Het verhaal van een verloren jeugd W Luisa: hoop op Chamorro vervlogen Julio: geschopt, geslagen, alleen Marisela: leven op de vuilnisbelt Nestor: lijm snuiven om te kunnen stelen Byron: geboren en getogen Sandinist sfil w Br - .V flfl Marvin: de angst voor wéér een oorlog ZATERDAGS ZATERDAG 26 OKTOBER 1991 J BIJVOEGSEL Unicef vraagt aandacht voor tienduizenden kinderen onder de armoedegrens Unicef, het kinderfonds van de Verenigde Naties, vraagt van 20 tot 27 oktober tijdens de jaarlijkse actieweek extra aandacht voor kinderen die het slachtoffer zijn van oorlogen. In Nicaragua is de oorlog weliswaar voorbij, maar het lijden van tienduizenden kinderen gaat door. Ze zijn doodarm, hebben vaak hun ouders verloren, ze zijn verslaafd, lijden aan angstdromen en hebben in veel ge vallen weinig vertrouwen in de toekomst. Zes kinderen vertellen hier hun verhaal; het verhaal van een verloren jeugd in een geteisterd land. N iet MAURICE WILBRINK IJN LINKERHAND is gezwollen en op zijn rug verschijnen grote rode striemen. Nadat de agent hem had afgeranseld, had het hem een half uur gekost om op eigen kracht de politiepost te verlaten. Zijn ogen spreken van een radeloosheid, zijn gezicht trekt van de pijn. Julio, 16 jaar, loopt op zijn ter rein, de Roberto Huembes-markt in Managua. Vier jaar geleden kwam hij daar in z'n eentje aan, nadat hij zijn ouderlijk huis op het platteland was ontvlucht. Sindsdien heeft hij alle gevaren en vernederingen doorstaan die een straatkind meemaakt. Julio en de andere straatkinde ren zijn vogelvrij. Een nabijgele gen centrum waar problemen tussen de kinderen en de politie werden opgelost, is sinds enige tijd gesloten. Het is een van de vele tekenen van het verval en de desintegratie van de Nicaragu aanse samenleving. Politieagen ten maken nu vrijwel ongehin derd jacht op deze kinderen. Ze mishandelen hen en persen hen hospitaal en een dokter zet zijn hand in het gips. De jongen kan drie weken niet werken en zal dus drie weken geen geld verdie nen. Hij verneemt de boodschap zonder een spier te vertrekken, zijn ogen kunnen nauwelijks nog doffer. We geven hem kip, friet en een colaatje en hij vertelt dat hij de lagere school in de avonduren heeft afgemaakt toen hij bij zijn oom werkte. Hij snoof drie jaar lijm, die zijn hersens sloopte en stopte ermee op eigen kracht. Hij wil graag iets technisch leren, maar weet dat hij nooit geld voor een school zal hebben. Julio heeft slechts een sweater met de opdruk 'Yale University". Als we opschrildcen van gillen de sirenes, motoragenten die een limousine begeleiden, weet Julio dat de beroemdste Nicaraguaan se honkballer Denis Martinez langsrijdt. Martinez heeft een miljoenencontract bij een Ameri; kaanse club en brengt een kort bezoek aan zijn geboorteland. Hij krijgt alle politiebescherming die hij maar wil, Martinez is ten slotte geslaagd en succesvol in het leven. ALLES zou anders, alles zou beter worden. De president had het zelf beloofd. Luisa vertelt het met haar zachte, bescheiden stem. Maar ze meent het. Luisa is 14, en men maakt haar nu niks meer wijs. Kijk maar naar de niets verhullende ar moe in haar dorp, in El Naranjo. „Tijdens de oorlog hadden we nog genoeg te eten. Nu hebben we niks meer." Ze had wel geloofd dat het leven beter zou worden. Toen de oorlog was afgelopen en de Sandinisten vorig jaar geheel onverwacht de verkiezingen verloren, kwam Violetta Cha morro aan de macht. Op haar hadden de contra's hun hoop gevestigd, haar hadden ook Luisa en haar fa milie zich vastgeklampt. Maar er is niets bereikt. De le vensstandaard is snel achteruit ge gaan en nog steeds vinden dood, omdat de voorbije guerrilla-oorlog die pe verdeeldheid heeft gezaaid onder het volk in Nicaragua. Luisa's familie hoorde bij de re bellerende contra's en die worden, nu ze in eigen land terug zijn, gediscrimineerd. „Bijna iedere verzetsstrijder die ik kende is tijdens de oorlog gestorven. Maar ook nu nog wor den contra's vermoord door het leger. Haat en wantrouwen vreten zich nu een weg door de ziel van duizenden kinderen. Het laat Luisa dingen zeggen als: „Hoe kun nen we nu vrede sluiten met de Sandinisten? Sommigen zijn niet eens menselijke wezens, allemaal tegen ons hebben i de oorlog als je weet wat z gedaan." Luisa moet zelf de l verwerken, professionele hulp is heel Nicaragua praktizeert maar één kinder psycholoog. Gelukkig stopt ze de traumati sche herinneringen niet weg, ze wil er wel over praten, dat doet ze met haar vriendinne tjes ook. Het zijn verhalen van grote angst. „Mijn twee broers zaten bij het contraleger. Soms kwamen ze thuis, bij mij en mijn moe der. De Sandinisten zochten hen. Ze zijn drie keer bij ons geweest om mijn broers te pak- bang dat ze hen zouden vin den. Mijn broers vertelden me toen dat ze gevaarlijke dingen deden en dat ze het heel erg vonden om mij en mijn moe der alleen te laten." ken. Ik v Marisela is acht jaar. Ze bezit twee plastic schoentjes, een dun versleten jurkje, ze heeft een moeder en natuurlijk de vuilstort. Verder niks. Zelfs de zon wordt de be woners van de vuilnisbelt in Managua onthouden. Bruine stofwolken benemen een mens de adem en het zicht. Marisela scharrelt tussen het rottende af val op zoek naar flessen. Net als bij al haar lotgenoten heeft het bruine vuil zich overal op haar kleren en haar lichaam vastgezet. Ze hoeft niet mee te doen aan de stormloop op vuilniswagens die hun inhoud op het terrein uit braken. Haar moeder wel. Een horde verwilderde mensen ver dringt zich op nieuwe bergen af val in de hoop wat plastic, glas of metaal te vinden. Of iets te eten. Een man steekt een citroen in zijn mohd die hij net heeft ge vonden en Marisela zegt: „Ik eet hier niks, ik ben bang voor de cholera." Als er thuis eten is krijgt ze rijst en bonen, het klas sieke armenvoedsel. Melk drinkt ze nooit. Haar leven speelt zich af in een afschuwelijke r nie. Als de onderwijzer komt op dagen krijgt ze les op school, 's Middags helpt ze haar moeder op de vuilnisbelt, urenlang. Al leen op zondag mag ze spelen, met haar nichtje. Marisela heeft nog nooit wal van de wereld gezien, en het is de vraag of ze beseft hoe ellendig haar leventje is. Wat is de armoe de-beleving van een kind dat op groeit op een afvalberg van de Derde Wereld? „Ik kom hier graag, want ik kan hier van alles vinden", zegt ze. en op het ver vuilde gezicht komt een verlegen lach. Later, over een jaar, wil ze wasvrouw worden om geld te verdienen voor haar moeder. Misschien zouden ze dan een tv kunnen kopen, want dat is haar grootste wens. Het dagblad Nuevo Diario meldt de volgende dag dat de burgemeester van Managua heeft voorgesteld om de bewo ners van de vuilnisbelt belasting te laten betalen voor het recht af val te sorteren in dit apocalypti sche oord. Die meneer moet toch eens een dagje in zijn eigen troep gaan staan, daar op die belt. HET SANDINISME, dat is vechten voor je bezit. De Sandinistische partij is een partij die vecht. Als Sandinist zorg je voor de ?n en heb je een zwaar leven. Je wordt als Sandinist geboren. Ik volg de ideeën van de helden die hun moederland hebben verde digd en daarvoor stierven. Ik ben Sandinist." Byron is trots op de beweging die Nicara- la in 1979 verloste van de dictatuur. Op het feit dat het Sandinistisch front stand hield in een jarenlange oorlog. Op zijn vader, die al in het eerste jaar van de revolutie stierf. Byron is 14. Hij spreekt het jargon van het volksfront, de Sandinistische beweging, die weliswaar de politiek niet meer domineert, maar met zijn slogans en rood zwarte kleu ren nog op vele muren aanwezig is. Byron is typisch produkt van de beweging: poli tiek bewust, maatschappelijk betrokken, af komstig uit een ontwikkeld milieu. Zijn woorden hebben echter niet alleen maar pro pagandistische lading. En Nicaragua zou ei genlijk zuinig moeten zijn op jongens als By- OP HET BETON, in het schemer donker van een ruïneus ge bouw, liggen en zitten meisjes en jongens in het vuil. De geur van natuurlij ke uitwerpselen en chemische lijm is alles doordringend. Het gebouw is een overblijfsel van de vernietigende aardbeving die Mana gua in 1972 trof en waarvan de stad nooit meer is hersteld. Het is het domein van de lijmsnuivers - enkele tientallen kinderen, veelal nog van lagere-schoolleeftijd. „Ik kom hier om het kwaad op te zoeken," zegt de 16- jarige Nestor en hij weet dat het minder stoer is dan het klinkt. De lijm, de drug van de armen, maakt je snel en goedkoop van de wereld. Het geeft een plezierig geluid in je oren, vertelt een jongen. En het vernietigt de hersenen. Nestor geeft toe dat hij bang is voor de schadelijke effecten van lijm, „maar het geeft me de moed om te stelen." Nestor jat, zoals al zijn vrienden, omdat hij geen andere optie meer heeft. Hij zou naar zijn moeder kunnen gaan, buiten de stad, maar die is zo arm dat ze er niemand bij kan hebben. Vroeger kwamen de straatwerkers van de overheid nog langs en maakten hun vervuilde gebouw schoon, maar twee maan den geleden hield ook dat op. Werk is er niet, veertig procent van de Nicaraguanen zit nu zonder baan, na jaren van oorlog en een eco nomische boycot door de VS. Slechts de poli tie heeft oog voor hen, met getrokken wapen stok. Snuiven, jatten, vluchten voor de politie. De school is voor Nestor nog een vage herin nering aan de kindertijd die hij afsloot toen hij elf was en geheel alleen in de hoofdstad arriveerde. En zelfs al zou er een school zijn, wat dan nog? Nestor heeft geen goede, veilige slaapplaats, geen rustige plek om zijn huis werk te maken. En de vrijheid, het avontuur van de straat verdraagt zich niet met de disci pline van het onderwijs. Hoe moet dat nu verder? Geen werk, geen school, geen aandacht of zorg, verslaafd in het armste land van het westelijk halfrond. „Kom je morgen terug? Kunnen we niet met je mee naar Europa?" w - m ron. Op een dag zal hij zijn land leiden. Hij zegt dat hij lang heeft geobserveerd en nagedacht. Zijn conclusie: „Er zit geen voor uitgang in dit land. Op het platteland is de si tuatie heel slecht, men heeft niets te doen. In de steden staan grote fabrieken, maar die ontslaan mensen. Het lijkt alsof er armoede moet zijn, er is in dit land nooit sociale en economische vooruitgang geweest." Er is verandering nodig in zijn land, om de tegenstellingen te overbruggen, denkt hij. De oorlog heeft het volk gespleten en verdeeld heid is de kiem voor nieuw geweld. „Er moet een derde partij komen die de anderen als gelijken ziet, zodat men kan samenwerken. Dat is mijn oplossing." Maar voorlopig heeft hij weinig illusies, en zijn toekomstbeeld wordt getekend door een grauw verlederr en een armoedig, onzeker heden. „We zijn arm en niemand heeft tot nu toe mij en mijn familie geholpen. In de toe komst zal ik altijd voor mezelf moeten vech ten. Dan is er ook niemand om mij te hel pen." OP EEN DAG, nadat al zijn broers en zijn vader door het Sandinis tische leger waren vermoord, nam zijn moeder de toen 10-jarige Marvin mee, de bergen in. Ze vluchtten naar Honduras, zo ver moge lijk weg van de oorlog. Toen stierf zijn moe der en was hij alleen. Marvins familie hoorde bij de contra's, Ni caraguaanse boeren die door de VS werden bewapend om het communistische tij in Midden-Amerika te keren. De guerrillastrij ders hadden hun bases in Honduras en Mar vin sloot zich aan bij het rebellenleger. „Er was niemand die voor me zorgde, ik had niets te eten en de contra's hadden ten min ste een organisatie." Vanwege zijn tengere lichaam werd hij al snel f'ajarito genoemd. Kleine Vogel. Drie jaar lang droeg hij een machinegeweer, en verschillende malen maakte hij een gewa pend treffen mee met het Sandinistische le ger. „Ik denk dat ik niemand gedood heb. Ik schoot uit verdediging, maar ik weet niet ze ker of ik iemand raakte. Ik was doodsbang en wil er niet meer aan denken. In juni vorig jaar leverde hij zijn wapen in en kwam hij in een coöperatief project te recht waar de voormalige doodsvijanden Sandinisten en contra's - moeten samenwer ken. „Er zijn Sandinisten die zeggen dat ze mijn vriend zijn, maar ik vertrouw ze niet. Misschien kunnen we ooit vrienden zijn. maar nu praten zij alsof ze de winnaars zijn. De Sandinisten praten steeds over de oorlog, over het verleden. Dat wil ik niet" Soms wordt hij overvallen door boosheid. Otndat ze zijn familie hebben vermoord, om dat hij gedwongen was jaren in doodsangst te leven. En omdat er nog steeds contra's worden vermoord, ook na het vredesakkoord. Marvin weet dat een deel van de contra's zich weer bewapent, omdat ze niet hel land hebben gekregen dat hun was beloofd. Hij denkt wel eens dat de oorlog nooit voorbij gaat. Gisternacht nog had hij een van zijn angstdromen. „Ik lag in mijn hangmat en ik hoorde de Sandinisten aankomen. Ze kwamen om mij te vermoorden en ik kon me niet bewegen."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1991 | | pagina 35