Extra Gezinsbedrijf houdt superboerderij nog tegen De kleinste eierveiling van Nederland in een dorpscafé in de Achterhoek Redactie: 023-150239 PIET BERGHUIS Vormgeving: MITZIE MEUERHOF 16 50 JAAR LEI Geruisloos verdween de ene klei ne winkelier na de ander: schaalvergroting. Grootwinkelbedrijven kwamen ervoor in de plaats. Dezelfde krachten in de economie werk ten ook in op de land- en tuinbouw. Toch zijn er geen grootlandbouwbedrijven ontstaan die ver- r zijn met het grootwinkelbedrijf. De supermarkt heeft geen tegenvoeter in de super boerderij gekregen. In de bundel "Agrarisch Be staan", verschenen ter gelegenheid van het hal- ve-eeuwfeest van het Landbouw-Economisch Instituut, worden de ontwikkelingen van de laatste vijftig jaar met economenogen bezien. Alfred van Dijk beschouwt alle beschouwingen. Boekje 'Agrarisch bestaanbij 50-jarig jubileum Landbouw-Economisch Instituut De bewoner van een al wat oudere wijk in een van onze grote steden hoefde in de jaren na de Tweede Wereldoorlog maar weinig stappen buiten de deur te zetten naar de dichtstbijzijnde kruidenier. En ook bakkers, drogisten, melkboeren en sigarenhandelaars waren talrijk. Maar de krachten die in de economie werkzaam zijn, brachten daar verandering in. Geruisloos ver dween de ene kleine winkelier na de andere. Grootwinkelbedrijven graaiden hun taken bijeen en berekenden de klanten prijzen waartegen een kleine winkelier niet was opgewassen. assortiment nog zal toenemen. Ook in de agrarische bevolking zelf roeren zich wensen en verlangens die niet in over eenstemming zijn te brengen met de stren ge eisen van het gezinsbedrijf. Ze wil graag arbeidsomstandigheden die vergelijkbaar zijn met wat we tegenwoordig buiten de land- en tuinbouw kennen. Ook boeren en tuinders en hun gezinnen vinden vrije da gen aantrekkelijk. m Diezelfde krachten werkten ook in op de i^and- en tuinbouw. Ook daar dwongen ze i*tot schaalvergroting. Maar er zijn geen k"%ootlandbouwbedrijven ontstaan die ver- iy^lijkbaar zijn met het grootwinkelbedrijf. De supermarkt heeft geen tegenvoeter in de supei&oerderij gekregen. Het gezinsbedrijf hééft «rvooralsnog het pleit gewonnen. Ka- jj^fh»buiten de agrarische wereld op zoek naar'groei vond kennelijk te weinig mogelijkheden in de land- en tuinbouw. OnafHahkëïijk Boeren en tuinders zijn gehecht aan hun beroep en aan hun grond. Ze zijn bereid met een lage beloning genoegen te nejnen, als ze hun vertrouwde bestaan maar kun nen voortzetten. Ondanks de beknellingen van een nog steeds groeiend netwerk van regelingen voelen ze zich onafhankelijke ondernemers en dat willen ze blijven. Of hun dat ook in de toekomst zal gelukken, staat lang niet vast. In de beschouwingen die het Landbouw-Economisch Instituut (LEI) ter gelegenheid van zijn halve-eeuw- feest heeft gebundeld onder de titel "Agra risch Bestaan" worden krachten aangeduid die het voortbestaan moeilijk zullen maken voor het zelfstandige kleine bedrijf. Daar zijn de krachten van het Europese prijsbe leid, de dwingende invloed van de nationa le regelgeving op het gebied van natuur en milieu, de eisen die het verwerkende en verkopende bedrijfsleven stelt aan agrari sche produkten en aan de wijze waarop die produkten worden voortgebracht. De den kers van het LEI menen dat de behoefte van handel en industrie aan invloed op het pro- duktieproces met het oog op kwaliteit en Kleinschalig Een deel van de land- en tuinbouw zal een aantal typische trekken van het gezinsbe drijf verliezen. De bedrijven zullen groter worden en er zal sprake zijn van een ver vlechting met andere bedrijven. Toch is naar het oordeel van het LEI daarmee het definitieve einde van het agrarische gezins bedrijf niet ingeluid. "Ook in de komende decennia," schrijven de economen, "zullen vele bedrijven blijven bestaan waarop ar beid en kapitaal overwegend door het gezin worden ingebracht en waar het beeld van een in vergelijking met het overige bedrijfs leven kleinschalige en zelfstandige land- en tuinbouw blijft bestaan". Het is een constatering die gedaan wordt aan het eind van vijftig jaar ontwikkeling in de Nederlandse land- en tuinbouw. Een ontwikkeling die in de bundel met econo men-ogen wordt bezien. Daar komen uiter aard veel cijfers aan te pas, termen als net to-overschot en reële toegevoegde waarde, benevens figuren die samengesteld zijn uit getallen en allerlei stippel- en andere lijnen. Maar aan het einde van ruim tweehonderd bladzijden vol met voetnoten en literatuur lijsten ondersteunde teksten is de volhar dende lezer toch beloond met een veelzij dig beeld van de naoorlogse land- en tuin- Het aantal arbeidsplaatsen in de landbouw is fors gedaald. De boeren zelf zijn vaak de enige werknemer v soms wel extra, tijdelijke arbeidskrachten nodig bouw. Op wetenschappelijk verantwoorde wijze is beschreven wat een onwetenschap pelijke auteur eens de permanente revolu tie van agrarisch Nederland beliefde te noe- Zulke geschiedschrijving blijkt zelfs voor een recent tijdperk niet eenvoudig. De wijze waarop bij voorbeeld cijfermateriaal werd vergaard, is in de loop van de jaren veran derd. Bovendien veranderden sommige sectoren van karakter in de beschreven pe riode. In dit verband noemt het LEI de slachtkuikenhouderij en de potplantenteelt die in de jaren vijftig nog in de kinderschoe nen stonden. En de bedrijven zelf veranderden. De akker- Iedere woensdag voltrekt zich hetzelfde ri tueel bij de kleinste eierveiling van Neder land. Om vijf voor negen stappen veiling meester Diny Prinsen-Hofs en haar zus Ans het zaaltje van café De Vos in het in de Ach terhoek gelegen Westendorp binnen met een grote boodschappentas. Zij delen aan de kopers twee A-viertjes uit met daarop in- formatie over de partijen die geveild gaan worden. Het betreft gegevens over de soort, de hoeveelheid; het gewicht, de kleur en eventuele afwijkingen in de partij. Om klokslag negen uur begint het afmijnen. In rap tempo noemt de veilingmeester het numrne* van de partij, waarna het aftellen kan beginnen. De prijs wordt afwisselend ingezet op ƒ2 of 1,80 per kilo. Degene die tils eerste zijn hand opsteekt, is koper van 'rite partij. Af en toe vraagt de veilingmeester aan een koper hoeveel hij voor een partij nngeer kleine eieren wil betalen. De handelaar noemt zijn prijs en mag ze daarvoor mee- De eieren zelf zijn in geen velden of wegen te bekennen. Die zijn opgeslagen in een loods op het bedrijf van Diny Prinsen en haar man. De potentiële kopers hebben de partijen 's morgens alvast bekeken. Men weet derhalve wat men koopt. In twintig minuten zijn alle partijen ver kocht. Met een "Dat was het voor vandaag. Vriendelijk bedankt" wordt de veiling geslo ten. "Aan het veilen op zich valt niet veel te be leven. Het is natuurlijk wel spannend hoe groot de aanvoer zal zijn en hoeveel de eie ren zullen opbrengen, maar het leukste van het vak vind ik toch het contact met de mensen en de administratie er omheen," vertelt Diny Prinsen-Hofs na afloop van de veiling. Diny zit al sinds 1975 in het vak door toedoep van haar vader. "Hij is boer ge weest. Wij hadden vroeger een gemengd bedrijf. Later is hij zich gaan specialiseren in het houden van legkippen. Je had in die tijd nog van die hokken waarin zes kippen en een haan zaten. De hokken stonden ver uit elkaar vanwege het gevaar van besmet telijke ziekten". "Mijn vader werd in de jaren zestig ge vraagd om veilingmeester te worden bij de pas opgerichte eierveiling De Achterhoek in Doetinchem. Toen daar echter onenigheid kwam in het bestuur is hij in 1972, op aan raden van de kopers, voor zichzelf begon- nen. Ik deed de administratie van de veiling en sprong bij wanneer mijn vader niet kon veilen. In 1975 heb ik het helemaal van hem overgenomen", aldus Diny. De eierveiling in Westendorp trekt wekelijks vijf zes kopers. Het zijn iedere keer dezelf- Enkele deelnemers aan de kleinste eierveiling vi terhoekse Westendorp. de mensen: een paar eierhandelaren uit de buurt, een poelier en een inkoper van Gesco, een coöperatie in de Achterhoek. De eieren worden aangeleverd door mensen uit de omgeving. Diny Prinsen-Hofs: "De partijen die hier komen, zijn allemaal zo klein dat je daarmee niet terecht kunt bij de grote veilingen: ze zijn veel te arbeidsinten sief. Hier kan iedereen zijn eieren naar toe brengen om te laten veilen. Ik zeg daarom altijd: wij leven van de kruimels. Vroeger waren we trouwens groter. Er zijn tijden ge weest dat we wel 1000 dozen met eieren per keer veilden. Maar dat aantal halen we al lang niet meer. Het afgelopen jaar was het gemiddelde: 300 dozen van elk 360 eieren". Pieken en dalen Overigens kent de veiling in Westendorp zo haar eigen pieken en dalen. "De bruine eie ren brengen doorgaans meer op dan witte eieren, omdat daar meer vraag naar is. Al leen rond Pasen ligt dat anders. Dan willen de mensen juist meer witte eieren omdat ze die beter kunnen verven. We veilen in die tijd ook veel ganzeëieren. Het vorig jaar Nederland, die elke woensdag wordt gehouden in een zaaltje v i dorpscafé in het het Ach- FOTO HANS SAl brachten die één gulden per stuk op. Maar door de toegenomen export vanuit Oost- Europa zal die prijs helemaal instorten. Rond kerstmis veilen we ook meer eieren dan normaal". Behalve de kerkelijke hoogtijdagen laten ook negatieve berichten in de pers een spoor na op de veiling. In Westendorp wordt dat meer gevoeld dan op andere vei lingen. Diny Prinsen-Hofs: "De omzet kan met wel vijftig procent teruglopen. Zo'n omzetdaling duurt meestal een paar weken, dan trekt de vraag weer aan. Wij krijgen in die tussentijd veel extra eieren aan de vei ling, want ook de hele verkoop vanaf de boerderij zakt in. Die niet te verkopen eie ren komen dan bij ons op de veiling terecht, omdat men er toch ergens mee heen Afwijken "Omdat wij een kleine veiling zijn weten we precies hoe onze klanten hun kippen hou den. Wij zijn er dan ook honderd procent zeker van dat de eieren die in de categorie loslopende kippen worden geveild ook daadwerkelijk van die dieren zijn. Eigenlijk zijn het gewoon scharreleieren, maar ze mogen niet zo heten, omdat die bedrijven niet als zodanig geregistreerd staan", aldus Diny. De gang van zaken op de particuliere vei ling wijkt af van de eierveiling in Barneveld. Daar wordt met een veilingklok gewerkt. In Westendorp gaat dat nog op de ouderwetse wijze: met mondeling afmijnen. De veiling meester zet in op een bepaalde prijs en telt vervolgens af. Wie de partij wil hebben, roept "mijn" of steekt zijn hand op. Hoe hoog de inzet is, hangt af van de ge wichtsklasse en de soort. "De eieren in de gewichtsklasse 55 tot 65 gram brengen doorgaans het meeste op. Maar als de zwaarste eieren duurder zijn dan zet ik die natuurlijk hoger in. En je moet natuurlijk goed naar het produkt kijken. Nummer 207 bij voorbeeld waren prachtige eieren. Die wil iedereen hebben, dus zet je hoger in. Dat leer je wel door de jaren heen. Je moet het aanvoelen. Ik houd met de inzet na tuurlijk ook rekening met de prijzen in Bar neveld", aldus Diny. bouwer had ooit de handen vol aan het lei ding geven aan landarbeiders, paarden knechts en losse werkkrachten. Toen kwam de mechanisatie en menselijke arbeid werd door die van machines vervangen. Een ont wikkeling die in de hand werd gewerkt door de stijgende lonen. Kort na de oorlog was de akkerbouwer per gewerkt uur nog geen gulden kwijt aan zijn arbeiders, tien jaar la ter betaalde hij twee gulden per uur, in 1970 beliepen de arbeidskosten vijf gulden en thans bijna dertig gulden per uur. Al spoe dig was de akkerbouwer de belangrijkste en vrijwel enige arbeidskracht op zijn bedrijf. De rentabiliteit van het akkerbouw daalde van 1670 gulden (omgerekend in guldens van 1980) in de jaren veërtig naar 950 gul den in de tweede helft van de jaren zestig. Vanaf het midden van de jaren zestig moest het akkerbouwbedrijf groeien om een rede lijk inkomen op te blijven leveren. Een be drijf dat werk bood aan één man moest van 35 hectare in de jaren vijftig groeien naar 60 hectare in 1990. Het grondgebruik werd in tensiever. Er werden meer aardappels ge teeld. Zaaiuien, conservengroenten en an dere groenten werden akkerbouwgewassen. Desondanks daalde het inkomen. De laatste vier jaar werd gemiddeld zeshonderd gul den per hectare verlies geleden. Arbeidsintensief De vollegrondsgroenteteelt en de fruitteelt bieden ook al geen vreugdevol beeld. Het zijn arbeidsintensieve bedrijven en op de Europese afzetmarkt spelen ze geen rol van betekenis. De fruitteelt raakte in de late ja ren zestig zelfs in eèn diep dal. Hij kon de concurrentie met vooral Frankrijk niet meer aan. Van bijna 70.000 ha in 1950 werd het areaal ingekrompen tot 22.000 ha in 1988. Deze sanering werd met behulp van rooire- gelingen bewerkstelligd. Daarbij bleef het echter niet. De boomgaarden werden sinds het begin van de jaren tachtig vernieuwd. Er zijn nu dan ook alweer boomgaarden die wat produktie betreft tot de beste van Euro pa behoren. De boomkwekerij en de bloembollenteelt groeiden. Vooral de bloembollen deden het goed. De telers hebben er vrijwel steeds een goed inkomen aan gehad. De tuinbouw onder glas hield zich dapper staande in de woelingen van de economie. Toen de afzet van groenten naar de Duitse Bondsrepubliek afnam, stapten veel tuin ders over naar snijbloementeelt. De stijgen de prijs van het aardgas bezorgde de glas tuinders veel problemen. In de glastuin bouw is er vrijwel voortdurend sprake van vernieuwing. Nieuwe technieken zoals au tomatische klimaatregeling en het telen op substraat, bij voorbeeld steenwol, deden hun intrede. Nieuwe, produktievere rassen kwamen ter beschikking en geheel nieuwe soorten groenten en planten werden in pro duktie genomen. Het areaal groenten onder glas verdubbelde in de afgelopen jaren maar de aanvoer op de veiling van tomaten en komkommers vertienvoudigde. Melkveehouderij De melkveehouderij presteerde het de melkgift per koe op te voeren van 3870 kilo in de naoorlogse jaren naar 6500 kilo in 1990. De veebezetting per hectare nam toe. Het grasland werd intensiever gebruikt dankzij verbeteringen van het beheer. Ook werd het hooien veelal vervangen door het inkuilen van gras. Een in het oog lopend verschijnsel was de komst en razendsnelle uitbreiding van de snijmaisteelt voor het voeden van het vee. Dat gebeurde in de ja ren zeventig. In de jaren tachtig telde men al 200.000 hectare snijmais. De melkveehouderijbedrijven werden ver groot. Het aantal hectaren per bedrijf ver dubbelde. De schaalvergroting werd in de hand gewerkt door invoering van de melk machine, de vervanging van de grupstal door de ligboxenstal in de jaren zeventig en de overschakeling op het tankmelken. Ver groting van de bedrijven gebeurde uiter aard met de grond van boeren die het niet konden bolwerken of met pensioen gingen zonder dat ze hun boerderij aan een opvol ger konden overdragen. Desondanks kwa men de melkveehouders jarenlang niet tot een inkomen dat hun kosten geheel goed maakte, berekent het LEI. Dat gebeurde pas na de invoering van de produktiebeperking, beter bekend als de quotering. De varkenshouderij is gedurende het leven van het LEI een zeer specialistische be drijfstak geworden. Het LEI citeert een uit spraak van zichzelf uit 1951: "Het kleine be drijf zal een typisch bedrijf moeten worden met veel varkens en kippen". Dat is inder daad gebeurd, maar klein kun je de meeste varkensbedrijven niet noemen. Het zijn echter nog steeds gezinsbedrijven. De pro- duktiviteit van de zeugen is sterk toegeno men. In de jaren vijftig werden nog geen vijftien Biggen per zeug per jaar grootge bracht. Sindsdien zijn het er twintig gewor den. Mest kostenpost Het LEI wijst erop dat de mest in de loop van de tijd is veranderd van een opbreng- stenpost in een kostenpost. In de jaren vijf tig sprak men over een verdienste van een tientje per mestvarken van driehonderd tot vierhonderd pond plus de mest. Thans be dragen de kosten van de afzet van mest en de overschotheffing gemiddeld zes gulden per mestvarken per jaar. Ook de pluimveehouderij werd een gespe cialiseerde bedrijfstak. In de jaren vijftig waren de kostprijsberekeningen van het LEI voor de leghennenhouderij gebaseerd op vierhonderd hennen per bedrijf. Het aantal hennen dat men mocht houden was gebon den aan de grond en voor het broedseizoen gold een beperking. Thans is de gemiddelde bedrijfsomvang bijna 20.000 dieren. De slachtkuikenhoudérij betekende in de jaren vijftig al helemaal weinig. Maar ook deze bedrijfstak werd professioneel opgezet. Sinds de jaren zestig steeg het aantal dieren per bedrijf van drieduizend naar zesender tigduizend. Derde exportland Al die veranderingen speelden zich af tegen de achtergrond van de stijgende welvaart in Nederland. Daarbij ontwikkelde de land- en tuinbouw zich tot een exporteur van be lang. Na de Verenigde Staten en Frankrijk is Nederland het derde agrarische exportland op de wereldranglijst. Die positie werd me de bereikt dankzij het ingrijpendste ver schijnsel dat zich in de jaren na de Tweede Wereldoorlog in West-Europa voordeed: het ontstaan van de Europese Gemeen schap en vervolgens van het Gemeenschap pelijk landbouwbeleid. Hiermee vielen talrijke exportbelemmerin gen weg voor aardappelen, groenten, bloe men en varkensvlees, die voordien de afzet aan een aantal belangrijke buurlanden hin derden. De overheid had en heeft hiermee weinig bemoeienis. Voor andere produkten, zoals zuivel en gra nen, schiep de EG wel een reeks maatrege len, het Gemeenschappelijk prijsbeleid. Dadrmee werd de prijs van deze produkten binnen de EG op een bepaald peil gehou den. Bij export naar landen buiten de EG werd het verschil in prijs tussen beide ge bieden overbrugd met exportsubsidies, in het Brusselse jargon restituties genaamd. De produktie werd hierdoor bevorderd. Zolang de EG nog tekorten had aan produk ten die onder de marktordening vielen, vol deed dit stelsel. Naarmate de zelfvoorzie ningsgraad werd bereikt en zelfs overschre den ontstonden er financiële problemen. Brussel probeert die op te lossen met maat regelen als de melkquotering en de zoge naamde stabilisatoren voor de granen die tot een drastische daling van de graanprij zen hebben geleid. Het LEI merkt in dit ver band op: "Waar al decennia lang de VS de wereldgraanmarkt reguleerde door het ne men van interne maatregelen, is de EG lang doorgegaan met het stimuleren van de ex port als ware men een kleine aanbieder op een oneindige markt". Maar het LEI wijst er ook op, dat niet alleen de EG een beleid voert dat de landbouw- produktie stimuleert. Steunend op een OECD-studie wordt gesteld "dat de be scherming die boeren in de EG krijgen weliswaar relatief hoog is, maar dat de meeste andere ontwikkelde landen hun agrarische producenten ook subsidiëren". Nu is dat niet onmiddellijk een reden om dan maar te blijven subsidiëren. Het LEI toont echter aan, dat de land- en tuinbouw niet alleen iets ontvangt maar ook flink wat bijdraagt. "Omstreeks tien procent van het nationaal inkomen van Nederland hangt op enigerlei wijze samen met de agrarische sector. In termen van werkgelegenheid zou de landbouw dan, in directe en indirecte zin, goed zijn voor circa 500.000 arbeidsja-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1991 | | pagina 16