Geen strijkages, geen compromissen Een krokodil in een Parijs café De filosofische bouillabaisse van Mulisch begint vreemd te smaken Kunst, Liefde, Dood en Dorst bij Dendermonde Een Haagse jeugd in de jaren '50 LEO VROMAN 'Alle verhalen' van Liesbeth den Uyl uitgegeven Eerste strofe van Leo Vromaiis gedicht 'Vrede'. Haagse Van Speijkstraat. Het woord vrijgevochten moet dan wel tussen aanhalingstekens gelezen worden, want al voelen Walters va der en grootvader zich aan geen he mels opperwezen onderhorig, ze voelen zich wel de voetvegen van hun aardse bazen, waarvoor ze le venslang krom (hebben) moeten liggen. De vader reageert heel anders op dit knechtenleven dan de grootva der. Hij verzet er zich tegen, met bravoure en gekanker, maar zonder veel resultaat: 'Min volk. Ze kunnen nog geen vijl in hun klauwen hou den en dan denken ze mij wat te kunnen leren. Niemand leert mij wat, niemand. Ik zeg tegen Bron- gers: als het je niet bevalt, ben ik zo weg hier. Ik verwissel makkelijker van baas dan van onderbroek. Er zijn meer fabrieken dan kerken en een hap vreten is overal te vinden.' De grootvader, daarentegen, kwam als broodbezorger wel eens door een villawijk en dacht dan: 'Wat zijn dat toch voor mensen die daar wonen, waarom hebben ze veel meer ruimte dan anderen, zijn hun hoofden groter, hun armen langer?' Maar die vraag kon hij niet oplossen en daarom is hij in boeken gevlucht, 'want voor de geest zijn er geen grenzen, rangen of standen.' En terwijl Walters vader tijdens de Tweede Wereldoorlog als een heldhaftige avonturier door heel Europa trekt en zich aansluit bij het verzet tegen de Duitsers, blijft de grootvader lezen. 'Terwijl ze de jo den de gaskamers in joegen, las ik Cervantes. Heine. Proust, Goethe." Moet Walter kiezen tussen die beide naturen? In een droom, waar in zijn vader aan zijn rechter- en zijn grootvader aan zijn linkerhand alle bei een andere kant op willen en hem in twee stukken scheuren, lijkt dat er wel op. Maar in werkelijkheid hoeft hij niet te kiezen en steekt hij van beiden wat op. Van de vader die hem weerbaar maakt en hem op boksles doet, en van de milde groot vader die hem, wie weet, de liefde voor literatuur bijbrengt. PETER NUSSEN Cees van Hoore, De Natte Kolen Koning Over een jeugd in Den Haag Uitg De Harmonie. Prijs fl. 24,50 Het moet een wonderlijk figuur zijn geweest, 'de man, die de Sarphati- straat de mooiste plek van Europa vond'. Het mooiste plekje ligt immers niet in Amsterdam, maar in Dordrecht. Je moet er binnendoor naar toe. via Zwijndrecht en daar oversteken met het pontje. Recht voor je verheft het verleden zich in de vorm van de Grote Kerk. (Achter je kwijnt het heden: een kade, aan gevreten door mottige torenflats, op de loer als uitgehongerde ratten» Vervolgens ga je de Voorstraat door naar het Groothoofd, aan de andere kant van de stad. waar drie rivieren op elkaar uitkomen: de Merwede, de Oude Maas en de Noord. Dat daar is het mooiste plekje van Nederland. Ik zou het herkennen aan de geur alleen al. Was ik maar rijk. dan zou ik er altijd zitten, met een borreltje en verder niks. (KIoos schijnt eens gezegd te hebben 'Het uitzicht is schitterend, maar ik moet er wel iets bij te drinken hebben'). Als een van de figuren uit 'Kunst min, Liefde en Dood in Dordrecht, de laatste roman van Max Dender monde, van datzelfde plekje zegt dat het het mooiste plekje van Euro pa is. dan kan het boek eigenlok al niet meer stuk, ondanks de onmo gelijke titel en ondanks de ronken de flaptekst (dat je een boek wilt aanprijzen, dat begrijp ik. maar dit lijkt net een reclame vooreen nieuw wasmiddel). Toch: ik zou het boek graag heb ben omgeruild voor een middagje daar aan het Staf PEER VAN T ZELFDE Max Drndrrmondr. Kunstmin. Liefde A Dood in Dordrecht, fit». De Trom Een vrouw met zo n felle olik dat misdadigers op de vlucht sloegen. Een vrouw met zoveel tweede ge zicht dat ze in nood geraakte kinde ren en honden feilloos opspoorde. Een vrouw met zo'n heldere kijk op de wereld dat zij altijd en overal ie dereen de waarheid kon zeggen. Je schiet nogal eens in de lach wan neer je 'Alle verhalen' van Liesbeth den Uyl leest. Hier is iemand aan het woord die zich nooit op haar kop heeft laten zitten, van kind af aan niet, en die anderen, vrouwen vooral, leert hoe ze moeten leven, net als zij heeft ge daan. Geen flauwekul, geen eerbied voor presidenten en diplomaten, geen compromissen, geen strijkages, geen ondergeschiktheid aan mannen. Dapper, doodgewoon, recht voor de raap, iemand die on verbiddelijk gelijk heeft. Zij deed Dries van Agt bleek wor den en blozen, zij deed een vervaar lijke hond afdruipen door hem in Stockholm in het Frans te verbie den. Maar mensen en dieren van in nerlijke kwaliteit aanvaardden haar met sympathie, zoals Beatrix, in de tijd van het verhaaltje nog prinses. Zij had het hart op de juiste plaats, wist van wanten, was in staat een belangrijk gesprek te voeren en in teresseerde zich heel bewogen voor noden van de medemens. Zelfverzekerd Toen Liesbeth den Uyl vorig jaar stierf had zij twee boekjes gepubli ceerd. 'Ik ben wel gek maar niet goed', en 'Beppie van Vessem'. Een derde was in voorbereiding: 'Een rimpeltje meer of minder'. Haar tek sten zijn dus nu keurig bijeenge bracht onder de titel 'Alle verhalen'. Het zijn, in strikte zin, geen verha len. De lezer kan niet uitmaken of de auteur veel heeft verzonnen maar hij wordt geacht de anekdotes als waar gebeurd te beschouwen. Waarom zou hij twijfelen? De au teur maakt bepaald niet de indruk hem iets op de mouw te willen spel den. En dus leest men het boek als tot korte krantestukjes vervormde herinneringen, goed verteld, een voudig, kordaat openhartig, met een opvoedende strekking. Openhartig? Staatsgeheimen, hu welijksgeheimen, gezinsgeheimen worden niet onthuld, personen wor den niet of nauwelijks gekarakteri seerd. Met heel wat mensen heeft de schrijfster het aan de stok gehad maar zij noemt geen namen en de pointe van het schetsje is meestal dat zij zelf aan het langste eind trok. Dat wilde zij vertellen; de belagers, vijanden, kwelgeesten waren eigen- 'De Natte Kolen Koning', authentiek proza Cees van Hoore lijk inwisselbaar. De autobiograft heeft een beeld van zichzelf, een beeld waarmee zij zeer tevreden is, en ook als de lezer de neiging heeft, soms, om te grinniken over zoveel zelfverzekerdheid, hij krijgt geen kans. Uit reisnotities blijkt hoe dankbaar en vol vertrouwen zij kon zijn, een hartelijke en royale vrouw. Roman 'Odile' van Raymond Queneau vertaald Joop In een interview heeft zij beweerd dat zij zich haar leven lang schrijf ster heeft gevoeld, zonder de tijd en de rust om te schrijven. Dat zal zo zijn. En men kan aannemen dat Beppie van Vessem talenten ge noeg had om hoe dan ook iets in de wereld te worden. Maar zij trouwde Joop den Uyl en kreeg zeven kinderen. Heeft ze daaronder geleden? Er blijkt niets van, gelukkig. Zij vergezelt haar man naar koninklijke diners en par tijcongressen, en laat zich bij die evenementen gelden als persoon van eigen waarde. Hoewel zij dus in feite niets deed dan haar man bege leiden zij schikte zich niet in de ceremonieen van vergaderende po tentaten, en eiste haar plaats op. Ze slaagde meestal. Over 'Joop' vernemen we nauwe lijks iets. Wij kennen hem van de te levisie, en we zien hem dus wel voor ons wanneer hij in de anekdotes van zijn vrouw een bijrolletje vervult. Toch is het jammer dat Liesbeth den Uyl niet een echte autobiogra fie heeft geschreven. We zullen het moeten doen met deze schetsen. ALFRED KOSSMANN Liesbeth den Uyl, Alle verhalen. L'itg. Veen. Prijs: f 24,90. Op een middag in januari wandelde ik in een lichte regen naar de Place de la République. In een café dat zich daar bevond, kwam in die tijd, zeker tien jaar geleden, een genoot schap surrealisten bijeen, waartoe ook ik behoorde. Het genootschap hield zich voornamelijk bezig met het verklaren van de gedichten van de middeleeuwse mysticus Theo- clastus van Avidya. Die middag zouden we ons bezighouden met diens beroemde dichtregels: 'De lome krokodil met lippen van email volgt langzaam en tevrêe de Rue de Montmirail'. Het genootschap bestond uit een man of tien, stuk voor stuk merk waardige persoonlijkheden. Maar de leider, een zekere Anglarès, was ongetwijfeld de merkwaardigste van allemaal. Hij had lang haar, een grote hoed op en een knijpbril op zijn neus, wat op zich al ongewoon was. Nog merkwaardiger was, dat hij vanuit zijn onderbewustzijn tek sten schreef, waarmee hij de toe komst wilde voorspellen. Hij noem de dit 'infrapsychisch onderzoek' en de resultaten die hij daarmee be haalde, waren vaak verbluffend. De zitting begon. Anglarès toon de ons een kiezelsteen, die hij on langs in een antiekzaak had gekocht en die sprekend leek op een kroko dil. Dit kón geen toeval zijn. wist Anglarès, want hij had juist die da gen gemediteerd over de eerder ge noemde dichtregels van Theoclas- tus. Het dier speelde beslist een be langrijke rol in zijn leven; mis schien was het wel zijn totemdier! Op dat moment ontstond grote beroering in het achterste deel van het café. Uit het damestoilet rende een meisje dat luid gilde. Ik kende haar, zij woonde bij mij in de buurt en ik had wel eens met haar gespro ken. Ze heette Odile en ik verbeeld de me dat ik een beetje verliefd op haar was. Haar aanwezigheid in het café leek me louter toevallig, maar ik had het mis, naar later zou blij ken. Wij waren geschrokken opge staan en zagen vóór ons een ver schrikkelijk schouwspel: een witte krokodil van ongeveer een meter lang, mager maar zeer gespierd, waggelde door de wc-deur naar bui ten. Kennelijk wilde hij proberen Odile op te eten! Naar ik later ver nam, had het reptiel zich door de closetpot naar buiten geworsteld. Natuurlijk kende ik de de verhalen van de krokodillenkolonies die in de riolen van Parijs leefden, maar ik had daaraan nooit geloof gehecht. Nu kon ik niet meer twijfelen! Het dier gooide tafeltjes om, maakte sis sende geluiden en was kennelijk niet minder verrast dan de stamgas ten, die in paniek het café verlieten. Ondanks mijn angst moest ik la chen, want ik moest denken aan de Franse woordspeling 'Ie crocodile croque Odile' ('de krokodil peuzelt Odile op'). De waard prikte halfslachtig met een bezem in de krokodil, maar dat deerde het dier niet. Daarop trad ik naar voren om Odile te ontzetten. (Ongetwijfeld was ik verblind door... ja, door wat? Liefde? Of vond ik Odile alleen maar aardig?) Ik pak te een stoel en gooide die bovenop het witte monster. Het keek ver schrikt op en liet Odile voor wat zij was. In plaats daarvan richtte het zijn rode kraaloogjes op Anglarès. die tot nu toe geschrokken, maar ook geboeid, naast mij had gestaan. Hij slaakte een woeste kreet en sloeg zijn handen voor zijn geslacht. Toen nam hij een reuzesprong naar de deur en rende de Place de la Ré publique op. waar hij in het donker verdween. De krokodil rende ach ter Anglarès aan en ook hij ver dween. Blijkbaar had hij meer be langstelling voor Anglarès dan voor Odile, wat bij nader inzien niet ver wonderlijk was. Tenslotte had hij kort daarvoor verklaard dat een krokodil een belangrijke rol m zijn leven zou gaan spelen en hadden zijn infrapsychische voorspellingen blijkbaar meer kracht dan hij zelf had geloofd. De rust keerde weer. De hele scène had misschien enkele minu ten in beslag genomen. Het café was een complete chaos; iedereen was verbijsterd. Odile maakte zich los van de muur waartegen zij zich ge drukt had, liep op mij toe en gaf me een arm. Ze barstte in snikken uit; ik troostte haar zo goed ik kon. Ro bert Travy' zei ze. 'je hebt mijn le ven gered', woorden die als kerk klokken in mijn hoofd weergalm den. Hield ze van mij? Of was ze al leen maar opgelucht? 'Kom' zei ik, 'we gaan hier weg'. We verlieten gearmd het cafe. Ik was vastbesloten mij nooit meer met het surrealisme of met infra psychische beschouwingen in te la ten. want de gevolgen waren, dat was nu wel gebleken, niet te over- De regen was opgehouden. De lucht was zoet en zacht, het leek wel lente. Ik keek Odile aan. ze zag er lief en oneindig vrouwelijk uit. Pas toen ontdekte ik dat er in de binnen zak van mijn colbertje een boek zat. Het heette 'Odile' en het wil van Raymond Queneau. WILFRED SIMONS Raymond Queneau, Odile'. De Bezige Bij. 1990. fl. 29,50. VREDE Komt een duif van honderd pond, een olijfboom in zijn klauwen, bij mijn oren met zijn mond vol van koren zoete vrouwen, vol van kirrende verhalen hoe de oorlog is verdwenen en herhaalt ze honderd malen: alle malen zal ik wenen. (Den Haag, 1949). Van Hoore, woon achtig in Leiderdorp en als kunstre dacteur verbonden aan deze krant, schreef tot nog toe twee dichtbun dels, een biografisch essay over de dichter Albert Ehrenstein en een boekje met bespiegelingen over het vaderschap. Zoals het citaat al doet vermoeden, en zoals ook de onderti tel van De Natte Kolen Koning aan geeft, schrijft Van Hoore 'over een jeugd in Den Haag'. Maar De Natte Kolen Koning is geen boek over zomaar weer eens een zielig hoopje kinderjaren. Het is misschien niet diep van intelligen tie, breed van thematiek, groots van compositie of hartverscheurend van gevoeligheid, het is wel een authentiek familieportret dat in een zorgvuldige stijl, met inleving en een ingehouden ontroering een ver dwenen wereld tevoorschijn roept: de Haagse burgermanswereld van de jaren vijftig met kitjes antraciet, geur van gekookte melk en aanko pen op de pof, en met zijn Cineac op het Binnenhof, ijsjes bij Florencia, flessen Exota bij De Gruyter en grammofoonplaten van Nat King Cole, oftewel de Natte Kolen Ko ning, zoals een oom van de hoofd persoon de artiest aanduidt. Kiezen Met zulke nostalgismen is Van Hoore gelukkig zuinig. Ze verschij nen terloops in zijn novelle die in hoofdzaak verhaalt over de relatie van het jongetje Walter met zijn va der en grootvader. De anecdotische en pointe-rijke opzet van Van Hoor- es verhalen doen enigszins denken aan die van Maarten 't Hart, maar dan zonder de grimmigheid waar mee deze op zijn jeugd terugkijkt, en vooral stukken beter geschre- Walter groeit bovendien in een ander milieu op dan de door hun streng gereformeerde jeugd ge knakte plattelandsjongens in 't Harts boeken. Walters jeugd speelt zich af in de wat zachtmoediger, los- bandiger en meer vrijgevochten sfe ren van een arbeidersgezin in de 'Een keer per week komt er eerT pas toor op school om godsdienstles te geven. Hij vertelt over Jezus, een man in een lange jurk die zich zo maar op zijn gezicht liet slaan, en hij heeft het over de hemel, een soort paleis in de wolken, waar alle men sen later bij elkaar zullen komen, net als nu soms, wanneer ADO een belangrijke wedstrijd moet spelen in het Zuiderpark'. Dit soort tintelende zinnetjes vol rake observaties staan er vele in het prozadebuut van Cees van Hoore Nat King Cole (links) samen met Mariene Dietrich. "O, Natte Kolen Ko ning, laat vader eens een platenspeler kopen. Dan kunnen we u hier ook eens horen". (foto anp» Harry Mulisch bracht in 'De Zuilen van Hercules' tien in de jaren tach tig gehouden toespraken bijeen. De onderwerpen zijn cultuur, geschie denis, filosofie en literatuur. Harry Mulisch plaatst in zijn bun del 'De Zuilen van Hercules' enkele behartenswaardige opmerkingen. Zo spreekt hij in 'Waar is de ware fi losofie?' uit 1987 verstandig over het tegenwoordig-gemaakte onder scheid tussen 'vakfilosofen' en 'le- kenfilosofen'. Natuurlijk drijft hem hier eigenbelang, het zit hem als le- kenfilosoof nog altijd dwars dat de vakfilosofen slechts met schouder ophalen reageerden op zijn ambi tieuze studie 'De compositie van de wereld'. Maar wat hij zegt is raak. Filosofie was ten tijde van Descar tes. Spinoza. Kant of Hegel nog al lerminst een vak 'zo min als ontdek kingsreiziger of veroveraar een vak is'. De universitaire filosofen zijn volgens Mulisch geen creatieve wijsgeren, doch eerder 'filosofolo- gen', kenners van de wijsbegeerte. Ook in het van 1983 daterende 'Con tra barbaros' zei hij interessante dingen. Maar zoeken naar ware woorden in dit boek laat zich voornamelijk vergelijken met het zoeken naar een speld in de hooiberg. Het van Mu lisch bekende gebazel, dat hij he laas voor eruditie schijnt te verslij ten, overheerst. Een snufje nauwe lijks begrepen natuurwetenschap hier, een greep uit een trommel vol citaten uit de antieke literatuur daar, op smaak gebracht met wat hoogst persoonlijke mythologie - dat is het recept van Mulisch. Zijn ideeen hebben nauwelijks waarde, hij lijkt vooral op een schooljongen die op parmantige toon indruk pro beert te maken met moeilijke woor den die hij net heeft gehoord en met duistere formules waarover hij juist heeft vernomen. Hij maakt ergens gewag van een soort beschouwin gen dat dreigt 'te eindigen in een cultuurhistorisch bouillabaisse, waarin niets meer herkenbaar is en eigenlijk meer iets betekent'. Wel nu. dit zou een treffende typering kunnen zijn van Muligch' eigen op stellen. Uitgepuft Hij mengt van alles door elkaar. Wat het allemaal zou kunnen betekenen deert hem nauwelijks, als het maar indrukkendwekkend klinkt. De ene keer beweert hij zus om even later zo te beweren, ook als het om ge wichtige zaken als de oorsprong van zijn schrijverschap gaat. Op bladzijde 14 is 'het oudste' dat hij zich kan herinneren zijn met een blauwe pen schrijvende moeder, op pagina 39 heet een van zijn 'oudste herinneringen' die aan zijn met een vinger in de lucht schrijvende vader te zijn. Meestal echter zorgt hij voor zoveel ondoorzichtigheid, dat het zeer ingewikkeld wordt de knopen te ontwarren. Om die reden blijft hij betrekkelijk onvatbaar voor kritiek, het is moeilijk om precies aan te ge ven waar controleerbare uitspraken overgaan in wilde speculaties. Klok en klepel Mulisch vindt van zichzelf dat hij midden in de wereld staat, maar zijn politieke denkbeelden zijn opval lend wereldvreemd. Waarom ein digde de koude oorlog? Naar zijn zeggen omdat zich een gemeen schappelijke vijand aandiende, na melijk 'de natuurverwoesting'. In middels moet van hem 'het oog steeds gevestigd blijven' op een pla netaire statenliga, 'het Rijk van de Eeuwige Vrede'. Het zal er vermoe delijk nooit van komen: want ter wijl bijvoorbeeld een aantal Eu ropese staten zich verenigt, vallen andere uiteen. Ook in andere op zichten behoort de auteur tot de mensen die de klok horen luiden zonder enig benul te hebben waar de klepel hangt. Irt 'De neus van Cleopatra' - een verhandeling over het toeval in de geschiedenis - ont popt Mulisch zich als kansbereke- naar. Hij rijdt honderd meter met de Amsterdamse tram en bedenkt: 'Hoe groot is de waarschijnlijkheid dat precies deze zelfde mensen nog eens met elkaar in de tram zullen zitten op dit traject? Ik denk dat het heelal te klein is, om het papier te bevatten, waarop het aantal nullen achter de komma staat, dat nodig is om die kans te beschrijven'. Dat denkt Harry helemaal verkeerd hoe klein deze kans ook is, de nul len waarop hij doelt zouden slechts twee regels van deze krant in beslag Bouillabaisse Zodra wiskunde of natuurkunde ter sprake komen, gaat de bouillabais se die Mulisch voorzet zeer vreemd smaken. 'Het Ene' - waarin hij de theoriéen over het ontstaan van het heelal met de presocratische filoso fie in verband brengt - is er een ont hutsend voorbeeld van. Minstens evenveel verbijstering wekt Het licht' waarin de oosterse wijsheid op vergelijkbare manier met 'de na tuurkunde sinds 1905' aaneen wordt geklonken. Het gezonde ver stand is uitgespeeld, concludeert hij vergenoegd. Na Einstein zou de tijd rijp zijn voor de metafysica. Wat moet iemand met gezond verstand daarop zeggen? Een berustend 'tja' of een welgemeend 'oei'. Natuurlijk zullen er lezers zijn die onder de indruk komen van Mu lisch' bombarie. Daar is echter nau welijks reden voor: hij tovert met woorden, meer niet. In deze tien spreekbeurten valt achter een mis schien imponerende facade te be speuren dat zijn geleerdheid slechts schijn is. Harry Mulisch kan. zo blijkt uit De Zuilen van Hercules, enkel spelen een groot denker te zijn. HANS WARREN Harry Mulisch: Dc Zuilrn van Hercu les l'itK- De Bezige BIJ. Amsterdam. ƒ36,50. Harry Mulisch tijdens zijn Huizinqa-lezing in de Pieterskerk.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1991 | | pagina 41