Het geheime Coupé-dossier
Milieu-activisten uit Alphen aan den Rijn leggen beslag op processtukken
[ATERDAG 23 FEBRUAR11991
PAGINA 23
BIJLAGE VAN HET LEIDSCH/ALPHENS DAGBLAD
De onderste steen zou en moest
boven komen. De rol van alle be
trokkenen, overheden en bedrij-
ren, zou duidelijk moeten worden.
Dat doel werd onder meer gesteld
loor de Alphense gemeenteraad
In 1988, nadat de geruchten steeds
iterker waren geworden dat in de
Mphense Coupépolder honderd
duizenden vaten met gif waren ge
stort. En ze zijn gestort. Lezing
san de processen-verbaal in de
taak-Kemp, de Hazerswoudse
iruiltransporteur, leert dat vaten
met gif met scheepsladingen tege
lijk naar Alphen aan den Rijn zijn
gebracht.
Tientallen bedrijven hebben er
rotzooi gedumpt waarvan ze wis
ten, althans konden vermoeden,
dat het schadelijk was voor het
milieu. Tot nu toe zijn alleen
Kemp en de Alphense stortbaas
voor de rechter gebracht en ver
oordeeld. De rol van de overheden
in het gifschandaal is nog onder
belicht gebleven. Justitie talmt en
moet nog steeds besluiten of het
strafrechtelijk onderzoek wordt
voortgezet.
Drie milieu-activisten uit Al
phen aan den Rijn wisten onlangs
beslag te leggen op een deel van
het dossier, dat als basis heeft ge
diend voor de veroordeling van
Kemp en de stortbaas. Cécile van
Laar, Herman Gerritsma en Piet
Rijnberg zeggen de processen-
verbaal te hebben verkregen in
het Belgische Mellery, die kleine
plaats aan de voet van een kolossa
le gifberg. Daarmee vergeleken
vallen de problemen van de Al
phense Coupépolder welhaast in
het niet.
Het Alphense trio heeft de ge
heime processtukken naar buiten
gebracht, omdat het vindt dat er
duidelijkheid moet komen over de
rol van het rijk, de provincie Zuid-
Holland en de gemeente Alphen
aan den Rijn. Deze week hield het
Groen-Linksstatenlid John
Steegh een interpellatie op basis
van deze stukken. In bijgaand ar
tikel een samenvatting van deze
getuigenverklaringen uit het dos
sier-Kemp.
De onderste steen zou en moest
boven komen. De drie Alphenaren
die beslag hebben weten te leggen
op het dossier hebben de indruk
dat zij nog de enigen zijn die dat
doel nastreven: justitie moet wor
den wakker geschud; het onder
zoek naar de rol van overheden
moet doorgaan; ook tegen andere
vuiltransporteurs moeten proces
sen worden gevoerd; de beerput
mag geen doofpot worden. En dat
dreigt wel te gebeuren, aldus de
drie Alphenaren. nu 80 van de 83
statenleden weigeren een enquê
tecommissie in te stellen.
Voor alle duidelijkheid: de ver
klaringen zijn afgelegd in het ka
der van een onderzoek tegen
Kemp alleen, dus niet nadrukke
lijk gericht op het gedrag van an
deren in deze kwestie. De uitspra
ken in de getuigenissen aan het
adres van instanties, ambtenaren
en bedrijven zijn tot nog toe geen
reden geweest voor justitie om het
Alphense gifschandaal verder uit
te pellen.
Vandaag het eerste verhaal over
de rol van overheden in het
milieuschandaal in Alphen aan
den Rijn. Volgende week een re
portage over de dagelijkse gang
van zaken op de 22 hectare grote
stortplaats in Alphen aan den
Rijn, die sinds 1985 is ingericht als
recreatiepark.
pij moest zijn huiswerk nog maar eens
kverdoen. Dat kreeg A. Hartman van het
Mphense gemeentebestuur te horen. Hij
(ou een veel te negatief beeld van de si
tuatie op de vuilnisbelt hebben geschetst
n een brief aan het college. Dat moest
positiever. Hartman weigerde. Zijn be
vindingen die zijn neergelegd in het dos-
(ier-Kemp stammen uit 1984 of 1985.
Hartman was in 1981 in dienst getre
den van de gemeente Alphen aan den
pijn als technisch ambtenaar. Hij had
(en opleiding chemische techniek ge
volgd aan de HTS. Hij kende de Cou
pépolder, waarin de stortplaats van Al
phen aan den Rijn is gelegen, al een
Deetje. Toen hij nog werknemer was van
het Hoogheemraadschap van Rijnland
yanaf 1977) waren er al problemen met
het percolatiewater, het lekwater van de
jruilnisbelt.
In Alphen aan den Rijn werd van hem
frerwacht dat hij allerlei lopende en nieu
we milieuzaken zou behartigen, onder
(neer de Coupépolder. Hartman kwam al
(nel tot de conclusie dat er in 1981 niet
(cht sprake was van een uitgestippeld
milieubeleid.
Van 1984 tot medio 1985 maakte hij
Beel uit van een projectgroep die onder
teek deed op de vuilnisbelt. Hij stuitte
(laarbij op een rapport van bodemonder-
loeksbedrijf Fugro. Daaruit bleek dat de
bodem onder de vuilnisbelt bestond uit
(en zanderige kleilaag, en dat was anders
San steeds was aangenomen. Vrijwel ie
dereen was er voordien van overtuigd
flat er een zes tot negen meter dikke klei
laag onder de stort lag.
De vermeende aanwezigheid van die
kleilaag is jaren van doorslaggevende be
tekenis geweest om het storten van grote
hoeveelheden gif tqe te staan. Zo'n bijna
Ondoordringbare laag kan voorkomen
flat er rotzooi in het grondwater terecht
komt en op die wijze naar een groter ge
bied vloeit. Waarop de veronderstelling
Stoelde dat er een kleilaag lag, is ondui-
elijk. P. Vos, directeur van het bedrijf
at jarenlang de grondwerkzaamheden
Verrichtte op de belt, heeft er nooit in ge
loofd. Volgens hem lagen op die plek
frroeger weilanden waarop veenbagger
fc-erd gestort en kan er dus nooit sprake
(ijn geweest van een dikke kleilaag. Tij
dens het grondwerk op de vuilnisbelt
had hij trouwens ook maar weinig klei
gezien. Af en toe een dunne laag, maar
daarbij was het gebleven.
Bij de aanwezigheid van de kleilaag
werd ook een vraagteken gezet in een
Bmbtelijke notitie daterend uit 1982.
Daarin werd geadviseerd snel onder-
m (oek te doen naar de onderlaag van de
luilstort, omdat de indruk bestaat dat er
geen kleilaag aanwezig is.
Ondanks die aanwijzingen reageerden
de meeste bestuurders (inclusief de toen
malige milieuminister Nijpels) buitenge
woon verrast toen in 1988 uit een onder
hoek bleek dat die dikke laag klei ont
brak. En zelfs afgelopen donderdag, tij-
i dens de discussie bij Provinciale Staten,
hield gedeputeerde H. van der Vlist nog
Col dat in 1985 en in 1988 niet bekend was
dat die dikke kleilaag ontbrak.
door Henk van der Post
Onmogelijk
De Coupé-polder, volgestort met rotzooi.
Nog even terug naar 1984. In het kader
can een onderzoek in dat jaar nam Hart
man in samenwerking met het bureau
Oranjewoud monsters van het water in
de stort d.m.v. peilbuizen. Hij assisteer
de tevens een Belgische deskundige bij
het analyseren van infrarood-luchtopna-
mes van het gebied. Aan de hand hiervan
kon volgens Hartman worden vastge
steld waar zich warme plekken op de
Stort bevonden in verband met uittre
ding van percolatiewater en gassen.
"Ik was ook betrokken bij het opstel
len van een aanvraag tot het verkrijgen
Can een vergunning op grond van de Af
valstoffenwet. Daarin werd verzocht om
inerte stoffen te mogen storten". En
daarmee doelde Hartman op chemische
Stoffen die niet met ander materiaal rea
geren. "Dat was vragen om het onmoge
lijke", vervolgt de ambtenaar in zijn ge
tuigenverklaring, want er zijn bijna geen
Chemische stoffen die niet met andere re
ageren. Hij adviseerde dan ook zo'n ver
gunning niet aan te vragen. Desondanks,
Sldus Hartman, werd de aanvraag inge
diend en werd de vergunning verleend
door de provincie Zuid-Holland.
Als lid van de projectgroep, die zich
met onderzoek bezighield op de stort, en
als ambtenaar poogde Hartman rappor
ten van de politie te krijgen over de vuil-
fctort. "Dat werd mij kennelijk niet in
dank afgenomen, omdat ik zelf de over
tuiging heb dat ik naar aanleiding hier
van uit de projectgroep werd gezet".
Voormalig adjunct-directeur openba
re werken van de gemeente Alphen aan
den Rijn, J. de Back, had in de ogen van
Hartman weinig moeite met de vuilstort.
"Er zijn nu eenmaal afvalstoffen. Die
moeten worden gestort en dat doen wij
dus gewoon", zou De Back hebben ge
zegd. In de stellingname van De Back
kwam het milieu-aspect naar het inzicht
van Hartman te weinig naar voren. Het
kwam volgens hem ook Herhaaldelijk
voor dat de gemeente hem niet om ad
vies vroeg waar dat juist wel had gemoe
ten.
De Back was er voorstander van dat de
tarieven voor het storten van vuil in Al
phen aan den Rijn laag werden gehou
den. Hij was bang dat bij een hogere prijs
meer illegale stortplekken zouden ont
staan. Die politiek leidde er toe dat er
grote prijsverschillen ontstonden met
bijvoorbeeld de AVR in Rotterdam. Die
rekende voor elke ton 118 gulden, terwijl
in Alphen circa 16 gulden per ton vuil
moest worden betaald. Dat maakte het
uiteraard aanlokkelijk voor transpor
teurs om zoveel mogelijk vuil naar Al
phen te brengen.
Controle
Volgens de getuigenverklaring van de
voormalige adjuct-directeur van openba
re werken was "door de provincie Zuid-
Holland aan de gemeente Alphen opge
dragen om stortingen toe te laten van on
der meer bedrijven als Heineken, Unile
ver, Pametex en de NAM". Verderop in
zijn verklaring zegt hij daarover: "Hoe
wel deze stortingen wellicht niet volledig
in overeenstemming waren met de door
de provincie zelf verstrekte hinderwet
vergunning, werd de gemeente door de
provincie toen dringend verzocht deze
stoffen te accepteren. Het mogen storten
van het afval, afkomstig van genoemde
bedrijven, werd op bestuurlijk niveau
beslist".
Over de mogelijkheid de inhoud van
vrachtwagens van vuiltransporteurs
goed te kunnen controleren was De Back
trouwens zeer sceptisch. Dat was en is ei
genlijk niet te doen. In zijn ogen bete
kent zo'n controle dat voor elke lading 6
tot 8 dagen laboratoriumonderzoek moet
worden gedaan, om de schadelijkheid
vast te kunnen stellen.
Uit het dossier-Kemp blijkt ook dat de
controle bij het storten in de Coupépol
der nauwelijks iets voorstelde. Van che
mie hadden de meeste medewerkers op
de vuilstortplaats geen kaas gegeten.
Toezicht betekende in de praktijk niet
veel meer dan dat het hek van de stort
plaats open en dicht werd gedaan.
De baas van De Back, oud-directeur
openbare werken A. Bos, herinnert zich
dat van de zijde van de provincie Zuid-
Holland 'weieens druk werd uitgeoe
fend' om een bepaald vrachtje te accep
teren. Daar gaf hij soms ook zelf toestem
ming voor, omdat er meestal door de be
trokken ambtenaar van de provincie aan
werd toegevoegd dat het niet om kwalij
ke stoffen ging. Om daarop enige contro
le uit te oefenen heeft hij ook weieens
een bezoek aan de belt gebracht, o.a. met
Alphens burgemeester Paats.
In de getuigenissen in het dossier-
Kemp duiken verhalen op dat de provin
cie ervoor pleitte de stort van rotzooi
door bedrijven toe te staan, die geen ver
gunning hadden. Dan ging het om vuil
waarmee de provincie geen raad wist en
was er sprake van een zogenaamde mel
ding, waarmee de provincie te kennen
gaf dat zij er achter stond. De bedrijven
mochten dan ook werkelijk storten,
maar herhaaldelijk bleef de vergunning
daarvoor uit. Geweigerd door diezelfde
provincie omdat de stort bijvoorbeeld in
strijd was met de hinderwet. Inmiddels
waren de bedrijven en de provincie ech
ter wel van het vuil af.
Een voorbeeld van zo'n 'melding'
waarbij het uiteindelijk fout ging geeft
de zaak rond het Rotterdamse bedrijf
Booy Clean. Dat vroeg in 1981 een ont
heffing aan bij de provincie om blauw as
best in Alphen aan den Rijn te mogen
storten. Dat deed het bedrijf trouwens al
voor die tijd in de Coupépolder, maar
kennelijk werd er op aangedrongen de
zaak officieel te regelen. Uit de papieren
blijkt dat de ontheffing in maart 1981 was
aangevraagd.
De asbest werd gestort in het tweede
kwartaal van dat jaar (april tot en met ju
ni), terwijl in januari van 1982 een nega
tief advies werd gegeven door Provin
ciale Waterstaat, waarna Gedeputeerde
Staten pas in maart 1983 de ontheffings-
aanvraag weigerden. Tegelijkertijd werd
op het inpakken en het vervoer van de
asbest toegezien door ambtenaren van
diezelfde provincie, zo blijkt uit een ge-
tuigeverklaring van een gemeente-amb
tenaar. En in het dossier-Kemp is het niet
het enige voorbeeld van ontheffmgsaan-
vragen waarmee zoveel tijd was ge
moeid.
Op de vuilnisbelt zijn herhaaldelijk mon
sters genomen, o.a door ambtenaren van
de provincie. Onduidelijk is waar de ge
gevens zijn gebleven. Dat geldt trouwens
ook voor andere zaken: weg is ook het zo
genaamde Oranjewoud-rapport, waarin
in 1984 reeds vervuiling van grondwater
is aangetoond. Verder zijn ook luchtfo
to's verdwenen. De indruk bestaat dat ar
chieven zijn geschoond.
In 1982 komen de eerste signalen dat er
iets mis is met de vuilnisbelt. Uit onder
zoek van het Hoogheemraadschap van
Rijnland blijkt dat het oppervlaktewater
in de Kromme Aar is vervuild. Provin
ciale Waterstaat stelt in datzelfde jaar
vervuiling vast van het grondwater. In
een rapport van Iwaco werd, een paar
jaar later (1985) nog ernstiger verontrei
niging van het grondwater aangetoond.
Maar toen de in 1988 de eerste verhalen
over de giftige vaten in de kranten ver
schenen, deed iedereen daarover zeer
verbaasd. Ondanks alle eerdere indica
ties.
Volgens De Back is er tussen de ge
meente en de provincie langdurig over
leg gevoerd om het terrein dieper af te
graven dan tot één meter beneden NAP.
De gemeente wilde best naar 1.80 meter
onder NAP om de capaciteit van de belt
te vergroten. Dat gebeurde in de veron
derstelling dat er een dikke kleilaag on
der zat. "In de overtuiging dat dit ver
zoek ingewilligd zou worden, werd de
stort reeds tot deze diepte afgegraven.
Eerst na een lange procedure kwam de
afwijzing", zegt De Back.
Het was in 1981 dat de gemeente aan
de provincie vroeg om dieper te mogen
afgraven. In werkelijkheid werden de
stortputten al veel dieper gegraven.
Landmeter E. de Meijer, werkzaam bij de
provincie Zuid-Holland in het district
Gouwe- en Aarkanaal, bezocht in mei
1981 de vuilstortplaats. Het was zijn taak
in het kader van de ontgrondingswet af
gravingen te controleren. Hij stelde vast
dat de belt op sommige plekken reeds tot
4,5 meter beneden NAP was afgegraven,
geheel in strijd met de vergunning. Bij te
diepe afgraving bestaat het gevaar dat de
waterhuishouding in een gebied door
drukverschillen in de war wordt ge
bracht. Daardoor kan vervuild lekwater
bgvoorbeeld versneld van de belt in het
grondwater of omliggende sloten terecht
komen.
Ambtenaar De Meijer meldde keurig
aan dat er te diep was afgegraven: bij zijn
districtshoofd en bg de toenmalige di
recteur gemeentewerken A. Bos. "Uit de
gesprekken hierover met de gemeente
Alphen aan den Rijn, alsmede met het
bestuur van de provincie Zuid-Holland
bleek mij dat beide partijen niet geluk
kig waren met mijn constatering. Mg
werd vanuit de provincie Zuid-Holland
te verstaan gegeven geen waterpassin
gen meer te verrichten op de stortplaats.
Daarmee werd het mg feitelijk onmoge
lijk gemaakt verdere overtredingen vast
te stellen". M.a.w. De Meger hoefde in de
Coupépolder geen metingen meer te ver
richten.
In zijn getuigenverklaring voegt De
Meijer eraan toe dat hij ervan overtuigd
is dat ambtenaren van de provincie op de
hoogte waren van die te diepe afgravin
gen. Dat gold o.a. voor J. van der Griend
van de provincie, die De Meger in 1987
vroeg op een kaart de plek daarvan aan te
wijzen.
Shredder
Dezelfde De Meijer zag in 1983 dat in
strijd met de vergunning shredder af
val van autosloopbedrijven werd ge
stort. Dat was niet toegestaan. Dat moest
volgens bepalingen van de provincie
Zuid-Holland naar Belgie of Oost-Duits-
land worden afgevoerd. "Het illegaal
storten van deze shredder bleef zonder
gevolgen voor Kemp, want het werd
mondeling door de provincie Zuid-Hol
land afgehandeld. Daarbg is wel de poli
tie uit Alphen aan den Rgn aanwezig ge
weest".
Shredder was een van de stoffen, o.m
van Pametex. die net als bepaalde afval
stoffen van Heineken en de NAM in
strijd met de richtlijnen van de provincie
mocht worden gestort. Diverse getuigen
verklaringen in de zaak-Kemp wijzen
daarop.
J.J. de Vries was in die jaren opzichter
van de afdeling reiniging van de gemeen
te. Hg weet zich te herinneren dat de pro
vincie met het shredderprobleem van
Pametex in haar maag zat. Daarover
werd contact opgenomen met de ge
meente Alphen. "Het moet in 1980 of
1981 zijn geweest dat leden van de pro
vincie en Gedeputeerde Staten met bur
gemeester en wethouders van Alphen
aan den Rgn een bezoek brachten aan de
stort. Ik weet dit nog daar ik voor de he
ren laarzen klaar moest zetten. Toen
werd door deze lieden bepaald dat shred
der gestort mocht worden", verklaarde
hij tegenover het speciale Coupe-team
van de politie.
Ook ambtenaar G. Scholten. in het be
gin van de jaren tachtig opzichter en later
hoofdopzichter van reiniging, herinnert
zich de stort van shredder. "Nadat de eer
ste vracht van Pametex door ons was ge
weigerd. werd vervolgens in opdracht
van ambtenaren van de provincie in
overleg met de directie openbare werken
de eerste vracht toch gelost. Door ambte
naren van de provincie werd ons opge
dragen waar de shredder precies moest
komen. Verder werd in overleg met de
provincie boormengsel van de NAM ge
stort en in maart 1980 asbest uit Rotter
dam".
En wederom hielden volgens Scholten
ambtenaren van de provincie toezicht op
de verpakking en het vervoer van asbest
en de plaats van storten: "Bg de gemeen
te wist men overigens dat het niet was
toegestaan de asbest te storten".
Gedeputeerde
D. van Leeuwen, wethouder openbare
werken van Alphen aan den Rgn van
1974 tot april 1986 weet gezien zijn ver
klaring van de dagelijkse gang van zaken
op de belt weinig af. Het verlenen van
vergunningen voor storten was in han
den van de provincie. "Vaak ontving de
gemeente een afschrift van deze vergun
ningen op een tijdstip dat de beroepster
mijn reeds verstreken was en wij, de ge
meente Alphen aan den Rijn, met een
voldongen feit werden geconfronteerd",
aldus Van Leeuwen.
En dat ^r te diep werd afgegraven in de
Coupépolder zou volgens Van Leeuwen
geen enkel probleem zgn geweest. Uit de
contacten tussen hem en de toenmalige
gedeputeerde Hoek van Dijke leek de
provinciebestuurder daarover eerder
verheugd. "De provincie Zuid-Holland
bewoog hemel en aarde om de stort
plaats zo lang mogelgk open te houden.
Door de toenmalige gedeputeerde Hoek
van Dgke werd gezegd dat als het niet
anders kon de stort maar hoger moest
dan in eerste aanleg de bedoeling was"
Het diepere graafwerk werd door de
gedeputeerde als gunstig ervaren: "Hoek
van Dgke wees er toen wel op dat de ge
meente daarin een eigen verantwoording
bleef houden, dat er door de provincie
gecontroleerd zou blijven worden en dat
hij daarin geen verandering kon bren
gen".
De gemeente vroeg wel een vergun
ning aan om dieper tot 1.80 meter be
neden NAP te mogen afgraven. Dat
was in 1981. De provincie liet drie jaar
niets van zich horen. Pas eind 1984 werd
de aanvraag voor de vergunning afgewe
zen. De al eerder aangehaalde De Meijer
zegt daarover: "Ik kwam nog een paar
keer onaangekondigd op de belt Ik
schat dat er tot twee meter beneden NAP
was afgegraven. In die tgd was er tussen
de gemeente en de provincie een monde
linge afspraak dat er tot 1.80 meter bene
den NAP mocht worden afgegravenDe
afwijzing van de vergunning eind 1984
kwam op een moment dat volgens De
Meijer niets meer af te graven viel in de
Alphense Coupcpolder Korte tijd l.itcr
op 31 december 1984, ging de stortplaats
officieel dicht.
Conclusies
De conclusies van het rechercheteam
Coupépolder op basis van de verhoren
van betrokkenen zgn duidelijk. Gecon
stateerd wordt dat in strgd met de voor
schriften "veel afvalstoffen zonder ver
gunning werden gestort". De bedrgven
die vuil wilden afvoeren, waren verplicht
dat te melden bg de provincie. Maar in de
praktgk gebeurde dat volgens de politie
vaak niet. Bovendien werd er afval ge
stort dat weliswaar werd gemeld, maar
waarvoor uiteindelgk geen vergunning
door de provincie werd verleend.
Ontheffingen werden door de provin
cie wel verleend, maar de tgd die daar
mee was gemoeid 'vaneerde van enkele
weken tot enkele jaren'. "Door burge
meester en wethouders van Alphen aan
den Rgn werden contracten gesloten
met vervoerders die afvalstoffen kwa
men storten. In die contracten werd het
storten van half vloeibaar en vloeibaar
afval verboden. Dit soort afval werd on
danks het verbod echter veelvuldig ge
stort". Bovendien is volgens het politie
team van "controle op het storten slechts
in zeer gennge mate sprake geweest".