Ijstijd komt
rap naderbij
Onderzoek
ijskap van
Groenland
Nederland verdroogt en de gevolgen zijn al waarneembaar
Hamvraag: stijgt of daalt de waterspiegel van zeeën en oceanen?
Wetenschap
DINSDAG 31 MAART 1992
REDACTIE BRAM VAN LEEUWEN
LEIDEN BEN APELDOORN
De relatie lijkt simpel: als de temperatuur
op aarde stijgt, smelt er ijs. er komt meer
water en dus stijgt de waterspiegel van zee-
en en oceanen. Maar zo simpel is het niet;
de relatie is zelfs zo ingewikkeld, dat vele
onderzoekers al vele jaren bezig zijn elkaar
te bestrijden met computer-uitkomsten
waar je alle kanten mee op kunt.
Het wereldklimaat is enigszins vergelijk
baar met een kolonie van miljarden mie
ren, waarvan je van elk individu gedrag en
levensloop tot in de finesses moet kennen
om een toekomstverwachting voor de kolo
nie als geheel te kunnen opstellen. En een
verwachting is nog iets heel anders dan een
voorspelling.
Dus wat kun je nu eigenlijk zeggen van
de klimatologische toekomst voor onze
aarde, nu de mens elk jaar miljarden ton
nen kooldioxide (C02) extra in de damp
kring loost? C02 is een berucht broeikas
gas, het kunstmatige proces is al tientallen
jaren aan de gang, dus de aardtemperatuur
zal inmiddels al met enkele graden geste
gen zijn.
Mis, vergelijking van oppervlaktelempe-
raturen op het Noordelijke Halfrond laat
zien dat er hoegenaamd geen verschil is
met het gemiddelde over de periode 1947-
1986. Er zijn iets meer meetposten waar
een toename (en dan nog hoogstens een
halve graad) werd gemeten dan posten
waar zelfs dalingen tot een hele graad wer
den vastgesteld.
Als er sprake is van een ingetreden broei
kasstadium dan zijn de effecten blijkbaar
'regio'gebonden en, vooral, onverwacht. De
gemiddelde temperatuur in het Noord
poolgebied is zelfs beduidend gedaald, met
bijna een volle graad. Terwijl daar juist de
sterkste stijgingen werden verwacht.
Onlangs verkondigden de Amerikaanse
klimatologen De Vemal en Miller in het
wetenschapsblad 'Nature' dat één van de
aspecten van het broeikasstadium wel eens
een aangroei van de gigantische ijskappen
op de beide polen en op Groenland zou
kunnen zijn. Volgens hun berekeningen
zou de zeespiegel daardoor elk jaar zeven
millimeter dalen. Een verdubbeling van het
C02-gehalte betekent volgens het duo op
met name de Noordpool het grootste
warmte-effect in de poolwinter (in tegen
spraak met de praktijk dus!) en 'slechts een
paar graden verhoging 's zomers'.
Maar hun supercomputer was nog niet
klaar, dat warmte-effect is maar tijdelijk,
want leidt meteen tot meer sneeuwval en
dus juist tot aangroei van de ijskappen in
de loop der jaren. Men werd daarin aan
vankelijk gesteund door plaatselijke aan
groei van de ijskap boven Zuid-Groenland
gedurende de periode 1978-'86 zoals werd
ontdekt met behulp van radarmetingen
door satellieten.
De Vemal en Miller tuigden hun theorie
nog verder op met een verhandeling over
de baanvariaties van onze planeet om de
zon en de daarmee in verband staande ver
mindering van de hoeveelheid ontvangen
zonnewarmte. Vooral dat laatste hadden ze
beter kunnen laten. De wetenschappelijke
stormen van kritiek die over de hoofden
van beide academici losbarstten waren
voorspelbaar.
Om te beginnen zijn de klimatologische
effecten als gevolg van veranderingen in de
aardbaan een^kwestie van (vele) duizenden
jaren. Ten tweede is de Groenlandijs-aan-
groei zeer plaatselijk, de metingen zeggen
niets over smeltprocessen elders.
Vele critici wijzen op de enorme 'buffer-
functie' van zee- en oceaanwater, de trage
respons van landmassa's op de door broei
kasgassen ingevangen extra warmte en de
nog veel meer tijd vergende wisselwerkin
gen tussen de atmosfeer en watermassa's
in zowel de poolgebieden als de tropen.
Dat kan wel eeuwen duren.
In de kritiek wordt benadrukt dat abso
luut vaststaat dat de geloosde broeikasgas
sen over een periode van enkele tientallen
jaren zullen leiden tot het invangen van ex
tra infrarode straling dat moet worden ver
taald in 'een aantal' Watts per vierkante
meter. Extra dus...
Maar hoe moet je die extra hoeveelheid
nu vertalen in precieze voorspellingen over
'hoe en wanneer'? Juist in een tijd waarin
men inzicht begint te krijgen in hoe inge
wikkeld de weermachinerie in feite is. Daar
is nog geen computer tegen opgewassen.
Bovendien leren de laatste ijstijden dat
temperatuurfluctuaties van vele graden,
ook zonder kunstmatig broeikasgas, 'ge
woon' zijn. 15.000 jaar geleden kon men
met droge voeten van Nederland naar En
geland lopen door een gebied wat nu de
bodem van de Noordzee is.
De meeste zorg van de onderzoekers
naar het uiteindelijke effect van het broei
kasstadium gaat trouwens niet eens zo zeer
uit naar een rijzen of dalen van de zeespie
gel als functie van een afname of aangroei
van onze ijskappen.
Men raakt hoe langer hoe meer beducht
voor mogelijke wijzigingen in atmosferi
sche stromingen door een reactie van het
noordelijke deel van de Atlantische Oceaan
op de atmosferische opwarming. Hierdoor
zouden zware stormen en tropische cyclo
nen over zee ook Europa kunnen bereiken.
DEN HAAG KERST HUISMAN
Er moet serieus rekening wor
den gehouden met de mogelijk
heid dat de uitstoot van kool
dioxide in onze regionen zal lei
den tot een nieuwe ijstijd. De
geologen Gifford H. Miller uit
Boulder (Colorado) en Anne de
Vemal uit Quebec betogen dit
aan de hand van een vrij gede
tailleerde analyse van de gege
vens over temperatuurschom
melingen en neerslag uit de af
gelopen 140.000 jaar.
Volgens de meeste theoreti
sche modellen zal er tegen het
midden van de volgende eeuw
een hogere gemiddelde tempe
ratuur op aarde heersen. Vol
gens Miller en De Vemal wordt
er in die modellen nauwelijks
rekening gehouden met de re
actie van de poolzone op geo
grafische en periodieke tempe
ratuurverschillen. Er wordt in
dergelijke modellen evenmin
rekening gehouden met varia
ties in sneeuwbedekking en ijs-
dikte gedurende de jongste geo
logische tijdfasen.
Uit het onderzoek kan wor
den opgemaakt, dat de laatste
ijstijd tussen 65 en 80 graden
noorderbreedte begon onder
klimaatomstandigheden die erg
veel lijken op die van dit mo
ment. Uit de door beide geolo
gen verzamelde gegevens blijkt
dat de voorspelde verwarming
als gevolg van de kooldioxide-
uitstoot tot een relatieve ver
warming van de poolgebieden
leidt en tot meer bewolking in
de zomer. Omdat de 'verwar
ming' van het poolgebied be
trekkelijk is (het blijft er name
lijk wel vriezen, maar minder
hard dan eerst) zal er meer
sneeuw vallen, waardoor de ijs
kap zich uitbreidt.
Er zijn vrij veel ijstijden ge
weest, mogelijk wel vijf. Ze wor
den door de geologen genoemd
naar voor elke periode karakte
ristieke gesteenten. De jongste
ijstijd heet Weichselien. Die be
gon 115.000 jaar geleden en
duurde tot 10.000 jaar geleden.
De voorafgaande ijstijd heet
Saalien en die eindigde circa
130.000 jaar geleden. De 15.000
jaar daartussen liggende war
mere periode heet Eemien.
Deze geologische tijdvakken
zijn genoemd naar gesteenten,
die voor de eerste maal in de
buurt van de rivieren Weichsel,
Saaie en Eem zijn aangeboord.
Binnen de „grote" ijstijden zijn
er vaak temperatuurschomme
lingen geweest die binnen deze
periode van koude warmere pe
rioden opleverde. Die warmere
perioden worden interstadialen
genoemd.
Miller en De Vemal hebben
bij hun onderzoek speciaal aan
dacht besteed aan het einde van
het Eemien en het begin van
het Weichselien en aan het ge
drag van ijskappen en gletsjers
gedurende de afgelopen 10.000
jaar. Uit dat onderzoek blijkt,
dat het terugtrekken van de zee
(gevolg van het uitdijen van de
poolkap) steeds begon op het
moment dat de gemiddelde
temperatuur van het zeewater
het hoogst was.
Men kan die gegevens over de
temperatuur opsporen door de
microfossielen en de afzettin
gen uit die tijd te bestuderen.
Het leefmilieu van zeediertjes is
gebonden aan de temperatuur
van het water, en uit de verbrei
ding van afzettingen kan de be
grenzing van de zee worden af
geleid. Geologische gegevens uit
Noord-Canada bewijzen dat de
ijsuitbreiding van het Weichse
lien begon terwijl de gemiddel
de temperatuur zelfs hoger was
dan hij op dit moment is.
Ook het bestuderen van de
beter op te sporen gegevens van
de laatste 10.000 jaar levert op
merkelijke uitkomsten op. Bijna
de hele noordoostelijke rand
van de Laurentide-ijskap in Ca
nada bereikte zijn grootste uit
breiding zo'n 8000-9000 jaar ge
leden, toen het in de rest van de
wereld zelfs warmer was dan
nu. Andere ijskappen in Canada
bereikten hun maximale uit
breiding gedurende de Kleine
Ijstijd van 1600 tot 1900 na
Christus. Heel recent is het ver
schijnsel op Baffin-eiland en
aan de noordelijke kusten van
Canada en Alaska, dat een stij
ging van het jaarlijkse tempera-
tuurgemiddelde met warmere
en nattere winters tot uitbrei
ding van het landijs heeft geleid.
Prognoses, gebaseerd op de
huidige uitstoot van kooldioxi
de, voorspellen allemaal een
verwarming van de poolgebie
den speciaal in de winter. Die
stijging kan variëren van 8 tot
14 graden. Er wordt een toena
me van de neerslag in de arcti
sche gebieden voorspeld van 20
tot 40 procent. De beide onder
zoekers achten het daarom
waarschijnlijk, dat het landijs
snel gaat uitdijen in de toe
komst. Zij achten een zeespie
geldaling van 7 millimeter per
jaar eveneens niet uitgesloten.
Dat zou kunnen betekenen, dat
de Waddenzee, de geulen uiter
aard uitgezonderd, binnen een
eeuw zal droogvallen.
LEEUWARDEN NICO HVLKEMA
Leven wij niet grotendeels ach
ter dijken en onder de zeespie
gel? E.n heeft ons land niet altijd
moeten vediten tegen water
overlast? Waar hebben mensen
het dan in vredesnaam over als
ze zeggen bezorgd te zijn over
de verdroging van Nederland.
Hoe gek het ook klinkt, ze heb
ben gelijk. Ons land verdroogt
en de gevolgen zijn al duidelijk
waarneembaar.
Het grondwater is de afgelo
pen 30 jaar flink gezakt. De
grond is verzuurd, verzadigd
van stikstof en de- natuur ver
liest in rap tempo haar diversi
teit. Het is moeiljk één schuldi
ge aan te wijzen. De landbouw,
de industrie, de woningbouw:
allemaal dragen ze bij aan de
verdroging.
Prof. Reinder Fedde* v*n de
vakgroep waterhuishouding van
de Landbouwuniversiteit Wage-
ningen spreekt over een belan
gentegenstelling tussen natuur
en landbouw. De akkerbouwer
wil zo vroeg mogelijk in het
voorjaar het land op, terwijl het
hem 's zomers al snel te droog
is. Helaas houden de weergo
den daar weinig rekening mee.
Juist in het voorjaar is het land
nog nat en 's zomers droog.
Daarmee zijn grote economi
sche belangen gemoeid. Elke
dag dat een boer het land niet
op kan, kost hem 0,7 procent
van de uiteindelijke opbrengst.
Het risico van te grote droogte
is voor een boer bijna te ver
waarlozen. dat van te natte
grond niet.
Verdroging is meer dan wat
wij zien. Door verandering en
verdwijning van ondergrondse
zogeheten lavelstromingen gaat
de kwaliteit achteruit. Verzuring
treedt op en oververzadiging
met voedingsstoffen, zoals stik
stof. 'Vreemd' water binnenla
ten beïnvloedt de waterkwaliteit
net zo goed. Het uiteindelijk re
sultaat is een totale achteruit
gang van natuur en landschap.
De beschuldigende vinger
gaat niet geheel ten onrechte
richting landbouw. Sinds 1950
is in ruilverkavelingsgebieden in
het hogere deel van Nederland
de grondwaterstand met - 35
centimeter gedaald. Maar ook
drink- en industriewateront-
trekking dragen hun steentje
bij: in 10 procent van Nederland
zorgen ze voor een verlaging
van 10 tot 100 centimeter.
Feddes noemt nog andere
mogelijke oorzaken: hogere
produktie van gewassen, dus
meer verdamping, verandering
van grondgebruik (bebossing).
beregening uit grondwater en
de verlaging van het waterpeil
in beken.
Over oorzaak en gevolgen zijn
waterhuishoudingsdeskundigen
het redelijk eens. Over de aan
pak is die overeenstemming ver
te zoeken. Je kunt natuurlijk het
grondwaterpeil omhoog krik
ken, maar dat heeft gevolgen
voor de opbrengst van de
grond.
Feddes wijst ook op het over
matig gebruik van kunstmest.
Stikstof is goedkoop en daar
mee geliefd bij boeren. Maar als
je bij grasland een keer op het
niveau van 200 kilo per hectare
zit, dan is de opbrengstverho
ging niet groot meer, al verdub
bel je. de hoeveelheid stikstof.
En dat gebeurt. Daar kleeft een
groot gevaar aan. De stikstof
kan gemakkelijk uitspoelen
naar het grondwater. „Het kan
100 jaar duren, voordat het
nitraat het drinkwateronttrek-
kingspeil bereikt, maar dan is
het ook goed verpest."
„We moeten zuinig zijn op
ons water. Het gebruik is echter
vrij inelastisch, want water is
een levensnoodzaak. Al kost het
bij wijze van spreken 2 gulden
per kuub. dan drinken en dou
chen we toch niet veel minder."
Het kan in ieder geval een stuk
zuiniger, zo meent Feddes.
Het is natuurlijk te gek dat je
goed grondwater als koelwater
gebruikt. Ook verspillen we
nogal wat water. Onontkoom
baar zal het water voor de con
sument duurder worden:
grondwater van goede kwaliteit
wordt schaars. Bovendien zijn
we gebaat bij een goed waterbe
heer. Nu is dat beheer verdeeld.
De provincies zijn verantwoor
delijk voor het grondwaterbe-
heer, de waterschappen voor
het oppervlaktewater, het rijk
voor de grotere wateren en de
zuiveringschappen voor de
kwaliteit van het oppervlakte
water. De complexe bestuurlijke
structuur moeten worden aan
gepast.
Keren we terug naar een
duurzame waterhuishouding
in feite praten we dan ook over
duurzame landbouw dan valt
te denken aan verplaatsing van
produktie. Feddes: „Op zich zijn
vanwege het klimaat de Neder-
lanse Heigronden niet de aan
gewezen plaats voor graanteelt.
Dat zou veel beter in zuidelijker
landen kunnen. Maar dan kom
je in een politieke heel gevoeli
ge discussie terecht. Die Neder
landse boeren hebben wel de
hoogste graanproduktie per
hectare."
Grondwater van goede kwaliteit wordt schaars. Het overmatige gebruik
ervan leidt tot uitdroging aan de oppervlakte. foto anp
DEN HAAG ANP/GPD
Nederlanders onderzoeken de
smeltende Groenlandse ijskap.
Die studie is van zeer groot be
lang, omdat het van die ijskap
afhangt of de zeespiegel de ko
mende eeuw stijgt. Fas aan de
hand van de daar verzamelde
gegevens valt iets zinnigs te zeg
gen over de noodzaak van dijk
verhoging. Het onderzoek be
gon in 1990 en wordt gedaan in
de omgeving van de Söndre
Strömfjord, 200 kilometer ten
noorden van de Groenlandse
hoofdstad Godthb, in de taal
der Eskimo's Nuuk geheten.
Medewerkers van het Insti
tuut voor Marien en Atmosfe
risch Onderzoek van de
Utrechtse universiteit doen me
teorologische en stralingswaar
nemingen op en bij de gletsjer.
Dat gebeurt op verschillende
hoogten met een zestal masten
en met ballonnen. Het massa
verlies wordt gemeten met pen
nen In het ijs.
Meteorologen van het Insti
tuut voor Aardwetenschappen
van de Vrije Universiteit deden
vorige zomer onderzoek bij de
overgangszone waar de ijskap
toe- of afneemt. Via een meer
dan 30 meter hoge mast wor
den» gegevens verzameld. Bo
vendien worden elektronische
waarnemingen gedaan in hoge
re luchtlagen.
Veenlagen
Geomorfologen van het Fy-
sisch-Geografisch en Bodem-
kundig l-aboratorium van de
Universiteit van Amsterdam ho
pen met hun onderzoek een be
ter begrip te krijgen van de in
vloed van topografie, sedimen
ten onder de ijskap en de tem-
peratuurcondities in de grond
door het uitdijen en inkrimpen
van de ijskap gedurende de
laatste 10.000 jaar. Onderdeel is
het in kaart brengen van voor
malige ijsstanden. Die kunnen
worden gedateerd via een ana
lyse van veenlagen, die nogal
veel voorkomen in de bekkens
langs de voormalige ijsranden.
De Rijks Geologische Dienst
in Haarlem gaat deze zomer
meedoen. Tijdens het onder
zoek is gebleken, dat bodem
kennis van de 150 kilometer
lange Söndre Strömfjord onont
beerlijk is. Het landijs is name
lijk niet in één constante ont
wikkeling teruggetrokken. Er
zijn tijdelijk weer koudere pe
rioden geweest met allerlei nog
kleinere temperatuurschomme
lingen. Daardoor werd de terug
gang van het landijs op bepaal
de plaatsen afgeremd. Waar dat
gebeurde, ontstonden moren-
ewallen van sediment en puin.
Het smeltproces wordt beïn
vloed door zowel de zonnestra
ling als het transport van warm
te van de lucht naar het ijs. De
indruk bestaat dat de luchtcir-
culatie belangrijke invloed
heeft. Lucht met een tempera
tuur die hoger is dan het vries
punt, koelt boven een smeltend
ijsoppervlak af. Deze wordt
daardoor zwaarder dan zijn
omgeving en begint van een
hellend vlak af te stromen.
Aan de randen van de Groen
landse ijskap wordt deze zoge
noemde kabatische wind ver
sterkt door een toename van de
helling van het ijsoppervlak.
Metingen geven aan dat deze
stroming aan de rand van het ijs
nog eens extra wordt versterkt
door de sterke opwarming van
de aangrenzende, groene toen
dra. Betrekkelijk warme lucht
stroomt dan naar het ijsopper
vlak, dat vervolgens smelt.
Op grond van nu verzamelde
gegevens hebben onderzoekers
sterk de indruk, dat de ijskap
van Antarctica door het broei
kaseffect gaat uitdijen. Daar valt
dus geen zeespiegelrijzing te
vrezen. Cruciale vraag is: wat
doet de ijskap op Groenland?
Die is een stuk kleiner dan die
van Antarctica, maar groot ge
noeg om de zeespiegel ruim 6
meter te laten rijzen.
En is de ijskap van Groenland
iets blijvends is of een overblijf
sel van de laatste ijstijd? De
Groenlandse ijskap steekt erg
ver naar het zuiden. De meest
zuidelijke punt ligt ongeveer op
dezelfde breedte als Schotland
en Oslo. Is het een overblijfsel
dan zou hij geheel kunnen ver
dwijnen, maar een actieve ijs
kap kan zichzelf herstellen. Dan
zou een broeikaseffect op
Groenland hetzelfde gevolg
kunnen hebben als op de Zuid
pool: uitdijing van de poolkap.
Recente modelberekeningen
van Duitse en Belgische onder
zoekers wijzen in die richting.
Is er reden tot paniek over de stijging van de zeespie
gel? Indianenverhalen zei vorige week de Utrechtse
geograaf prof. dr. J. Terwindt.
Volgens hem Iaat de ontwikkelingsgeschiedenis van
de Nederlandse kust zien dat er andere factoren in het
spel zijn die de stijgende zeespiegel voor een belangrijk
déél hebben geneutraliseerd. Anderen zijn minder op
timistisch en vinden dat nu al rekening moet worden
gehouden met verhoging van duinen en dijken om te
voorkomen dat we straks 'natte voeten' krijgen. Van
daag op deze pagina artikelen met sterk uiteenlopend
opvattingen over de ontwikkeling van ons wereldkli
maat in de komende decennia.