Meester-brandkastkraker blaast verleden op Pindakaas ZATERDAG 11 JANUAR11992 Onze taal Hoe lang bestaan er al pinda- kaasfabrieken? Ik ben blijkbaar niet de enige die dat graag wil weten. Vorige maand had ik er hier iets overgeschreven en al lerlei lezers hebben nu brieven geschreven met aanvullingen, vragen, prachtige vroege pindar kaasherinneringen en ook ver beteringen, want ik sloeg de plank behoorlijk mis. Laat ik beginnen met recht te zetter* wat er niet klopte. Ik had geschre ven dat de eerste pindakaasfabriek in 1948 begon. Dat is dus niet waan al in de jaren dertig werd er fabrieksmatig pindakaas- gemaakt. Ik baseerde mij op informatie van Calvé. Want aan wie in Nederland kun je zo-' iets beter vragen? Daarom had ik per brief om inlichtingen gevraagd. En bij Calvé vertel den ze me dat Calvé er als allereerste in 1948 mee begonnen is. In vol vertrouwen heb ik dat toen overgenomen, maar het klopt bij na der inzien niet. Het blijkt nu dat in de jaren dertig minstens ook Jamin en Simon de Wit al uit een fabriek afkomstige pindakaas ver kochten. Als bewijs stuurde een van de lezers mij zelfs een prijslijst toe van Simon de Wit ('De Goudsbron voor de huisvrouw') uit 1936. Zonneklaar staat daar, tussen pudding- saus (perflesch 12 ct.), poetspomade (per groote doos 7 1 /2 ct.) en zakjes blauw (per stuk 3 ct.), de Goudsbron pindakaas, per groote pot 11 ct., anno 1936. Ook C. Jamin verkocht in die tijd al pinda kaas, die gegarandeerd uit een fabriek kwam en niet thuis gemaakt was. Het vroegste be wijsstuk voor Jamin is het Merkenblad van februari 1947, bladzijde 99, waar onder num mer 87397 een opsomming staat van wat Ja min toen verkocht: onder andere pindakaas. Altijd nog een jaar eerder dan ze bij Calvé denken. Maar tamelijk zeker verkocht Jamin die pindakaas ook al omstreeks 1935. De le zer die mij kopieën toestuurde, tekent hierbij aan: 'De bekende handtekening 'C.Jamin' werd als handelsmerk ingeschreven in 1927 en verlengd in 1947. Pas bij de verlenging van de inschrijving werd onder meer toegevoegd, het artikel 'pindakaas'. Eerdere toevoeging van waren was niet mogelijk, omdat de in schrijving van 1927 een looptijd van 20 jaren had. De merknaam werd echter reeds voor 1947 gebruikt voor pindakaas. De archieven van C.Jamin N.V. werden helaas op 14 mei 1940 bij de brand van Rotterdam vernietigd. Tussen 1940 en 1945 werden geen pinda's geïmporteerd.' Ondertussen is ook duidelijk dat Jamin ln 1927 dus nog geen pindakaas verkocht. En dat sluit goed aan bij mijn eerdere stelling, dat de pindakaas pas ergens in de jaren '20 populair begon te worden. Dat is ook de pe riode waarin het woord 'pindakaas' voor het eerst opduikt in onze taal. De vroegste vind plaats tot nu toe is: 1921, Van Goor's Vreem de Woordenboek'). De eerste pindakazen waren zelfgemaakte pindakazen. Zo stuurde een lezeres mij een recept toe uit een kookboek van omstreeks 1930: het 'Nieuw Geïllustreerd Kookboek' van Lina Morgenstern, voor Nederland be werkt door H.M.S.J. de Holl, ex-directrice Huishoudschool te Den Haag: 'Pindahboter of-kaas: 500 gr. gepelde, geroosterde pind&h; 25 gr. boten zout; (peper). Verwijder van de pindah (of apenoten) het bruine velletje en de kiempjes, maal ze vervolgens door den vleeschmolen. Vermeng de fijngemalen mas sa met de boter, kruid haar met zout, zoo ge wilt, met een tikje peper.' Dat pindakaas omstreeks 1930 nog iets bij zonders was, blijkt niet alleen uit onzeker»." heid bij de spelling (pinda of pindah), maar ook uit een herinnering van een andere late- res, die over haar moeder vertelt die lid wtfè van de NBAS, de Nederlandsche Bond voor Abstinent Studerenden, oftewel de ge heelonthouders studentenbond. Er werd geltj ingezameld voor de allereerste Nederlandse jeugdherberg (in Petten). Een van de manie ren om aan geld te komen was het verkopen van potten zelfgemaakt pindakaas. Dat was in de jaren 1925-1930. Tenslotte de meest waarschijnlijke verkla ring waarom we spreken van pindakaas en c niet van pindaboten de Nederlandse Boter- wet omschrijft nogal streng wat wel en wat geen boter mag heten. Zoals margarine des tijds ook beslist niet kunstboter genoemd mocht worden, zo mocht ook het pindas meersel bij ons geen pindaboter genoemd worden, terwijl de Engelsen spreken van peg- nut butter en de Fransen van beurre d'ara- chides. JOOP VAN DER HORST universitair docent Nederlands ZATERDAGS hiel van der Wijk (40) rekent vlot j uit, dat hij al met al zo'n vijftien jaar heeft vastgezeten. Drie jaar geleden zag de Enschedeër voor het laatst een cel van binnen en besloot toen nooit, maar dan ook nooit meer, in de fout te gaan. „Ik was het zat", zegt hij, „telkens maar weer bajes-in-bajes-uit". Een glanzende carrière als brandkastkraker was voorbij. Sindsdien doet hij in 'beveiliging'. Hij wijst naar de schutting achter in de tuin, waarop in kapita le letters: EBKB. Vroeger stond dat voor En- jschedese Brandkast Krakers Bond. „Tegen woordig", zegt hij „betekent het Enschedese Beveiliging en Kijkbond. Voordat ik adviseer, moet ik eerst de zaak in ogenschouw nemen, -begrijp je". - Hij gold als een geniale kraker, een grote in het métier. Zelfs politie en justitie moesten dat toegeven. Hij citeert niet zonder trots de directeur van een groot Oldenzaals bedrijf, die - weliswaar slachtoffer - tegen de recher che had gezegd: ,,'t Is niet leuk, maar eerlijk is eerlijk: 'Het was vakwerk'. „Ik heb altijd netjes gewerkt. Nooit gerotzooid, nooit ge weld gebruikt. Kom daar tegenwoordig eens om". Hij schat, dat hij meer dan driehonderd kraken heeft gezet en dat de totale buit 'toch wel in de miljoenen lag'. „Maar je moest veel delen met de anderen", voegt hij er gehaast aan toe, „en je moest ook investeren in appa ratuur. Ik moest veel uitproberen en experi menteren kost geld". Selfmade-man De eerste kneepjes leerde hij toen hij veer tien, vijftien jaar was. Tot dan had hij zich voornamelijk vermaakt, zoals hij het uitdrukt, met crossen, geheim zenden en het kleine jat- en gapwerk. „Ik heb me wat spullen aan geschaft, een brandertje 'hier, een cilindertje daar. En maar oefenen achter 't huis. Ook in formeren/bij de jongens hoe het werkte. Maar die wilden niet veel vertellen, ze poch ten alleen maar. Je kunt wel stellen dat ik een *echte selfinade-man ben". In het begin werkte hij koud, dat wil zeg gen: met gewone gereedschappen. Later werd het warmsnijders, thermische lans en ook dynamiet. De eerste kluis die hij opende was bij een limonadefabriek. Een makkie, want de sleutel stak er nog in en zei bij het omdraaien meteen 'klik'. De beloning was een schamele vijftig gulden. „Maar het gaf een geweldige kick". De tweede kraak liep uit op een fiasco. Een hele nacht was hij met bijl en beitel in de weer in een eierfabriekje. „Ik dacht dat de kast van hout was, maar hij bleek van ijzer. Ik kreeg 'm met geen moge lijkheid open". Hij leerde snel. De eerste echte brandkast- kraak - 'warm dus' - zette hij in een meubel fabriek. „Het was een oefenproject", zegt hij zonder een spoor van ironie. „We werkten in het weekeinde, want dan is het stil en heb je de tijd. We sleepten de kast, die in het kan toor aan de straatkant stond, eerst naar ach teren. Onderweg kwam hij te vallen en hij bleef met de deur naar boven liggen. Ik toch aan het branden, wat niet zo handig was; als je een gat had gebrand, vloeide het zo weer dicht. Ik heb 'm uiteindelijk toch los gekre gen, maar er zat geen cent in. 's Maandags stond er in de krant Professionele brandkast- kraak. Ik was zo trots als een pauw". In de beginjaren bezocht hij vooral super- .markten en fabrieken, later ook juweliers. Meestal ging hij de zaak eerst verkennen, zocht de vluchtweg uit en bekeek de kast. La ter kwam hij terug met het juiste gereed schap. „Ik was een echte snuffelkont. Mijn techniek werd steeds beter, mijn uitrusting steeds kleiner. Op 't laatst had ik een normale brandkast binnen tien, vijftien minuten open. In het begin zeulde ik nog wel eens met die grote zuurstofcilinders, later had ik een handig zelf gemaakt klein koffertje waar in kleine zuurstof- en gasflessen konden. In mijn leerperiode gebeurde het ook nog wel eens dat de brander knapte. Kwam ik onder de brandplekken te zitten. 'Zo, ben je weer op pad geweest', vroeg de politie dan". Het mooiste karwei, zegt hij zonder er over te hoeven nadenken, was zijn eerste plofkraak, bij een levensmiddelengroothandel In En schede. Er stond een 'joekel van een brand kast', waarin de opbrengst van de vrijdag avond-verkoop werd vermoed. De kluis met de gewone middelen kraken leek uitgeslotea „Ik zeg tegen mijn compagnon: 'We gaan de ze zware jongen ploffen. Wie niet waagt wie niet wint'. Natuurlijk, we waren hartstikke bang, maar angst is een belangrijke factor voor de overwinning". De staven dynamiet met de electrische ontstekers had hij gestolen bij een slopersbe drijf, waar hij 'bij .toeval binnen was gelopen en waar ze als het ware voor het oprapen la gen'. Om de werking vast te stellen, had hij er een paar keer mee geëxperimenteerd in de bossen. Die nacht moest er drie keer een la- Chiel van der Wijk, de voormalige meester-brandkastkraken „Ik heb altijd netjes gewerkt Nooit gerotzooid." foto charel van tendeloo 'Ik heb altijd netjes gewerkt. Kom daar tegenwoordig eens om' ding dynamiet worden gebruikt om de kast op te blazen. Balen suiker, die er voor waren gelegd, zorgden er voor dat het lawaai werd gedempt. „Het kostte ohs al met al vier uur", zegt hij. „We waren bekaf en drijfnat van het zweet". De buit was aanzienlijk, hoewel de bankbiljetten er wat zwartgeblakerd uit kwa men en een deel van het muntgeld kromge trokken bleek als gevolg van de hitte. Hij vertelt - zonder opschepperij in zijn stem - over de opvallende kraak bij een juwe lier in Hengelo. Zijn maat had het liefst de man overvallen en gedwongen de kluis te open, maar daar was hij pertinent op tegen geweest. Uiteindelijk werd afgesproken om 's nachts in te breken. Omdat ze vermoedden dat de winkel onder alarm stond, besloten ze eerst in het huis van de bedrijfsleidster de sleutel op te halen. Dat misluk te; een hond begon hartver scheurend te blaffen. Dan maar naar de villa van de juwe lier, besliste Chiel van der Wijk. Binnenkomen was een peule- schil: de garagedeur zat niet op slot, ze konden via de keuken zo doorlopen naar de woonka mer. Over een stoel hing het colbertje van de juwelier, met In een van de zakken de mag neetsleutel waarmee de win keldeur kon worden geopend en het alarm uitgeschakeld. Eenmaal binnen in de win kel, bleek hij de snijbranders niet nodig te hebben. Hij vond de sleutels, ook die van de brandkast. „We hebben zo wat alles meege nomen wat er lag. De waarde was vele ton nen. Het betere spul zou direct worden door gestoten. Ik zou de rotzooi - gouden kettink jes en zo - omsmelten in een gietijzeren pan en als sloopgoud verkopen. Maar de volgen de dag werden we al opgepakt". Topper De meest spectaculaire inbraak beschouwt hij die bij een juwelierszaak/antiekhandel in Ootmarsum. Hij had er wel eens wat gekocht en toen gezien, dat er achter de winkel nog een zaaltje was. Het wekte zijn nieuwsgierig heid. „Mijn vrouw en ik zijn nog eens langs geweest om wat te kopen. We hadden Swee ty, onze Yorkshire-terriër meegenomen. Die liet ik los in de winkel lopen en, ja hoor, ze ging zo door naar achteren. Ik er achter aan: 'Sweety, dat mag niet'. In de kamer stond een brandkast en ik zag meteen dat er nergens detectoren waren. Ik vroeg of ik even van het toilet gebruik mocht maken. Dat mocht. Ik heb m'n ogen toen goed de kost gegeven". „Later ben ik met een helper teruggegaan. We hadden de zaak heel goed voorbereid; veel onderzoek in de omgeving gedaan, maar het bleef een hachelijke onderneming. Het ging uiteindelijk toch nog vrij gemakkelijk. Ik heb de brandkast losgesneden, de deur opengetrokken...Ik schrok me de blubber- ...De kluis lag vol met briljanten, goud en bankbiljetten. Acht kilo baar goud en een be drag van 250.000 gulden, bleek later. Ik was er confuus van. Toen ik thuis kwam, dacht ik nog steeds dat ik droomde. Nu begin ik een autohandel, zei ik tegen mijn vrouw. Maar ook toen werd ik de volgende dag gepakt. De zaak was compleet nat". „Kijk", zegt hij docerend, „het gaat natuur lijk om de buit. Ik sta niet voor de kat z'n k. te werken. Maar als je eenmaal voor die kast staat, is de opbrengst niet eens zo heel be langrijk meer. Je bent helemaal gefixeerd op die kast. Die kast moet open. Het is bijna dwangmatig". Het ergste vond ik altijd als ik de kast niet open had gekregen. Dat was zö'n afknapper... En dat werd alleen maar erger als je de vol gende dag in de krant las dat er vijftig ruggen in hadden gelegen". Te ruig Drie jaar geleden - hij had er net een jaren lange vrijheidsstraf op zitten - besloot hij te stoppen. Hij had het al vaker aangekondigd, maar zich telkens weer laten over halen. 'Chiel, wat moeten we zonder jou', zeiden de maten. „Ik had er geen zin meer in. Achteraf hoorde je ze altijd snoeven. Alsof zij de hoofdfiguur waren geweest. Maar ik kon snij den. De anderen konden bij wijze van spre ken nog geen lucifersdoosje open duwen". „Ik wilde er uit. Het klinkt misschien gek, maar ik heb altijd gezegd: 'Ik ben een cri mineel, geen misdadiger'. Ik heb in mijn leven wel eens ge weld gebruikt - uit zelfverde diging - maar nooit tijdens mijn werk als kraker. Dat was mijn stijl niet. Mensen van huis halen en dwingen om de kluis open te maken of men sen vast binden en mishande len, vreselijk vind ik dat. De laatste jaren zag ik toch steeds meer om me heen dat het zware misdaad werd. Codes, die in de penosewereld alge meen golden, verdwenen. Je werd ook door je eigen maten bedonderd. Voor die kraak bij die juwelier in Hengelo ben ik veroordeeld. Mijn maat werd wegens gebrek aan bewijs vrijgesproken. Wat een vuiligheid was dat". „Het vak is kapot, meneer. Het is tegen woordig het ruige werk. Mensen hebben geen- geweten meer. Ze steken je neer voor een zak patat. Echt hoor, zulke figuren ver dienen een nekschot. Met zwijnen moet je geen medelijden hebben". Sinds hij op het goede pad is - „heus, ik heb niks meer bij de hakken gehad" - specia liseerde hij zich in 'beveiliging'. De zaken lo pen nog lang niet gesmeerd: de opdrachten blijven uit. Chiel van der Wijk: „De mensen denken natuurlijk: ,Die vent weet precies hoe je het alarm uit moet schakelen'. Maar als ik eenmaal een alarminstallatie heb aangelegd, kom ook ik niet meer binnen". Af en toe stuurt hij bedrijven ongevraagd zijn adviezen toe. Een bank in de Enschedese binnenstad wees hij op het gevaar van een in de buurt staande loods, van waaruit mogelijk een tunnel naar de kluis kan worden gegra ven. Hij stuurde een plattegrondje mee, met aanwijzingen hoe een en ander te voorko- Zijn eigen huis heeft hij van onderen tot boven voorzien van detectoren. Trots toont hij hoe vernuftig het systeem in elkaar zit. De gevoelige apparaatjes zijn zelfs verborgen in bloempotten en vogellegkastjes. Ook het kip penhok is beveiligd. „Ik ben gek met m'n kip jes. Ze leggen lekkere eitjes". 'Sorry' Honend merkt hij op: „Het gebod 'Gij zult niet stelen' zegt me niks. Alhoewel, er zijn echt wel zaken geweest, waarvan ik nu zeg: 'Chiel, dat had je niet moeten doen'. Antiek- kraakjes bijvoorbeeld. Spullen waaraan men sen vreselijk gehecht waren. Sorry. Maar van die brandkastkraken heb ik nooit spijt gehad. Ik durf te stellen dat de meeste bedrijven die ik pakte, de kluit zelf hebben belazerd. Niet alleen de belasting denk aan al dat zwarte geld dat in die kasten lag - maar ook de ver zekering wordt geflest bij het leven. Ik las eens in de krant dat er 40.000 gulden werd vermist, maar ik weet heel zeker dat ik er al leen maar een gouden ring heb weggehaald. Juweliers zijn het ergste. Ze claimen rustig anderhalve ton, terwijl de waarde pakweg 25.000 gulden was. Kom zeg, ik ben niet ach terlijk". De vraag hoeveel hij aan zijn carrière heeft overgehouden, negeert Chiel van der Wijk. Hij zegt slechts: „Ik heb goed te eten". Dan: „Weet je, geld is leuk, maar als je er veel van hebt, brengt je dat alleen maar in moeilijkhe den". En starend naar een van zijn 40 woestijn ratjes in de huiskamer „Of niet, Samantha?! Veel geld brengt het baasje alleen maar na righeid". Opzijn veertiende, vijftiende, begon Chiel van der Wijk (Enschede) met het kleine jat- en gap werk. Daarna op pad met 'een brandertje hier' en 'een cilindertje daar'. Trots op zijn eerste 'plof: met staven dynamiet de dagopbrengst van een levensmiddelengroothandel te lijf. Opge klommen tot 'meester-brandkastkraker'. Nu op het rechte pad. 'Het vak is kapot meneer'. IJ VOEGSEL

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1992 | | pagina 45