maken van je veegslagen met drie schepen naast elkaar elke dag weer de ha ven binnen." Hij trouwde met Molly Tho mas in een kerk in een klein Welsh dorpje. Na de oorlog is hij een poos teruggeweest in Neder land. Twee van zijn drie kinderen zijn daar geboren, een zoon in Vlissingen en een dochter in Ber gen op Zoom. Zijn vrouw kon er niet aarden. In Milford Haven heeft hij nog drie jaar op een trawler gevaren. „Maar mijn vrouw kon er niet tegen. Ik ben toen in de bouw gegaan. Ja, ik krijg uit Holland aow, maar dat mogen ze hier niet weten. Dat is nog een lekker centje hoor. Over de oorlog spreekt hij zelden („het is zo lang geleden"), maar hij heeft nog wel een kiekje van de bemanning van de 'Gerbedina Johanna' en van zichzelf op het dek met ma troos Jan klein. „Dat was een Engelandvaar der. Hij is later bij ons aan boord gekomen." De vriendschappen en huwelijken tussen de geinilitairiseerde vissers en de local girls' zijn niet allemaal plezierig verlopen. Niet al leen door vrijgezellen, maar ook door ge trouwde mannen zijn er in die vijf jaar vaste relaties aangeknoopt. In IJmuiden zochten vlak na de oorlog Engelse vrouwen naar hun De viering van Koninginnedag in 1941 door de bemanningen van trawler-mijnenvegers In Milford Haven. 'oorlogsmannen'. Eén van door het raam in een huis een trouwfoto van 'haar man' op het dressoir staan. Ze smeet een steen door het naam om haar woede te koelen. Er waren ook gevallen van bigamie. En er zijn ook mannen met hun Engelse vriendin getrouwd, nadat ze van hun Neder- landse vrouw waren gescheiden. Vergaan Een harde bries ranselt de gelijkvormige smalle, marmeren stenen van de ooriogsgra- ven op het kerkhof vlak bij de 'Horse Joc key' pub, even buiten de bebouwde kom van Milford Haven. Hagelstenen snijden zo strie mend in je gezicht dat een grote begrafenis stoet na het snel laten zakken van de kist in een ommezien is verdwenen. Elk jaar worden bij deze ooriogsgravcn op de eerste zondag in november door het 'British Legion' de geval lenen herdacht. In het hondeweer ontcijfer ik op de graven de namen G. (roedknecht. matroos KMRTV, J. Groeneveld, sergeant-machinist, G. IGein, kwartiermeester. J Spaans, J. L van Buren Lensink. A de Graaft, allen gevallen op 28 april T941. In de monding van Milford Haven vloog de 'Caroline' die dag in de lucht De gehele bemanning kwam om het leven. Gees Rosier. „De avond voordat het gebeurde stond ik nog met Albert 'Stokkie' de Graaft aan dek te praten. 'Kon den we maar op een 'ouwe schoen en een slof naar de Bloemstraat terugjopen', zei ome Albert. Klein, de stuurman, ken de ik ook. dat was ao'n sjiek ventje." „Toen we binnenliepen in Bar- row-in-Fumess kregen we de mededeling dat de Caroline met man en muis was vergaan," her innert schipper Grasemaker zich. „Ome Alben de Graaft was mijn raadsman. Ik had hem nog een sextant geleend toen hij naar Milford Haven moest opstomen. Ik moest namens de divisie in Barmw naar de begrafenis. Er waren enkele tic hamen geboren, die van commandant Van Buren Lensink en van De Graaft Het zette nog wat kwaad bloed dat ik de kist moest dragen, want ik was met 37 de jongste van de schippers." Hij moest er een treinreis voor ma ken, die herhaalde lijk door bombarde menten op stations werd onderbroken. Gallandat Huet liep onder de kist van luitenant ter zee Van Buren Lensink. „Wij waren 's morgens om vijf uur de baai in gegaan om mijnen te vegen, maar mijn ha mer werkte niet goed. We moes ten terugkeren" /egt hij sober. „Toen werd de 'Caroline' er op uit gestuurd." De 'Caroline' veegde met suc ces zes grondmijnen. maar de zevende, zo wordt algemeen Wing Commander Ken McKay „MiHoed Ha- aangenomen. explodeerde recht ven was in de Tweede Wereldoorlog de achti onder het schip. le*-h*«f van Albion." Schipper Gravemaker ging het eind van de oorlog weer vis sen. „Er werd honger geU-den in Holland, werd me verteld. De mensen zaten te springen een visje. Hef was nog verdomde lastig. Je had geen contact. Je mocht je zender nog niet gebrul ken. Je gaat je eigen rondje maar weer draaien Naderhand kwam ik vanzelf bij de vloot uit Op 2 juli 1945 was de Viking bank' de eerste trawier uit Enge land die in IJmuiden met een schip vis binnenliep. Cees Rosier kon in Rotterdam met een auto van de Binnenlandse Strijdkrech ten meerijden Dat hun vreugde over de behouden thuiskomst kort daarna grondig werd bcrior ven door bet feit dal ze van hun spaargeld al de centen moesten lenigbetalen die hun gezinnen uit de 'Zeemanspol' hadden r vangen, willen zij nog steeds hei liefst vergeten.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1992 | | pagina 37