Op jacht naar de schat Negatief denken (3) ZATERDAG 13 JUL11991 DENKWIIZER „Is het klimaat hier werkelijk zo gezond", vraagt een hijgend dikke Duitser aan een fraai gekapte Italiaanse heer, die naast hem op een bank in het park van het kuuroord zit. Uhad werkelijk geen betere plaats kun- npn kiezen!", rea geert de Italiaan. „Toen ik hier kwam had ik geen haar op mijn hoofd, zonder hulp kon ik nog geen been voor de andere krijgen en praten lukte me zelfs niet." „Ongelooflijk", roept de Duitser enthousiast uit. „Bent u al lang hier?" „Ik ben hier geboren", antwoordt de Italiaan. Als Europa op vakantie gaat, gaan de nationale vooroordelen op herhaling. Zo zijn Duitsers vet, lijken meestal op de dieren waar ze zo graag de worst van eten en dringen bij de camping kantine of de hotellobby altijd voor. „Leg jij eens gauw deze handdoeken op een paar stoelen bij het zwembad", beveelt een vader zijn tienjarige zoon nog voor het ontbijt want „anders zul je zien dat er straks natuurlijk geen plaats meer is.". Als het joch een paar minuten later weer bij de bungalow terugkomt, de handoekken nog altijd onder de arm omdat alle stoelen al belegd zijn, levert de vader gefrustreerd zijn bijdrage aan een verenigd Europa: „die verrekte Moffen na tuurlijk weer. Het bezetten zit hun gewoon in het bloed." Italianen zijn erfelijk bepaalde oplichters en verwijfde char meurs, die voortdurend probe ren je dochter en desnoods je vrouw als er niks anders 'zu ha- ben' valt uit jouw en in hun tent te lokken. „Paaap, mag ik een ijs je" smeekt dochterlief als er een diepgebruind Italiaantje met een halve ijstoonbank aan een riem om zijn nek melodieus adverte rend over het strand hun kant opkomt. „Ja, dikke neus, gega randeerd dat die miet je een poot uitdraait. We kopen straks on derweg naar het hotel wel een ijsje", reageert paaap met men senkennis. „Ja, maar ik heb er nou zo'n zin in", houdt de doch ter vol daarbij in het midden la tend waar ze nou het meeste zin in heeft, het koele ijs of dp war mere verkoper.Ah, toen nou Anton, flet is per slot van reke ning maar een keer vakantie", gooit ma zich in de strijd. der smekende vrouwen en de hitte waarin zelfs weigeren moei te kost, doet pa overstag gaan. Als zijn dochter met de beurs in de hand ietwat hysterisch-hup- pelend op het verkopertje afgaat en, terwijl die een ijsje opdiept, drie keer vrouwelijk opzettelijk haar haar naar achteren veegt en vervolgens nog minstens drie keer haar bikini-bovenstuk rechttrekt, zit pa als een versla gen sceptikiis de wacht te hou den. „Nou wat moest je die vent betalen?", luidt zijn onvermijde lijke vraag als ze weer in veilige haven is teruggekeerd. Het ant woord lokt een even onvermijde lijk „Mozes Mina, dat had ik je toch gezet, een stelletje afzetters dat zijn het" en de mededeling dat dit eens maar nooit weer was, uit. Een nuttig vakantieadvies is ook, dat je aan Fransen nooit de weg moet vragen. Afgezien van het feit dat je ze toch niet verstaat, lullen ze meestal ook maar een eind weg, zelfs als ze absoluut de richting niet weten. „Nou, mam, draai jij je raampje eens open en vraag eens aan die man daar hoe we op de autoroute komen", ver deelt pa het werk onderweg. „Ja, doe het zelf! Ik versta d'r toch geen klap van", pareert mam. „Doe het zelf? Verdomme ik rij - toch! Mag jij toch ook wel wat doen!", barst pa uit. „Nou dan doe ik straks wel wat anders, of ga ik wel rijden, maar ik ga die vent niet vragen, dat heeft geen enkele zin", houdt ma koppig vol. „Ja, zie je nou! Nou zijn we er al voorbij. Zo vinden we die weg toch nooit. Verdomme, ik baal af en toe ecljt van jou". Pa's tempe ratuur loopt op en een lichte wanhoop wordt onderin zijn stem hoorbaar. „Nou, dan baal je maar. Ik vraag niet aan iemand die ik toch niet versta de weg. Dat doe jij maar". Een minuut of vijf later, de auto aan de kant van de weg ge parkeerd, staat pa begrijpend- -knikkend de route aanwijzingen van een Fransman te aanhoren. Als hij in de auto terug is gekeerd en ma hem vraagt „weet je nou hoe je rijden moet?", antwoordt hij stoer: „natuurlijk, koekkie toch", terwijl hij stilletjes in zijn hoofd probeert uit te plussen wat die vent nou precies bedoeld heeft. Als twintig minuten latei blijkt dat de opgevangen aanwij zingen terug naar het noorden in plaats van naar het gezochte zui den voeren, gaat heel het Franse volk door het toilet. Blijkbaar is het niet anders. Huis en haard verlaten, ook al is het maar voor een paar weken, is hoorlijke stressor (hoeveel 'grote' mensen zouden er eigenlijk goed slapen de nacht voor ze op va kantiepad gaan?) en onze geest zit nu eenmaal zo dat hij voor spanning oorzaken gaat zoeken. En hij begint, om begrijpelijke redenen, altijd met buiten ons te zoeken, in het buitenland zoge zegd. In het buitenland zijn bui tenlanders, onbekend maakt on- bemind en als we onaangename ervaringen of frustraties in het buitenland meemaken, zijn de buitenlanders dus een gemakke lijk doelwit. Zo eenvoudig ligt dat. Overigens, het is wel een beetje waar dat de verschillende volke ren in ons werelddeel hun eigen eigenaardigheden en manieren van vakantiehouden hebben. Een van mijn collega's ging een paar jaren geleden in hoogzomer twee grote stranden af, het Pam- pelonne strand bij St. Tropez en het Westerland strand op het ei land Sylt in Duitsland. Beiden zijn enorme stranden waar kar- revrachten Fransen en Duitsers heen gaan. Hij ging zo te werk dat hij steeds om de tien 'territoria' of groepjes blijkbaar bij elkaar horende strandgasten er een uitkoos en de mensen die daar zaten inter viewde. Op ieder strand deed hij 150 van zulke interviews. Hij vroeg de mensen wat hun natio naliteit was, hoeveel mensen ze dachten dat er op het strand konden zonder dat het te vol werd, hoe druk ze het strand op dat moment vonden, wat voor klachten ze over het strand had den en of ze vonden dat andere mensen te dicht bij hen in de buurt zaten. De Duitsers bleken veel vaker dan de Fransen een groot privé territorium te willen hebben en te vinden dat anderen te dicht op hen zaten. Ruim 90 procent van de Duitsers had het eigen strand- territorium met zandkastelen of zandwallen afgebakend! De Fransen hadden in overgrote meerderheid de mening dat het strand van iedereen was. De Fransen hadden gewoonlijk ook lak aan aan afzettingen of officië le markeringen op het strand, zoals 'honden verboden', 'hier geen afval' of 'verboden naakt te baden'. De Duitsers daarentegen hielden zich meestal strikt aan markeringen en ge- of verboden. Kortom: in een verenigd vakantie vierend (vw) Europa is het strand van de Fransman het kas teel van de Duitser waarin de Ita liaan de Nederlandse verleidt. RENE DIEKSTRA hoogleraar klinische en gezond heidspsychologie Het Rotterdamse ber gingsbedrijf Smit Tak zit op het vinketouw voor de berging van het Spaanse galjoen de Capitana San Joseph. Het goudschip zonk in 1708 voor de kust van Colombia met aan boord naar schatting tussen de 6 en 9 mil jard gulden aan goud, zilver, juwelen en waarschijnlijk ook schatten van de Maya- en Incacultuur. Het wrak ligt op een diepte van 250 meter, onbe reikbaar voor 'gewone' schatzoekers. „We hebben kopieën uit archieven, die een nauwkeurig de schatten aan boord." foto harry verkuylen De slag bij het Isla de Rosario voor de kust van Cartaghena tussen de HMS Vulture én de Capitano San Joseph vond bij toeval plaats. Tussen 21 en 28 mei 1708. „De Engelsen wis ten blijkbaar niet dat het om een goudschip ging, want ze hebben geen pogingen onder nomen het schip te kapen", zegt Hans van Rooij, chef technische dienst van de vloot van Smit-Tak en amateur-archeoloog. „Wij kwamen er in de archieven in Londen achter dat het de HMS Vulture was die de schoten loste, waarna de San Joseph naar de kelder ging. In het logboek van de kapitein wordt de slag vermeld. De plaats bij het ei landje Rosario komt overeen met informatie uit Spaanse archieven in Sevilla." De Spanjaarden vervoerden in de zestien de, zeventiende en de achttiende eeuw al hun geroofde en gedolven goud en zilver via de Caribisché Zee naar Spanje. Het was veel al afkomstig uit Ppru en Colombia, maar ook van de Filipijnen. Vandaar werd het aan de westkust van Mexico aan land gebracht en naar de Caribische kust getransporteerd om het naar Cadiz in Spanje te vervoeren. Vaak werd het onderweg ook nog omgesmolten tot staven. Aan boord was een 'escribo', een schrijver, die de lading tot in detail opschreef. De Spanjaarden gebruikten voor het tranport tot diep in de achttiende eeuw nog hoogge bouwde galjoenen of karacken, toen in noordwest Europa al vele nieuwe scheepsty- pes waren ontwiJckeld. „De Spaanse archieven in de Archivo Ge neral de las Indias in Sevilla geven een gede tailleerd beeld van de schatten aan boord", zegt Van Rooij. „We beschikken over onge veer 25.000 kopieën uit dat archief, opgediept door een van de speciale archivarissen die je daarvoor moet inhuren. Want zelf in de ar chieven grasduinen is er niet bij." OVERGELADEN „Uit ervaringen met andere bergingsopera ties blijkt dat delen van de lading uit veilig heidsoverwegingen vaak op andere schepen werd overgeladen, of om die reden niet werd vermeld. Dit keer was wel in het ladingmani fest vermeld dat de helft van de lading werd verscheept naar de Almirante San Jaoquin". „Maar de bemanningen en kapiteins van zeeschepen voerden in die tijd ook zelf han del. Aan boord waren bovendien persoonlijke bezittingen van scheeps- en legerofficieren en passagiers. Zo smokkelden zij heel wat goud Spanje binnen, dat zij daarmee ont trokken aan de Spaanse belastingheffing. De bezittingen van geestelijken van de katholie ke kerk bleven eveneneens buiten de archie ven. Daardoor kon de waarde van de lading wel 20 tot 30 procent hoger zijn dan ik de ar chiefstukken was opgenomen." Smit Tak is al sinds het begin van de jaren tachtig beuokken bij plannen voor de ber ging van de Capitano San Joseph. Een eerde re Colombiaanse regering heeft het schatzoe kers-bedrijf Sea Search Armada de berging van het schip in de jaren tachtig gegund, Smit Tak hoopt Spaans goudschip voor kust van Columbia te kunnen bergen waarbij Smit het bergingswerk zou verrich ten. Het schatzoekersbedrijf hetzelfde dat de Titanic heeft gevonden meende het wrak in 1981 vrijwel zeker te hebben gelocali- seerd met de kleine tweemans-onderzeeboot de Auguste Picard. Maar een latere regering heeft de bergings vergunning weer ongedaan gemaakt. Over die zaak loopt al jaren een juridisch gevecht, maar het ziet er naar uit, dat Sea Search Ar mada dat verliest. Smit pakte de draad in 1986 zelf weer op met archiefonderzoeken in Sevilla. De con tacten met de Colombiaanse regering zijn in 1987 gelegd. Minister Smit-Kroes en staatsse cretaris Van Rooij overhandigden in 1987 een informatiepakket van Smit Tak aan de Co lombiaanse regering. Sindsdien is er regel matig diplomatiek contact. De ambassadeur van Colombia in Nederland, mevrouw C. Lo pez Montano, heeft anderhalf jaar geleden nog een bezoek gebracht aan Smit. Maar tot nog toe bleven de contacten zonder resul taat. De regering heeft op het ogenblik wel wat anders aan haar hoofd door de politieke onrust en de bestrijding van de drugsbaron nen. De verwachting is wel dat de regering op een goed moment een bergingsoperatie wil laten uitvoeren, maar wanneer, is nog ondui delijk. Dan pas zullen geldschieters over de brug willen komen voor de> financiering van de operatie. Er zijn in de wereld voldoende mensen en beleggers die voor zulke onderne mingen geld over hebben, met het uitzicht op een flinke winst. Er bestaan ook speciale gok-beleggingsfondsen. ERVARING Met archeologisch werk heeft Smit Tak erva ring opgedaan met het VOC-schip de Am sterdam, dat bij Hastings in het zand ligt. Dat gebeurde in- sair. .werking met archeologi sche instituten en universiteiten. Bij deze operatie zal Smit Tak samenwerken met Scientific Resource Surveys in Califomië van dr. Nancy Whitney Desautels, dat al vele ar cheologische en paleontologische onderzoe kingen heeft verricht. Degene die bij Smit Internationale al die jaren het vuurtje warm heeft gehouden is Hans van Rooij. Voorheen was hij hoofd-ber- gingsinspecteur en dagelijks betrokken bij operaties op zee, onder meer de berging van de Herald of Free Enterprise, maar ook bij het VOC-schip op de kust bij Hastings. „Ons doel is een volledige bergingsopera tie," zegt hij. „We denken als Smit Internatio nale een voorsprong te hebben, vanwege het uitgebreide onderzoek dat we al hebben ver richt. Tot dusverre zijn wij de enige die voor dit schip in de archieven zijn gedoken. Veel dank zijn we tot nog toe verschuldigd aan de Nederlandse ambassade in Colombia, die veel politiek voetenwerk heeft verricht." Wat Smit Tak ongeveer kan verwachten blijkt uit de vondst in 1985 van het galjoen de Nuestra Senora de Atocha in de buurt van het eiland Key Largo bij Florida. Dat schip verging in 1622 in een orkaan, samen met zes andere schepen. Dat was het jaar dat Piet Heyn met dertig oorlogsschepen in het Ca- ribisch gebied op jacht was. Door die aanwe zigheid werd het de Spanjaarden moeilijk ge maakt in de zomer uit te varen, zodat zij ge dwongen waren risico's te nemen met het weer. Het gevolg van de scheepsramp was dat Spanje in ernstige financiële moeilijkhe den kwam en de oorlog met de Nederlanden nauwelijks meer kon bekostigen. Het twaalf jarig bestand (1609 tot 1621) was net afgelo pen. De bekende Amerikaanse schatzoeker Mei Fisher zocht zestien jaar naar het schip, een operatie waarbij zijn zoon en schoondochter omkwamen. Ondanks de inschakeling van de archeoloog R.D. Mathewson kreeg de speur tocht veel kritiek van gevestigde archeologi sche instituten, omdat aan het wetenschap pelijke aspect te weinig aandacht werd be steed, zeker in het begin. De Amerikaanse overheid trachtte de operatie te verbieden, maar zonder resultaat. Naast goudstaven, gouden en zilveren munten kwamen ook 400 ongeslepen sma ragden naar boven, puur gouden kettingen, ringen, gouden schalen en bekers en tal van gebruiksvoorwerpen. IN KIEM GESMOORD Maar veel ging bij het onderzoek ook verlo ren. En op een gegeven moment trachtte een ingehuurde schipper er met vele kilo's aan goudstaven vandoor te gaan. Een stalen helm werd door een duiker aangezien voor een bomscherf en werd weggegooid. Het gebied was ooit gebruikt als oefengebied van de luchtmacht. Vein de verroeste wapens en an dere verroeste voorwerpen is vrijwel niets gQp borgen. Daardoor is een project met een gro te wetenschappelijké potentie in de kiem ge smoord. In totaal leverde deze operatie Mei Fisher en consorten 400 miljoen dollar aan schatten op. Ondanks zijn enthousiasme realiseert Van Rooij zich dat Smit Tak de operatie niet op eigen risico kan ondernemen. „Het materiaal en de kósten van personeel zijn te duur om wekenlang op zee te dobberen, zonder de ga rantie dat het resultaten oplevert. Smit kan zijn materiaal alleen op contractbasis inzet ten. Als de operatie dan toch revenuen ople vert is dat mooi meegenomen." „In de jaren zeventig zijn we gestopt met het zoeken naar wrakken en het bergen van scheepsladingen. De cargo-recovery-opera- ties werden een te kostbare zaak, te specula tief. Wel beschikken we nog over een meer dan uitgebreid archief van vergane schepen en ladingen en een hoeveelheid rechten. In dien iemand zo'n lading naar boven haalt, heeft Smit Tak recht op een aantal percen ten." „In dit geval heeft Smit geen geld om erin te stoppen en Colombia ook niet. Maar het heeft een dergelijke omvang, dat we er toch mee bezig zijn. We zijn wel aangewezen op geldschieters. Met onze reputatie moeten die te vinden zijn. Maar het gaat daarbij nadruk kelijk ook om een archeologische expeditie. Het is absoluut niet de bedoeling om het wrak met een grote grijper naar boven te ha len om even snel de opbrengst te verdelen."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1991 | | pagina 32