Extra TRANSFERIUM, gulden middenweg tussen auto en openbaar vervoer 'Niet iedere gemeente geeft steun aan slachtofferhulp' OOR Dinsdag 8 oktober 1991 Technische Universiteit Delft komt met lijst met mogelijke locaties Wie Van Dale erop naslaat, zal het woord vergeefs zoeken. Transferium. Drie jaar geleden toch al voor het eerst gebruikt. In het kader van het tweede structuurschema verkeer en vervoer (SW2) werd het geïntroduceerd door de toenmalige minister van verkeer en waterstaat, Smit-Kroes. De omschrijving van het begrip was nogal vaag: een parkeergarage op een knooppunt van au towegen en openbaar-vervoerlijnen. DELFT .RUUD KERSTEN CPP Dit najaar zal een eerete lijst met mogelijke locaties voor een transferium worden gepu bliceerd door de vakgroep verkeer van de Technische Universiteit in Delft. Inmiddels ontstaat er steeds meer animo. De TU-vak groep wordt 'gek' gebeld door bestuurders die in hun gemeente nog wel een 'mooi plekkie over' hebben voor een transferium- of-hoe-dat-ook-moge-heten. „Ze weten dat we ermee bezig zijn, natuurlijk. Maar ze weten nog steeds niet wat een transferium eigenlijk is. Ze willen alleen maar hun stuk- kie grond kwijt", bromt universitair docent ir. Th. Schoemaker ietwat verongelijkt. Daarbij mag worden aangetekend dat hij zelf, na onderzoek dat hij in opdracht van Rijk en Nederlandse Spoorwegen verrichtte, ook maar pas heeft bepaald wat de werke lijke aard van een transferium eigenlijk is. Het nieuwe woord stond wel interessant in het SW2, maar de samenstellers van dat uitvoerige stuk hadden eigenlijk niet exact voor ogen wat zij nu zelf met een transferi um bedoelden. Dat mocht Schoemaker gaan uitzoeken. Overdracht Wie het woord transferium heeft verzon nen, is niet bekend maar het moederwoord moet 'transfer' (overdracht) of 'transfere ren' (overdragen) zijn geweest. Het woord omschrijft daarmee krachtig de bedoelin gen die erachter steken. Het is een nieuw instrument, dat de automobilist ertoe moet verlokken niet de gehele reis naar zijn werk (of met zijn gezin naar opa en oma) per au to te maken, maar slechts een deel ervan. De zin ervan: het autokilometrage (nu 10 miljard per jaar) terugdringen. Schoemaker: „De eerste studie heeft zich gericht op de voorwaarden waaraan een transferium zou moeten voldoen, waar ze in het algemeen gebouwd zouden moeten worden, maar vooral ook op de vraag welke problemen ze nu eigenlijk moeten oplos sen. Tot voor kort heette dat probleem 'file'. Maar als het om files zou gaan, zou je kun nen volstaan met vergroting van de capaci teit van de wegen." „Het laatste jaar blijken de problemen ech ter veel groter dan dat. We praten nu over de noodzaak geluidhinder, stank, trillingen en -het allerergste- de luchtvervuiling terug te dringen. Twintig procent van de verzu ring en 50 procent van de fotochemische smog komt voor rekening van de auto. Ver betering van de automotor door bij voor beeld de installatie van de katalysator haalt te weinig uit om het nog steeds toenemen de probleem de baas te kunnen worden. In Los Angeles is de ellende, ondanks de in voering jaren geleden van de katalysator, nog lang niet opgelost. Het gaat er kortom niet meer om om de files te beperken, maar om het aantal autokiloipeters terug te drin gen." Omzetting De omzetting van autokilometers in open- baar-vervoerkilometers, déar gaat het om, doceert Schoemaker. „Voorheen was er het idee: daar is de stad, er lopen allemaal we gen op af en vlak voor diezelfde stad loopt het verkeer vast. Déér zouden dan uitwis- selpunten moeten komen, plaatsen waar de automobilist in het openbaar vervoer kan stappen. Nu is het idee: die automobilist moet je al veel eerder opvangen, zo dicht mogelijk bij de plaats waar hij woont." Het plaatje van het transferium begint daarmee enigszins op dat van de P+R-ter- reinen te lijken. Schoemaker heeft weinig goede woorden over voor die voorzienin gen. „Af en toe werd bij een station, dat re- moeten nemen om van het openbaar ver voer gebruik te kunnen maken", zegt Schoemaker. Combinatie Voor de hand ligt een combinatie van transferium met een NS-station. Het station waaraan een transferium moet worden ge koppeld, moet bij voorkeur niet in het stadscentrum liggen, meent Schoemaker. De redenen: in de binnenstad is doorgaans weinig bouwruimte en de binnenstad is dikwijls moeilijk bereikbaar voor de auto mobilist die van buiten de stad komt. Een station aan de rand van de stad vlakbij een belangrijke uitvalsweg beantwoordt meer aan het ideaal, aldus Schoemaker. „Het sta tion moet dan wel worden bediend door de toekomstige Interregio-trein, die te vergelij ken is met de huidige Intercity." Vrees Het begint zo langzamerhand in allerlei kringen door te dringen dat er wordt ge werkt aan iets nieuws. Schoemakers grote vrees is dat deze en gene met het transferi um aan de loop gaat. Gemeentebestuurders en projectontwikkelaars bij voorbeeld. Ei genlijk, zo vindt Schoemaker, zou de be- sluitvormning over de bouw van transferia moeten worden gepleegd door vervoersre gio's (gebieden waarin provincie, gemeen ten, en openbaar-vervoerbedrijven samen werken), opdat een zo uitgekiend mogelijk net van transferia kan worden gebreid. Maar die vervoersregio's staan nog in de kinderschoenen. Vooralsnog ziet Schoema ker een belangrijke taak weggelegd voor de provincies. Dat brengt hem welhaast automatisch bij het antwoord op de vraag: Wie zal dat beta len? Het antwoord is vermoedelijk voor Schoemaker eenvoudiger dan voor zijn 'slachtoffer': het Rijk. Hij ziet niets in een commerciële aanpak van het transferium, omdat zo'n aanpak kan leiden tot ontwik kelingen om het transferium heen die af breuk doen aan het uiteindelijke doel ervan. Schoemaker: „Ik ben bang dat de inkom sten die men aan de exploitatie van een transferium heeft, toch heel erg zullen te genvallen. Ik heb al hier en daar gehoord dat de tarieven bij een commerciële bena dering 12 gulden per dag zouden moeten bedragen. Ik vind dat ongelooflijk veel." Aanvullend Als je het dan toch in een meer commercië le benadering zou willen zoeken, kijk dan naar aanvullende voorzieningen: verpacht ruimte aan een krantenkiosk of aan een au toreparateur, zegt Schoemaker. Maar als je er allerlei winkels omheen groepeert, ga je te ver. Dan staat het transferium vol met auto's van bezoekers van dat winkelcen trum en is het dus niet meer dan een ordi naire parkeergarage. Om dezelfde redenen zou Schoemaker mei graag zien, dat de bouw en exploitatie van een transferium wordt gegund aan een pro jectontwikkelaar. „Ik heb al beleggers aan de lijn gehad. Ik zou er zo 50 willen bou wen, zei er een. Die heeft dan in zijn achter hoofd: Dan bouw ik er lekker kantoren bij." Dan breng je, meent Schoemaker, het werk bij het transferium en weer staat dat bouw werk vol met auto's waarvoor het niet is neergezet. Nee, Rijkswaterstaat zou zich over de trans feria moeten ontfermen. Een nieuw zwaar beroep op het inlevingsvermogen van de mannen die niet zo lang geleden weinig vleiend met 'asfaltdenkers' werden aange duid? Rijkswaterstaat is af van het idee dat Nederland het best geheel kan worden ge asfalteerd om de verkeersproblematiek af doende te bestrijden, maar Rijkswaterstaat als parkeergaragebouwer, wie had dat ge dacht? Schoemaker, serieus: „Rijkswaterstaat zou dolblij moeten zijn, dat ze geen extra rij stroken meer hoeven aan te leggen. Het scheppen van parkeerruimte is nog altijd veel goedkoper dan het vergroten van de capaciteit van de wegen." 26 - -r - -r- - delijk door de NS werd bediend en dat door een redelijk aantal rei zigers werd gebruikt en waar toevallig nog wat ruimte was, zo'n ter rein aangelegd. Een beetje hap-snapbeleid, er werd weinig over nagedacht. Bovendien werd er sterk vanuit de wereld van het open baar vervoer gedacht: 'Laat de automobilist maar naar ons toeko men! Het zou toch veel logischer zijn het pro bleem vanuit de we reld van de automobi list te benaderen? Het openbaar-vervoer moet je aantrekkelijker maken voor de automobilist!' Onhaalbare eisen Het probleem is dat enerzijds van het open baar vervoer wordt geëist dat afstanden snel worden overbrugd en dat anderzijds zo dicht mogelijk bij huis kan worden inge stapt. De eigenschappen die de auto al in zich verenigt dus. Schoemaker „We willen dus de bus voor de deur hebben, maar ei genlijk mag hij niet voor onze buurman stoppen." Onhaalbare eisen dus. Schoemaker nu plaatst 'zijn' transferium op de ideale plek tussen de auto en een fijnmazig openbaar vervoer in. Want hij is in eerste instantie bedoeld voor de mensen die in gebieden wonen waar het openbaar vervoer slechts tot een marginaal peil reikt. Om een voorbeeld te noemen: De kop van Noord-Holland boven Alkmaar. En dus niet Zaandam, dat parmantig voorkwam op een 'indicatief kaartje met locaties voor een transferium. „Want wat niet moet is, dat mensen die nu met de fiets of met de bus naar het NS-sta- tion kunnen komen, straks toch weer de auto pakken, omdat bij dat station een transferium is gebouwd. Nee, het gaat om de gebiedjes die ver van het openbaar ver voer liggen, te ver om te fietsen. Daar wo nen de mensen die in principe eerst de auto LOS- en HAS-voorzitter mr. Pieter van Vollenhoven: De hulp aan slachtoffers van misdrijven en verkeersongelukken is een in Nederland jonge tak van de hulpverlening, die pas hal verwege de jaren tachtig vaste vorm kreeg. In Nederland, maar ook in de rest van Eu ropa, kreeg tot die tijd vooral de dader alle aandacht van jüstitie, hulpverleningsinstan ties en samenleving. Slachtoffers zochten vaak tevergeefs naar hulp of werden van het kastje naar de muur gestuurd. De Nederlandse vrouwenbeweging en orga nisaties van maatschappelijk werk hebben hierin aan het eind van de jaren zeventig verandering gebracht en aandacht gevraagd voor de positie van het slachtoffer. Het be sef ontstond dat voor het opzetten van structurele hulpverlening een professionele organisatie nodig was. In 1984 werd daartoe de Landelijke Organisatie Slachtofferhulp (LOS) opgericht. De LOS werd onder meer belast met het opzetten van een slachtoffer bureaus in alle delen van Nederland. In 1985 waren er vijf van deze bureaus; de LOS beschikt inmiddels over een netwerk van 67 steunpunten, 60 beroepskrachten en bijna 800 vrijwilligers. Het in Utrecht geves tigde landelijk bureau houdt zich bezig met de training en opleiding van coördinatoren en vrijwilligers van de steunpunten. Mr. Pieter van Vollenhoven vervult in zowel de LOS als in het fonds Hulp aan Slachtof fers een voortrekkersrol. „Ik ben vanuit twee wegen bij deze organisaties betrokken geraakt. De Raad voor de Verkeersveilig heid, waar ik voorzitter van ben geweest, vroeg al enige tijd aandacht voor verkeers slachtoffers. Het Verkeersveiligheidsfonds verzamelde gelden voor deze slachtoffers. Het ministerie van justitie vroeg mij om voorzitter te worden van de raad van advies van de LOS, die de overheidsgelden zou moeten beheren. Ik heb vervolgens geadvi seerd het beheer en werving van gelden voor verkeers- en criminaliteitsslachtoffers te integreren. Zo onstond in 1990 het fonds De zestig bureaus in Nederland van de Landelijke Organisatie Slachtofferhulp (LOS) v helpen jaarlijks 25.000 slachtoffers van verkeersongelukken en misdrijven. De LOS maakte onlangs bekend dat dit aantal in vijf jaar zal stijgen tot 70.000 of meer. Mr. Pieter van Vollenhoven is voorzitter van de raad van advies van de LOS en voorzitter van het fonds Hulp aan Slachtoffers (HAS), belast met het beheer en de werving van fondsen voor slachtofferhulp. Een Interview over het belang M pj t van deze hulpverlening. wr' neier Hulp aan Slachtoffers (HAS). „Ik hecht veel belang aan de slachtoffer hulp, want slachtoffers, of het nu van een verkeersongeluk of een misdrijf is, zijn heel lang aan hun lot overgelaten. De gevolgen van een dergelijk voorval kunnen echter enorm zijn en jarenlang iemands leven be- invloeden". „Het initiatief voor de slachtofferhulp is ge nomen in de particuliere sector. Er is bijna geen organisatie die niet het gevolg is van particulier initiatief. De overheid loopt in vele gevallen achter bij de maatschappelijke ontwikkelingen; of het denken staat stil in tijden van bezuinigingen. De rijksoverheid heeft pas sinds een aantal jaren slachtoffer hulp als prioriteit onderkend." Het was bovendien onvermijdelijk dat er een aparte organisatie voor slachtofferhulp zou ontstaan. .Andere organisaties zijn steeds minder toegekomen aan deze hulp verlening. Een voorbeeld: in 1953 had je 350.000 auto's en 17.000 politiemensen; vo rig jaar 5,5 miljoen auto's en 35.000 politie- Je kan dus begrijpen dat de politie Statistieken Over het aantal slachtoffers van misdrijven en verkeersongelukken bestaan statistieken. Die geven echter maar een deel van de wer kelijke problematiek weer. Jaarlijks vallen er in het verkeer 253.000 gewonden, maar slechts twintig procent van het aantal slachtoffers wordt geregistreerd. Veel slachtoffers van misdrijven doen geen aan gifte. „Die mensen hebben vaak klachten overgehouden, maar omdat zij niet direct met een hulpverleningsinstantie in aanra king zijn geweest, weten zij niet waar zij hulp moeten zoeken. De naweeën van een ongeluk openbaren zich bovendien soms pas veel later. Kijk maar naar de 'whip- lash'-patiënten, mensen die geen zichtbare verwondingen hadden na het ongeluk, maar later nekklachten of hoofdpijn krijgen. Die worden niet in de statistieken opgeno men, maar zijp wel degelijk slachtoffer" De 67 bureaus slachtofferhulp dienen als wegwijzer voor deze groep mensen in de complexe wereld van professionele hulp verlening. De gezondheidszorg en andere hulpverleningscircuits zijn zo ingewikkeld geworden, dat geen leek nog de weg weet. De medewerkers van de bureaus horen het verhaal aan en zorgen dat de cliënt bij de juiste instantie aanklopt. Begeleiding Een tweede aspect van de hulpverlening ligt meer op het materiële vlak, zoals hulp bij het invullen van schadeformulieren, mee gaan naar huisarts en ziekenhuis, begelei ding bij het doen van aangifte of verwijzing naar het bureau van rechtshulp of een ad vocaat. In sommige gevallen wordt zelfs be middeld tussen dader en slachtoffer over geleden schade. De LOS heeft er bewust voor gekozen om naast de (betaalde) beroepskrachten met vrijwilligers te werken. „Het is een goede zaak om (via de vrijwilligers) de maatschap pij bij het hele proces te betrekken. Vrijwil ligers hebben (uit eigen keuze) een directe betrokkenheid. Zij hebben oor voor de pro blematiek van de slachtoffers. Als de slacht offerhulp geheel een beroepszaak zou zijn dan was dat niet goed. Zo'n organisatie ver start". Op dit moment heeft tachtig procent van de verzoeken om hulp betrekking op crimi naliteit; twintig procent betreft de nasleep van verkeersongelukken. Voor deze scheve verhouding zijn twee oorzaken aan te ge ven. In de eerste plaats is de LOS zich pas later met de slachtoffers van verkeersonge lukken gaan bezighouden. In de tweede plaats is er in het geval van verkeersonge lukken ook veel minder vaak dan bij crimi naliteit sprake van een delict. Mensen die bij een verkeersongeluk betrokken worder, voelen zich ook minder slachtoffer. Onge lukken in het verkeer zijn een in de samen leving 'geaccepteerd' fenomeen. De LOS en HAS stellen zich ten doel de be kendheid van de bureaus slachtofferhulp te vergroten. Via postbus 51 is bij voorbeeld een brochure beschikbaar met algemene informatie over de slachtofferproblematiek en de mogelijkheden voor hulp. Ook poli tiekorpsen attenderen hierop. Het aantal verzoeken om hulp is, mede als gevolg van de promotie, gestegen van 5.500 in 1987 tot 25.000 in 1990. De verwachting is dat over vijf jaar 70.000 mensen jaarlijks een beroep doen op slachtofferhulp. De LOS moet op dat moment over ten minste 70 bureaus in Nederland beschikken. „Wij denken bovendien wel eens aan het uitbreiden van het werkterrein, omdat er op veel gebieden sprake van slachtoffers is. Een voorbeeld is het meldpunt ouderen- mishandeling. Uitbreiding is echter voorlo pig moeilijk te realiseren, omdat de bureaus al hun handen vol hebben aan het huidige aanbod". Een ander belangrijk obstakel wordt ge vormd door het gebrek aan geld voor de slachtofferhulp. De financiering houdt geen gelijke tred met de groei van de vraag om hulpverlening. Voor het bijhouden van de de explosieve groei is straks te weinig geld. Laat Het ministerie van justitie betaalt wel tot en met 1994 de salarissen van de coördinato ren en de medewerkers van het landelijk bureau. „Het kost echter aanzienlijk meer moeite om van de gemeenten geld (een kwartje per inwoner) te krijgen voor de ex ploitatie van de steunpunten. Niet iedere gemeente is er van overtuigd dat slachtof ferhulp nodig is. Het ministerie heeft bo vendien zeer laat besloten de subsidie toe te kennen. Een aantal gemeenten vond dat er daarom te weinig zekerheid was dat de hulpverlening van de grond zou komen en wilde geen bijdrage meer betalen. De LOS is bezig die gemeenten alsnog over de streep te trekken". De particuliere sector is de derde financie ringsbron van de slachtofferhulp. Van Vol lenhoven heeft zelf voor een belangrijk deel van de inkomsten gezorgd. Hij nam een groot aantal concerten op cd op, waarvan de opbrengst voor de slachtofferhulp he stemd was. „Extra geld kan goed worden besteed, zoals aan een onkostenvergoeding voor de vrij willigers, extra voorlichtingsmateriaal, tijde lijke extra coördinatoren ('de bezetting van de bureaus is minimaal'), kennisvergroting en -uitwisseling met het buitenland". Slachtoffertax Hij ziet wel iets in het onlangs door minis ter Hirsch Ballin gelanceerde idee voor een slachtoffertax. De minister heeft voorge steld om daders van een misdrijf of een (zware) verkeersovertreding een opgeld van 5 procent op hun boete te laten betalen. Dit geld komt dan ten goede aan de slachtoffer hulp. De bureau's houden zich voornamelijk he zig met het bestrijden van symptomen. Voor het terugdringen van het aantal mis drijven en verkeersongelukken is volgens Van Vollenhoven meer nodig. „Wij zijn in het westen erg individualistisch geworden. Wij kunnen het nauwelijks meer opbrengen om rekening te houden met een ander. Ik denk dat een zekere vorm van dwang, zoals een strenge handhaving van de verkeersre gels een goede invloed op bij voorbeelJ het verkeersgedrag kan hebben. Dat kan best, want het Nederlandse boetestelsel is altijd mild geweest in vergelijking met het buiten land". „Je moet er wel voor oppassen niet alles in geld uit te drukken. Ik zou er helemaal niet vóór zijn als je in Nederland het Ameri kaanse systeem krijgt dat een rechter een dader kan dwingen miljoenen guldens aan een slachtoffer te betalen. Je kunt leed niet altijd in geld uitdrukken".

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1991 | | pagina 26