7
Tolerantie is een dun laagje vernis
Wie begrijpt wie niet?
ZATERDAGS
SJAAK SMAKMAN
Het toetje werd het hoofdgerecht.
Na de reeks gesprekken die
psychologe Wilma Vollebergh
met jongeren had gevoerd, vroeg ze hun hoe
hun ideale samenleving er uit zou zien.
Neem een onbewoond eiland, waar je met
een paar duizend mensen van je eigen keuze
kunt gaan wonen. Welke mensen neem je
mee? Waarvan leven ze? Hoe ziet het bestuur
er uit? En: wat gebeurt er als er andersden
kenden komen die hün ideeën willen uitvoe
ren?
Tot dat moment had het onderzoek het
gangbare beeld redelijk bevestigd: de meeste
autoritaire persoonlijkheden zijn te vinden
onder laagopgeleiden. Ze hebben traditionele
opvattingen over bij voorbeeld man-vrouw
relaties, familierelaties en de inrichting van
de maatschappij. Bovendien moeten ze wei
nig hebben van andersdenkenden, zoals et
nische minderheden. De niet-autoritairen
hebben veelal een hogere opleiding, kiezen
hun normen en waarden zelf en verwerpen
traditionele opvattingen, omdat die intole
rant zijn.
Maar zijn ze daarom ook tolerant? De ant
woorden op de vraag wat jongeren zouden
doen met mensen die op 'hun' eiland een
ander regime wilden vestigen, waren onthut
send. „Ze moeten kiezen tussen opkrassen of
zich aanpassen aan de normen", zei een van
hen. Een ander: „Ik zou met ze praten en ze
laten kiezen: of ze blijven op het eiland en
houden op hun ideeën te propageren, of ze
verdwijnen." Een derde: „Dan zou ik zeggen:
zoek maar een ander eiland. Uiteindelijk zijn
we hier met zijn allen een aantal normen en
regels overeengekomen waaraan iedereen
zich moet houden."
Conclusie: wie aan het eigen 'wereldje' van
niet-autoritaire mensen komt, krijgt een tik
op de vingers. En daarin verschillen ze dus
helemaal niet van autoritaire mensen, die
verzet tegen het gezag op hun eilanden even
eens hard afstraffen. Wilma Vollebergh: „Wie
zich eenmaal met een samenleving identifi
ceert, is niet geneigd om mensen met een af
wijkende mening te accepteren."
Zelfdiscipline
Nu past bij de conclusie wel een nuancering:
over wat voor eiland (zeg maan welke waar
den en normen) praat je eigenlijk? De eilan
den van de ondervraagde autoritaire en niet-
autoritaire jongeren zien er namelijk ver
schillend uit. De 'autoritaire eilanden' heb
ben veel meer regels en wetten. Een politie
macht en een leger handhaven de orde. De
niet-autoritaire mens doet vooral een beroep
op de zelfdiscipline en op de (hoogstaande)
moraal van de bewoners. Een aantal van de
ondervraagden weigerde bij voorbeeld te ac
cepteren dat er criminaliteit op hun eiland
kon voorkomen. („Verkrachting? De mensen
op mijn eiland zijn net als ik. Die doen dat
gewoon niet"). Conflicten? Die kunnen ge
woon worden uitgepraat.
De autoritairen geloven daar niet in. Zon
der een rechterlijke macht en politie wordt
het niets, vinden ze. De autoritaire eilanden
worden geregeerd door middel van de psy
chologie van de angst, de niet-autoritaire
door de psychologie van het schuldgevoel, zo
constateert Vollebergh in haar proefschrift.
Rechtvaardigt die andere inrichting van
het eiland geen intolerantie jegens mensen
die de "hoge idealen' (vrijheid, gelijkheid en
broederschap) onderuit willen halen? „Dat is
te gemakkelijk. Wat mij opviel is dat ook niet-
autoritaire jongeren zó overtuigd waren van
hun gelijk, dat mensen die het daar niet mee
eens zijn geen recht van bestaan hebben."
„Daarin schuilt het gevaar van die univer
sele waarden: in theorie kunnen ze heel mooi
klinken, maar in de praktijk kunnen ze er ge
makkelijk toe leiden dat mensen worden uit
gesloten als ze er vraagtekens bij zetten. Uni
versele waarden laten zich immers lang niet
altijd probleemloos toepassen. Neem alleen
De plaats van handeling is een treincoupé. Ze
zijn op weg naar hun wintersportvakantie in de
Zwitserse Alpen. Op een gegeven moment pro
beert zij hem achter zijn krant te bereiken: 'Héb
je honger?' 'Nee', antwoordt hij verder lezend.
M ijf minuten later volgt
wu' haar tweede poging:
W 'Wil je iets drinken?'
Weer slaat hij af: 'Nee, nog niet.'
Er volgen een paar ijzige minu
ten. Dan roept zij met een stem
vol ergenis uit 'Nou jij bent echt
een gezellige reisgenoot. Als je
maar weet dat ik nou wat ga
eten!' En met een woest gebaar
rukt ze de meegebrachte boter
hammen en thermoskan uit de
tas.
Wat is hier aan de hand? Goed
beschouwd weinig anders dan
wat er tussen vrouwen en man
nen voortdurend aan de hand is.
Voor de vrouw is een opkomen
de behoefte (honger) aanleiding
om contact met haar man op te
nemen. Maar voor hem is eten of
drinken iets dat je doet als je de
daarvoor noodzakelijke signalen
uit je eigen lichaam ontvangt
Hij reageert daarom alleen op de
behoefte-boodschap in haar
vraag en niet op de contactbood-
schap die er óók in zit. Van hem
uit gezien is zijn reactie daarom
'to the point' en normaal. De er
gernis van zijn vrouw vindt hij
schromelijk overdreven, omdat
hij haar boodschap van laten we
even aandacht aan elkaar beste
den en eten is daar een goede
aanleiding voor' absoluut niet
opvangt Het is zeifis waarschijn
lijk dat hij haar manier van infor
meren naar zijn honger of dorst
ervaart als opdringerig zo in
de trant van 'laat me met rust.
Als ik iets wil eten of drinken dan
zeg ik dat wel of dan pak ik het
zelf wel'.
Veel relatieproblemen tussen
mannen en vrouwen hebben te
maken met het feit dat mannen
meer inhoud- of behoeftegericht
en vrouwen meer contact- of
communicatiegericht zijn. Maar
ze weten dat niet van elkaar.
Dat wordt duidelijk als we kijken
naar de vaak volstrekt verschil
lende ideeën van mannen versus
vrouwen over wat een goede re
latie is. Niet zelden zijn mannen
er heilig van overtuigd dat hun
relatie goed is, want hun vrouw
'gaat regelmatig met hem naar
bed' en ze lijkt haar aandeel in
de gezinsklus min of meer tevre
den te leveren. Toch kan het heel
goed zijn dat de vrouw op het
zelfde moment het gevoel heeft
dat de relatie in het slop zit en
dat alleen de hoop op betere tij
den de situatie nog enigzins dra
gelijk maakt.
Ik herinner me de verbijstering
van een 45-jarige succesvolle ad
vocaat, die door zijn vriendin na
een weekend samen in de Arden
nen aan de dijk werd gezet. Voor
hem was alles juist 'zo goed' ge
weest. Zij had in het weekend
huisje heerlijk gekookt, was
urenlang met hem gaan wande
len en ze waren uitvoerig naar
bed geweest. Achteraf was hem
wel opgevallen dat zij niet zo
spraakzaam was geweest als an
ders. Maar hij had dat niet on
aangenaam gevonden.
Het was hem liever geweest dan
haar vroegere pogingen om hem
uit zijn 'iglo' te lokken (zo had zij
dat gezien) of hem naar haar
maatstaven te heropvoeden (zo
had hij dat gezien). Terwijl hij in
dat laatste weekend was gaan ge
loven dat zij hem eindelijk ac
cepteerde zoals hij was, was zij
juist toen tot de slotsom geko
men dat ze er beter mee kon
kappen.
Haar overweging was: als zij tij
dens een weekend net zo weinig
van haar partner had gehoord als
zij deze keer zelf zei, dan zou
voor haar zonneklaar zijn ge
weest dat er met de relatie iets
fundamenteel mis was. En dan
zou ze er over begonnen zijn.
Zijn gedachtengang was precies
tegenovergesteld: als hij samen
met een vrouw tijdens een week
end zo goed zijn behoeften had
kunnen bevredigen, dan moest
het tussen hen wel snor zitten.
Omdat ze er elk van uitgingen
dat de ander er ongeveer op de
zelfde manier over dacht, kregen
ze allebei op zondagavond een
kouwe douche: hij dat zij hem in
de steek bet en zij dat hij abso
luut niks in de gaten had gehad.
Hoe komt het dat mannen (ge-
middeld) meer behoeftegericht
zijn en vrouwen meer relatiege-
richt? Daarover zijn verschillende
theorieën, waarvan er een heel
bijzonder is. Die theorie zoekt de
wortel van dit kwaad in het feit
dat een jongetje doorgaans op
groeit onder leiding van iemand
(de moeder) die lichameüjk heel
anders is dan hij, terwijl het
meisje juist opgroeit bij iemand
die lichamebjk hetzelfde is alszij.
Die gelijkheid maakt dat het
meisje zich vaak al heel vroeg -
met de moeder verbonden voelt
door de fantasie (die beslist niet
altijd werkelijkheid wordt) van
een soort symbiotische emotio
nele relatie: een diep verlangen
naar geUjkheid op alle gebieden,
naar een soort van versmelting
van Ik (dochter) en Jij (moeder).
Als een man minder (en in de re
gel concretere) emotionele wen
sen jegens zijn partner heeft dan
omgekeerd, dan zou dat met de
ze vroegkinderlijke verschillen
tussen jongens en meisjes te ma
ken kunnen hebben.
Datzelfde geldt voor de hardnek
kige hoop en de heimweeachtige
verwachting van veel vrouwen
dat (ook al wijzen alle seinen de
andere kant op) hun emotioneel
afstandelijke of ontoegankeUjke
partner toch ooit een keer open
zal gaan'. Waar de moeder ge
faald heeft, namelijk het bevredi
gen van het vroegkinderlijke ver
langen naar emotionele symbio
se, moet de partner dat nu als
het ware nog goed maken.
Zo bezien wordt enigszins begtfj-
pelijk waarom veel vrouwen zich
zo sterk met relatieproblemen
bezighouden en reageren met
naar binnen gerichte (in de vorm
van schuldgevoel of depressiejof
naar buiten gerichte agressie als
mannen niet op hun streven
naar emotionele intimiteit in
gaan. Voor de vrouw is een nau
we emotionele band niet alleeD
een mogelijkheid. Ze wil zonder
de vervulling van die wens niet
door het leven.
De man is op grond van zijn
vroegkinderlijke ervaringen in dit
opzicht veel sceptischer, houdt
zich liever bij concrete wensen
en behoeften en verwijt de vrouw
'onmatigheid, te veel willen. Niet
voor niks bestaan er al eeuwen
lang typisch 'mannelijke' sprook
jes zoals de Visser en zijn Vrouw
(van Grimm), bij ons bekend als
het verhaal van Vrouwtje Piggd-
mee. De vrouw wordt daarin af
geschilderd als de onmatige, de
'te-veel-wilster'. Niet voor niks
ook bestaan er de typisch 'vrou
welijke' sprookjes, zoals Sneeuw
witje, vergiftigd door de (stief-
)moeder en tot leven gebracht
door de man, de prins.
Overigens blijft het voor vrou
wen oppassen met passerende
prinsen. Die doen zich vaak
'edeler' voor dan ze uiteindelijk
aan bedoelingen blijken te heb
ben, getuige het volgende mo
derne 'sprookje'. Hij, pas ge
scheiden en twee keer met een
nieuwe vrouw uit geweest zon
der dat er iets tastbaars is ge
beurd, gaat begin december voor
zaken naar Parijs. Bij terugkomst
blijkt hij voor haar een prachtig
zijden lingeriebroekje te hebben
meegebracht. Op de ene pijp
daarvan staat in fraaie zilverzijde
letters (in het frans) 'vrolijke
kerstdagen', op de andere pijp
staat 'gelukkig nieuwjaar'.
Zij is helemaal verrukt van het
dure kado en zegt dankbaar:
"Wat lief dat je tussen alle drukte
door toch nog aan mij hebt ge
dacht' Waarop hij droogjes rea
geert met: 'Ja, je moet toch wat
als je tussen de feestdagen uitge
nodigd wilt worden.'
RENE DIEKSTRA
hoogleraar klinische
en gezondheidspsychologie
Hoe heeft dit kunnen gebeuren,
zo vroegen talloze mensen zich
af na afloop van de Tweede
Wereldoorlog. Een van hen was Theodor
Adomo van het Institut flir Sozialforschung,
beter bekend als de Frankfurter Schule. In de
jaren dertig verhuisde hij met het sociolo
gische instituut mee naar de Verenigde Sta
ten, omdat het nazisme de kritische onder
zoekers het werken onmogelijk maakte. Na
de oorlog ging hij op zoek naar de wortels
van het fascisme. In 1950 publiceerde hij een
van de beroemdste sociologische studies aller
tijden: 'De autoritaire persoonlijkheid'.
Adomo schetste met behulp van begrippen
uit de psychoanalyse een profiel van het au
toritaire karakter. Kenmerken waren onder
meer conventionaliteit, een grote behoefte
om zich te onderwerpen aan een sterk gezag
en intolerantie jegens andersdenkenden. Het
leek de beschrijving van de Duitsers in de ja
ren dertig, die blind achter hun leiders aan
liepen en intellectuelen, joden, homoseksue
len en andere groepen genadeloos vervolg
den.
Adomo presenteerde ook een instrument om
die autoritaire trekken te meten: de F-schaal
(fascismeschaal). Daarmee konden onder
zoekers fascistische tendensen tijdig opspo
ren en zo een herhaling van deze zwarte
bladzijde in de geschiedenis van de mens
heid trachten te voorkomen.
De autoritaire persoonlijkheid werd een be
grip. In talloze publicaties is het veertig jaar
lang overeind gebleven. De Utrechtse psy
chologe Wilma Vollebergh heeft er altijd een
ambivalent gevoel over gehad: „Enerzijds be
wonderde ik de studie, omdat er zo veel aan
dacht was voor psychische fenomenen. Maar
anderzijds irriteerde het me ook, omdat hij
zo kritiekloos was naar niet-autoritaire per
soonlijkheden. Die werden bijna afgeschil
derd als een superieur soort mensen." Van
daar dat zij op die groep haar promotie-on
derzoek richtte. Het resultaat: de tolerantie
van niet-autoritaire mensen valt vies tegen.
Psychologe Wilma Vollebergh over de onverdraagzaamheid van niet-autoritaire mensen
Autoritaire mensen zijn niet echt populair. Ze
denken uiterst behoudend en moeten weinig
hebben van andersdenkenden, zoals etnische
minderheden. Niet-autoritaire personen hebben
veelal een hogere opleiding, kiezen hun normen
en waarden zelf en verwerpen traditionele idee-
en. Maar maakt dat alles hen wèl veel verdraag
zamer jegens anderen? Dat was de vraag die de
Utrechtse psychologe Wilma Vollebergh zich stel
de in haar promotie-onderzoek. Resultaat: ook
de tolerantie van niet-autoritaire mensen valt
flink tegen.
reel superieur zijn aan die van de autoritai
ren?"
Op het eerste gezicht lijkt het merkwaardig
dat de intolerantie van niet-autoritairen
nooit is opgevallen. Maar, zegt Vollebergh, zo
vreemd is dat eigenlijk niet Deze groep is
over het algemeen beter opgeleid. Het zijn in
vrijwel elke maatschappij de hogeropgelei-
den die de lakens uitdelen: zij bezetten de
bestuursposten in het bedrijfsleven, de amb
tenarij, de politiek, maatschappelijke instel
lingen en zelfs in clubs en verenigingen. Zij
richten de maatschappij in volgens hün nor
men en waarden. De lager opgeleide, 'autori
taire' mensen volgen weL Die zijn immers
gewend en geneigd om gezag te accepteren.
Maar minstens even belangrijk is dat de to
lerantie van de niet-autoritaire mensen ook
lang niet zo snel op de proef wordt gesteld.
Door hun hogere opleiding hebben ze meer
mogelijkheden. Als hun werk hun niet meer
bevalt, hebben ze redelijke kansen op de ar
beidsmarkt. Bovendien verdienen ze over het
algemeen (veel) meer dan mensen met een
lage opleiding. Ze kunnen gemakkelijker ver
huizen als hun woonomgeving hun om wat
voor reden dan ook niet meer bevalt.
Vollebergh: „AJs ik naar mezelf kijk: ik
woon in Utrecht. Je hebt hier verscheidene
wijken waar veel mensen uit Marokko en
Turkije wonen. In die wijken zijn veel exoti
sche winkeltjes. Ik vind dat wel leuk, ook al
omdat ik gek ben op verre reizen en de sfeer
herken. Ik kom oorspronkelijk niet uit
Utrecht en heb eigenlijk nauwelijks bindin
gen in de wijk. Mijn familie en vrienden wo
nen deels buiten de stad. Dat is geen enkel
probleem, want ik heb geld genoeg om een
auto te betalen. Bovendien kom ik door mijn
werk al op veel plaatsen en heb ik voor een
buurtleven nauwelijks tijd."
„Dat geldt voor veel hoogopgeleiden: ze
hebben wisselender en wat minder frequente
contacten en weinig binding met de buurt,
zodat het ze weinig kan schelen wie daar ko
men wonen. Maar de tolerantie die daaruit
voortkomt, is toch geen verdienste? Het is
toch meer onverschilligheid? En dan nog: als
ik om wat voor reden dan ook hier niet meer
wil wonen, kan ik me het permitteren om te
verhuizen."
„Lageropgeleiden zijn over het algemeen
veel afhankelijker van hun buurt. Ze zijn er
opgegroeid, hun familie woont er en ze heb
ben er een heel eigen buurtleven. Juist daar
komen migranten wonen. De oorspronkelijke
bewoners zien hun buurt veranderen, wor
den geconfronteerd met leefstijlen die totaal
anders zijn dan de hunne, kunnen geen
praatje meer met de buren maken, omdat die
geen woord Nederlands spreken. Zij kunnen
hun leefstijl niet handhaven. Terwijl lagerop
geleiden degenen zijn die geen buitenlandse
talen spreken en sterk hechten aan de buurt
waarin ze wonen, worden juist zij aangespro
ken op een enorme veranderingsbereidheid.'
Resteert de vraag hoe tolerant Nederland
eigenlijk is. Want, benadrukt Vollebergh een
paar keer in het gesprek, dat niet-autoritaire
mensen niet zo tolerant zijn, betekent beslist
niet dat autoritaire mensen eigenlijk wèl tole
rant zijn. Dat zou een omkering zijn van de
denkfout die in het onderzoek van Adorno is
gemaakt. Desondanks gelooft ze dat het in
Nederland zo'n vaart niet loopt. „Ik denk dat
je Nederland wel een tolerant land kunt noe
men. Al moeten we ons niet vergissen: op het
moment dat onze grenzen bereikt zijn, leg
gen we andere mensen het zwijgen op."
Wilma Vollebergh:
„Wie zich eenmaal
met een samenleving
identificeert, is niet
geneigd om mensen
met een afwijkende
mening te accepte
ren."
FOTO •CAREL RICHEL
al het onderscheid dat iedereen maakt als het
om intimi of vrienden gaat. Ik vind ook dat
alle kinderen gelijk moeten zijij, maar ik vind
mijn zoontje toevallig wèl de leukste en de
liefste die er op de crèche rondkruipt."
„Je ziet dat ook bij maatschappelijke groe
peringen. Van sommige groepen wordt veel
meer gepikt, van hoogopgeleide mensen bij
voorbeeld. Ik wil dat niet goed praten. Ik wil
alleen constateren dat het een feit is waar
mee je rekening moet houden als je zoge
naamde universele waarden zonder uitzon
dering wil toepassen. Er blijken dan toch ver
schillende criteria te zijn waaraan iemand
moet voldoen om op die waarden aanspraak
te kunnen maken.""
„Kijk maar eens naar die redevoering van
Bolkestein over minderheden: die mogen
geen aanspraak maken op tolerantie, omdat
zé zelf intolerant zouden zijn. Bolkestein is
dus degene die uitmaakt wie intolerant is en
wie niet. Wie zegt dat hij zich daarbij niet kan
vergissen?"
„Tijdens die gesprekken met jongeren
kreeg ik steeds een wat ongemakkelijk ge
voel, zonder dat ik dat precies kon thuisbren
gen. Want ik twijfelde bij niemand aan zijn of
haar goede bedoelingen. Tot ik plotseling be
greep wat er aan de hand was: het gezicht dat
ze elke keer trokken als ik suggereerde dat er
andersdenkenden waren. Want iedereen was
toch gelijk? Iedereen dacht toch hetzelfde? En
als je dat niet doet, dan is er toch wat ver
keerd met je?"
„In hoeverre zijn ook die niet-autoritaire
mensen bereid om te luisteren en in discus
sie te gaan met mensen die wezenlijk anders
denken dan zij? En hoe terecht is het om er
automatisch van uit te gaan dat de abstracte
waarden van de niet-autoritairen altijd mo-