'Juliana zwaaide
niet naar ons'
z
BIJVOEGSEL
De poort van het in 1961 gesloten Heilige Geest-weeshuis aan de Hooglandse Kerkgracht De
spreuk 'Godt is der weesen helper' (psalm 10: vers 14) siert de poort waar twee weeskinderen
voor staanfoto gemeente-archief
Herinneringen Leidse weeskinderen
onuitgegeven in gemeente-archief
Hoe ging het er deze eeuw aan
toe in het weeshuis aan de
Hooglandse Kerkgracht? Ach,
de een had het er goed en de
ander slecht. Sommigen
herinneren zich de humor,
anderen de pijn. Maar veel
oud-bewoners van het weeshuis
verwoordden, vaak op hoge
leeftijd, hun herinneringen.
Voor een herdenkingsboek dat
niet mocht of kon verschijnen.
EMIEL FANGMANN
Natuurlijk waren er ook
wel eens vervelende
dingen, maar waar ge-
bfurdirdat niet? Je wilt niet alles bloot ge-
veri, dat doet men in een goed gezin ook niet,
niet waar!" Mild, zo denken twee zusjes over
hun tijd in het Leidse weeshuis. Maar ande
ren zien die periode niet als de gelukkigste
uit hun leven. Werd men in deze eeuw niet
meer op de schrobbelbank gelegd ter pijni
ging, of met een blok aan het been in zijn be
wegingsvrijheid belemmerd, niet alles was
prettig.
In deze memoires is soms onduidelijk in
welk jaar een gebeurtenis zich afspeelt. Een
dame uit Amsterdam, die tot 1949 in het
weeshuis verbleef, begint haar herinneringen
preciezer: „De dag dat wij in 1942 in het Hei
lige Geest Weeshuis aankwamen zal ik nooit
vergeten. Op die dag huilde mijn Oma en zei:
'O God, ze zijn helemaal kaal geknipt'. Was
dat de straf voor wees zijn of uit hygiënisch
oogpunt? Op mij maakte dit in ieder geval
een onvergetelijke indruk, zo ook de schop
die ik de juffrouw tegen haar schenen gaf,
nadat ze mijn zusje gedwongen had tuinbo
nen op te eten die beschimmeld waren. Dat
kwam doordat ze die beslist niet lustte en ze
toch moest eten, hierdoor treuzelde ze en
werd apart gezet in het speelhoekje, waar een
klein kastje stond. Om van het voedsel af te
komen had ze de tuinboontjes in dat kastje
gestopt. Na een week werd het kastje
schoongemaakt en werden de boontjes ont
dekt. U zult kunnen begrijpen in welke staat
die toen verkeerden. Ze werden op een bord
je gedaan en mijn zusje moest ze voor straf
alsnog opeten."
Voeding is in deze memoires een gelief
koosd onderwerp, vaak met een glimlach be
schreven. Een meisje dat in 1955 'aankwam':
„Je moest altijd met tegenzin je bitterkoek
jespudding met vellen opeten, terwijl ik die
niet lustte. Maar als je die niet opat. knepen
ze je neus dicht en propten het naar binnen.
Dus voor mij zijn hete melk en zelfgemaakte
bitterkoekjespudding uitgesloten, voor de
rest van mijn leven". Verder kijkt zij zonder
wrok terug op haar Leidse weeshuistijd.
„Voor de rest dank ik toch iedereen die goed
voor me is geweest. Ik zal aan mijn gezinne
tje dan ook alle liefde geven die ik kan."
Er is wel eerder opgemerkt dat degenen die
in het weeshuis opgroeiden er aan het eind
van hun verblijf beter voor stonden dan an
deren. Zo leerden oudere kinderen in het
weeshuis een vak zoals boekdrukker, bank
werker of typograaf. En er waren geliefde uit
jes, zoals een dagje ndar Katwijk. Anderen
mochten op zondag naar het voetballen gaan
kijken. „Al met al genomen waren de inwo
ners van het weeshuis beter af dan de gewo
ne gezinnen in de stad, want voor deze ge
zinnen waren geen 'extraatjes' aanwezig."
Maar behalve opstekers, zijn er ook teleur
stellingen. Iemand herinnert zich een bezoek
van koningin Juliana aan de Burcht, waarop
het weeshuis aan de achterkant uitkijkt: „Ik
vond het helemaal niet leuk dat zij niet naar
ons zwaaide". En sommige straffen waren
nauwelijks mild te noemen: „Het bedplassen
werd ook afgestraft: met je blote billen in de
waskom met koud water. Ook heb ik diverse
keren met mijn beplast laken om mij heen, al
was het midden in de winter, in de tuin ge
staan." Een ander schrijft: „Maar o wee, als je
begon te praten, dan moest je bij de kinder
moeder haar bed komen en kreeg je met een
slangetje op je blote billen, want anders deed
haar hand pijn, maar jij voelde het goed, dan
hield je vanzelf wel je mond". Ook moesten
de wezen bijvoorbeeld het mos van de bin
nenplaats halen met een aardappelschilmes
je. Een andere straf werd positiever ervaren:
„Woensdagsmiddag gingen wij wandelen in
de rij. Was je vervelend, moest je voor straf
tien passen erachter lopen. Meestal voelde je
dat niet als een straf, want je wist dat je er
dan niet bij hoorde. De mensen zagen im
mers altijd dat daar de weeskinderen gin
gen."
zwanger
Tot de aangrijpendste getuigenissen uit de
memoires behoort het verhaal van het Am
sterdamse echtpaar, dat elkaar in het wees
huis leerde kennen. De schrijfster vertelt
openhartig hoe ze van haar huidige man op
16-jarige leeftijd bewust zwanger werd om
het huis op die manier te ontvluchten. Ze
wist die zwangerschap ruim acht maanden te
verbergen. Vier dagen voor de bevalling
kwam ze in het Tehuis voor ongehuwde
moeders aan de Zoeterwoudsesingel. „Na de
nodige preken van de directeur. Maar die
lapte ik toch aan mijn laars, daar zijn eigen
handel en wandel te wensen overliet. Hij kon
zelf, zoals bij vele weeskinderen uit eigen
waarneming was gebleken, niet van andere
vrouwen afblijven, ja zelfs terwijl zijn eigen
vrouw nog leefde."
Niet verbazingwekkend dat haar echtge
noot 'weesjongen 49' evenmin over het
weeshuis is te spreken: „Het zal allemaal wel
een deel van de opvoeding geweest zijn,
doch bovenal moest die christelijk zijn. Dit
vooral riep bij mij protest op, daar de leiding
gevende personen die dat christelijk opvoed
kundig gebeuren moesten begeleiden zelf in
hun doen het tegengestelde ten toon spreid
den". Positief is de Amsterdammer, die van
1943 tot 1948 in het weeshuis, waar jongens
en meisjes gescheiden waren, verbleef wél
over een ander aspect. „Het enige waarvoor
ik achteraf waardering op kan brengen is het
feit dat we schoon-geideed en redelijk gevoed
werden." Volgens hem was de 'gouden regel'
van het weeshuis echter 'In het gareel, of in
het cachot'.
Hij vertelt dat hij de weeshuisleiding op de
hoogte had gesteld van wat zijn vriendin en
hij van plan waren. „We waren zeker van el
kaar. Zij hadden dus gewaarschuwd moeten
wezen, daar zij wisten dat ik alles durfde. We
hebben er toen verder het zwijgen toe ge
daan, omdat we wel wisten dat het de direc
tie niet welgevallig zou zijn. Dit hebben we
acht maanden vol kunnen houden, waaruit
bleek hoe weinig echte aandacht aan de kin
deren werd besteed." Ten tijde van de beval
ling had de vader al dienstgenomen bij de
marine.
Enkel jaren daarvoor gaf hij al van vader
landslievendheid blijk. Bij een razzia wist hij
de Duitsers, met behulp van zijn op de
MULO aan het Pieterskerkplein opgedane ta
lenkennis snel uit het weeshuis weg te wer
ken.
Het echtpaar bezocht overigens wel de
reünie van enkele jaren terug. „Ondanks alles
ben ik van een mensenschuw meisje opge
groeid tot een vrouw, die zichzelf kan red
den", zegt zij. En hij: „Het is door mij niet in
eerste instantie uit wraakgevoelens opgete
kend, maar meer om een veertigjarige frus
tratie van mij af te schrijven en ter lering voor
de leidinggevenden in tehuizen, in de over
tuiging dat deze gebeurtenissen zich'makke
lijk kunnen herhalen. Gelijk alles zich in de
geschiedenis herhaalt, ook al willen we dit
zelf niet altijd".
Over de directeur rond diezelfde tijd wordt
door een ander die terugkijkt met grote rela
tivering gesproken: „Hij heeft op zijn manier
getracht er toch altijd wat van te maken. Voor
die tijd was hij echt een verlicht despoot. Dat
het er niet altijd uitkwam, was niet alleen zijn
schuld. Hij heeft zo goed hij kon voor tachtig
kinderen zijn best gedaan en zeker in de oor
log".
sultan
Humor neemt de voornaamste plaats in bij
de gedachten die een Leiderdorper over zijn
weeshuistijd heeft. Zo bewaart hij een herin
nering aan een kerkdienst. Sommige wezen
waren wel 'in' voor een geintje..Achter in die
zaal stond een 'trap'orgel. De kansel stond op
een verhoging vóór, in het midden van de
zaal. De jongen die moest trappen voor licht
boven het orgel maakten zij zo aan het la
chen bij binnenkomst, dat hij vergat te trap
pen. Je hoorde daardoor een langdurig
'H....ijgend hert der jacht ontkomen'. Als de
kippen was dan de organist erbij om hem te
manen door te trappen." Dezelfde weesjon
gen memoreert ook dat de dominee, vlak na
dat hij achter de kansel had plaatsgenomen,
eens achterover viel en iemand onder grote
hilariteit riep: „Dominee, bent u daar nog?".
Al werd er wel over het eten en drinken ge
klaagd, er werden volgens diezelfde oud-be
woner ook grappen mee gemaakt: „Het is mij
ook overkomen dat ik direct na de oorlog, er
was nog maar weinig te koop, bij een toneel
stukje een glaasje limonade zou drinken.
Groot was de verwarring toen ik prompt
daarna reuze ziek werd. Het bleek dat dat
'lekkere' glaasje limonade aftreksel was van
rood crêpe papier".
Dat er bij feestavonden in het weeshuis
een en ander mogelijk was bewijst een ander
verhaal. Op zo'n avond zou een zogenaamde
sultan voor waarzegger spelen. In werkelijk
heid bevond zich onder zijn hoofddeksel een
koptelefoon. Die was via een draad met een
metalen plaatje onder het schoeisel van de
sultan verbonden. En dat stond weer in ver
binding met iemand elders in de ruimte die
in een microfoon de sultan de goede ant
woorden influisterde. Voorwaar voor die ja
ren een vernuftige constructie.
De Leiderdorper herinnert zich vooral de
bijzondere dagen: „De Kerstvieringen waren
hoogtepunten. Er werd voorgelezen door de
weesvader waarbij meestal een of twee re
genten aanwezig waren. Zo'n viering was ge
weldig omdat er door de sfeer enige mense
lijke warmte was waar te nemen". Hij beëin
digt zijn stuk op een wijze zoals ook anderen
hun herinneringen besluiten: „Vele jongens
en meisjes hebben.bij hun uittreden de aan
sluiting naar de maatschappij als heel moei
lijk ervaren. Dat ze zoals we dat hebben mee
gemaakt op de reünie er zó uitzagen en zich
zo maatschappelijk hebben waargemaakt is
een verdienste voor henzelf met hun eventu
ele relatie".
En al zegt een dat 'je heel goed voelde als
iemand van de leiding een hekel aan je had,
dat vond ik heel erg', de twee zussen uit het
begin van dit verhaal zijn over de manier
waarop zij in de jaren vijftig in het weeshuis
werden behandeld positief gestemd: „Ach.
natuurlijk geen verwijten of geklaag, want
uiteindelijk is de weegschaal toch naar de po
sitieve kant doorgeslagen. Want wij beseffen
nu eens te meer dat de tijd die we op deze
manier hebben doorgebracht zo veel vruch
ten heeft afgeworpen. Wij ervaren namelijk
nu heel sterk dat je je handen niet verkeerd
hebt staan. Je weet van aanpakken en je weet
je mannetje te staan."
Memoires
wachten
al zes jaar
op uitgave
In het midden van de jaren
tachtig, rond het 400-jarig
bestaan, rees het idee om
aan oud-bewoners van het
in 1961 gesloten weeshuis
aan de Hooglandse Kerk
gracht te vragen hun herin
neringen op schrift te stel
len. Namens het regenten-
college, dat nu aan het
hoofd staat van de Stichting
Heilige Geest of Arme
Wees- en Kinderhuis, kre
gen de wezen een uitnodi
ging. De man die de uitgave
zou coördineren. H. van
Oosterom, schreef voor de
gelegenheid in 1985 een
ballade, waarin hij uiteen
zette dat het uitgeven van
een boek geen sinecure is:
Het werken aan 't herden
kingsboekis voorwaar geen
zoete koek. Van Oosterom
wilde de geschiedenis van
het weeshuis beschrijven,
en de herinneringen van
oud-bewoners zouden
daarin een plaats krijgen.
Hij liet blijken dat naast het
lief ook het leed een plaats
zou krijgen. Veel archief- en
spitwerk zou er nog moeten
plaatsvinden. Maar het
komt beslist! Dat u zich
daar niet in vergist Het ge
volg was dat veel oud-be
woners naar de pen grepen.
In 1990 liggen de kaarten
anders. In het monumenta
le pand aan de Hooglandse
Kerkgracht, waarin tot voor
kort het museum voor geo
logie en mineralogie ge
huisvest was, wordt een
tentoonstelling over het
Heilige Geest Weeshuis ge
houden. De tentoonstelling
is een mooie gelegenheid
om de oud-bewoners, die
tussen ongeveer 1910 en
1960 in het weeshuis ver
bleven, weer eens bij elkaar
te laten komen. De secreta
ris van het regentenbestuur,
G. van Kempen, schrijft in
zijn uitnodiging aan de reü
nisten: Wij vertelden u (in
1985 red.) over het plan om
een boek over het Weeshuis
uit te gaan geven. Zelf had
den wij daar hooggespan-
rum verwachtingen van en
zelfs al afspraken gemaakt
met een schrijver en een lay
out man. Teleurstellend is,
dat ondanks de vele aardige
bijdragen, die door een aan
tal van u geleverd zijn, het
de schrijver nog steeds niet
lukt een mooi en interessant
boek te maken. Wij hebben
daarom gemeend dit plan
niet te moeten laten door
gaan.
Een ander lid van het re
gentencollege verklaarde
dat door sommigen in de
memoires te kritische noten
worden gekraakt over de
wezenzorg van weleer aan
de Hooglandse Kerkgracht.
„U kunt niet van ons ver
wachten. dat dat onder on
ze verantwoording wordt
uitgegeven". „De memoires
waren waarschijnlijk te ne
gatief', vermoedden ook
enkele reünisten.
Wel kwamen er vorig jaar
twee andere doorwrochte
boeken uit over het wees
huis. Bouwhistoricus J.
Dróge schetste de bouwge
schiedenis van het wees
huis, terwijl archivist S. den
Haan alle archiefstukken
die de afgelopen eeuwen
van het weeshuis bewaard
bleven in een inventaris bij
eenbracht.
In die vorig jaar verschenen
inventaris ontbreekt nog
iets: een boek in één exem
plaar met die memoires,
want ze zijn niet helemaal
verloren. Het college van
regenten bezorgde de me
moires keurig gekopieerd
bij het Leids gemeente-ar
chief. Daar zijn ze voor een
ieder in te zien - samen met
een voorlopig manuscript
van Van Oosterom over de
geschiedenis van het wees
huis. met de nadruk op de
eerste veertig jaar van deze
eeuw. Een selectie uit de
memoires op deze pagina.
Een slaapzaal in het weeshuis aan het begin van de eeuw.
i foto alexander bratsch