Wachten op een levensteken 'Echo's' uit het heelal melden nog weinig over buitenaardse beschavingen Twee van de belangrijkste vragen waarmee men in de wetenschap worstelt, luiden: zijn er ergens in de verre diepten van het heelal beschavingen als de onze, en zo ja, hoe kunnen we er achter komen öf ze bestaan en waar ze zich bevinden? Terwijl men zich al vele jaren op alle mogelijke manieren met de beantwoording ervan bezighoudt, dringt een toenemend aantal geleerden aan op haast. Want door de sterke toename van de microgolfstraling door middel waarvan aardse stations en satellieten over en weer communiceren, zullen zwakke signaaltjes afkomstig van een mogelijk vreemde verre wereld, met misschien nog veel vreemder wezens, straks verdrinken in de stralingsmêlee van onszelf. Een computerbewerkte opname van de ster Bèta-Pictoris, waaromheen een stofschijf zichtbaar is die aanvankelijk voor een aantal planeten werd e, moordende en Het schrikbeeld van andere beschavingen in het heelal is al zo oud als de mensheid. Vaak gaat het gepaard met de angst voor biz ongrijpbare wezens. In feite is de vraag 'zijn we alleen?' al bijna zo oud als de mensheid. In de tweede helft van de vorige eeuw leek die vraag op een wereldschok kende manier te worden beant woord door de ontdekking van de 'kanalen' op de planeet Mars door de Italiaanse astronoom Schiaparel- li. Deze noemde zijn ontdekking overigens 'vaargeulen', in het Ita liaans canali, wat verdacht veel op kanalen leek. door Ben Apeldoorn Zodoende ontstond al spoedig na de ontdekking, tot grote verbazing van Schiaparelli, de theorie dat Mars werd bewoond door intelligente wezens die een verwoede strijd leverden met een blijkbaar steeds droger wordend kli maat. De Martianen hadden hun 'kana len' nodig om het smeltwater van hun 's zomers bijna geheel wegsmeltende pool kappen over de gortdroge planeet te lei den. Maar naarmate de telescopen steeds beter werden, verdwenen ook de 'kana len' letterlijk en figuurlijk uit het ge zichtsveld van de astronomen. Alleen het grote publiek bleef een hardnekkig vertrouwen koesteren in wat Schiaparel li en zijn latere opvolger, Percival Lo well, met grote toewijding hadden opge tekend. Paniek Toen in 1938 op de Amerikaanse radio een door Orson Welles geregisseerd hoorspel werd opgevoerd van het klas sieke door H.G. Wells in 1897 gepubli ceerde science-fiction verhaal 'War of the Worlds' (Oorlog der Werelden) ont vluchtten honderdduizenden mensen have en goed omdat de hun vertrouwde stem van de radiocommentator op alar merende wijze melding maakte van in de oostelijke staten gelande Marsbewo ners. Deze zouden vuurspuwend en schietend naar alles wat bewoog in weerzinwekkende machines optrekken naar de grote Amerikaanse steden. Al ligt die gebeurtenis inmiddels vijf tig jaar achter ons en al denken we dan dat de mens sedert die tijd een stuk nuchterder is geworden, toch zou de ko lossale paniek van 1938 nog wel eens overtroffen kunnen worden door een massale reactie van de wereldbevolking tijdens een werkelijke ontmoeting met buitenaardse wezens. Niet van Mars, hoewel de planeet in ons zonnestelsel na de aarde de meeste kansen op het herbergen van levensvor men, hoe primitief ook, leek te hebben. Inmiddels staan er op de rode planeet sedert 1976 twee volledig geautomati seerde laboratoria, de Vikinglanders, en is de planeet door z.g. orbiters van alle kanten nauwkeurig in kaart gebracht. Met de Vikinglanders kon zelfs niet de aanwezigheid van ook maar één enkele bacterie worden vastgesteld. Nee, het heeft er toch alle schijn van dat Mars - net als onze eigen Maan waar op tussen juli 1969 en december 1972 maar liefst twaalf mensen hebben rond gelopen - zo dood is als een pier. Hetzelf de geldt voor de van een atmosfeer ver stoken planeet die het dichtst bij de zon staat, Mercurius, waar lood op het door de zon beschenen oppervlak vloeibaar zou zijn. Druk Op de tweede planeet Venus zouden eventuele levensvormen bestand moe ten zijn tegen een druk van bijna 100 at mosfeer, een onafgebroken motregen van zwavelzuur en een temperatuur van bijna 800 graden. Het is onder dergelijke barre omstandigheden heel onwaar schijnlijk dat zich daar leven heeft ont wikkeld. De ruimtesondes hebben op een wel heel ontluisterende manier het ware karakter van de liefdesgodin bloot gelegd. Voorbij de banen van de volgende pla neten, de aarde en Mars, komen we de reuzenplaneten Jupiter, Saturnus, Ura nus en Neptunus tegen. Ze liggen alle maal heel ver van de zon en zijn dus ijzig koud. De dampkring van de grootste reus, Jupiter, is meer dan 1000 kilometer diep. De buitenste wolkenlagen zijn wel iswaar extreem koud, maar dieper in de buitengewoon turbulente atmosfeer heerst vrijwel kamertemperatuur. Bo vendien komen er gassen zoals methaan en ammoniak in voor en het geheel heeft wel iets weg van een oer-atmosfeer waarin zwevende levensvormen, te ver gelijken met de reuzenmanta's in onze aardse oceanen, zouden kunnen gedijen. Maar misschien speelt de fantasie ons bij dergelijke ideeën wel te veel parten. Toch is het jammer dat het plan om een sonde in de dampkring van Jupiter te laten afdalen, aan militaire prioriteiten werd opgeofferd. Rest ons de ijzige planeet Pluto, waar schijnlijk wel de allerkoudste plaats in ons zonnestelsel. Daarbuiten, voorbij Pluto's baan, heerst de onvoorstelbare leegte van de ruimte tussen de sterren, de interstellaire ruimte. In gedachten om ons heen blikkend vanaf die grens van ons zonnestelsel, op zes miljard kilo meter afstand van de behaaglijke aarde, straalt het licht van miljoenen heldere en zwakke sterren ons in allerlei kleuren tegemoet. Geen beweging is zichtbaar, niets verbreekt de stilte op het radio- en tv-geschetter na dat afkomstig is van on ze eigen planeet, vijf lichturen ver achter ons. 1275 jaar Het heelal hulde zich misschien altijd al in stoïcijns stilzwijgen en zal dat waar schijnlijk blijven doen. De vraag rijst niettemin waar we moeten gaan zoeken naar eventuele beschavingen of primi tievere levensvormen. De dichtstbijzijn de ster, Proxima Centauri, staat al op ruim vier lichtjaar afstand en zelfs als we in de volgende eeuw in staat zijn ruimte schepen te bouwen die een snelheid van 1000 kilometer per seconde kunnen be reiken, dan nog duurt een reis naar Pro xima Centauri 1275 jaar. Daar is dus voorlopig geen beginnen aan; we moeten onze toevlucht nemen tot hulpmiddelen. Een prachtig hulp middel is de radiotelescoop: we gaan luistervink spelen. Luisteren naar de ge luiden uit de ruimte doen we al vanaf het moment dat Marconi, ongeveer 30 jaar geleden, de radiostraling van de melk weg ontdekte. Er dient bij voorkeur te worden geluisterd op een golflengte waarvan redelijkerwijs verwacht mag worden dat de kans het grootst is dat eventuele beschavingen ook van diezelf de golflengte gebruik zullen maken bij hun 'uitzendingen'. Het overal in het heelal voorkomende neutrale waterstof produceert radiostraling met een golf lengte van 21 centimeter en dat zal ande re beschavingen met ongeveer dezelfde technologische en astronomische ken nis als dat van ons ongetwijfeld ook be kend zijn. Men acht de kans dus het grootst om bij die golflengte een glimp te kunnen opvangen van een 'intelligent signaal', afkomstig uit ongekende verten. Maar ondanks het feit dat we al 30 jaar luiste ren is er tot op heden nog steeds niets duidelijks gehoord dat met zekerheid af komstig was van de een of andere be- Onbehagen Want dat is de volgende grote vraag: wat zouden we eigenlijk moeten horen? Gaan we er bovendien niet volstrekt ten onrechte van uit dat hoogstaande be schavingen per definitie radiosignalen produceren? Dat wij de kosmische ether al sedert een kleine honderd jaar met diosignalen bezoedelen is wellicht al leen maar een typisch menselijke aange legenheid en zegt het niets over he middelde doen en laten van beschavin gen in het algemeen. Toch is het mogelijk dat we 'op dit mo ment' beluisterd worden door een be schaving op pakweg 47 lichtjaar afstand die Hitier en zijn medestanders horen brallen over het verloop van de Tweede Wereldoorlog. Radiosignalen van onze planeet zijn, reizend met de snelheid van het licht, inmiddels doorgedrongen tot op een afstand van rond 80 lichtjaar van ons af. Na de Tweede Wereldoorlog kwamen daar de nog veel intensere televisiesig nalen bij, die inmiddels een bol om ons heen bestrijken met een straal van onge veer 40 lichtjaar. Een avondje tv kijken levert toch wel een gevoel van onbeha gen op bij het idee dat een buitenaardse beschaving inderdaad in staat zou zijn de signalen te ontcijferen; wat moeten die wezens wel niet van ons denken? Het accent bij het zoeken naar tekenen van verre beschavingen ligt op het onaf gebroken luisteren naar de radiogelui den die van alle kanten uit het heelal tot ons komen. Radiogeluiden die een na tuurlijke oorsprong hebben, dat wil zeg gen: afkomstig zijn van natuurkundige en chemische processen in of bij sterren of nevels. Dat luisteren vat men samen onder de afkorting SETI, oftewel Search for Ex tra Terrestrial Intelligence (Speurtocht naar Buitenaardse Intelligentie). Een van de belangrijkste pijlers waarop SE TI steunt is de schatting van het aantal planeten waarop zich leven kan hebben ontwikkeld en, vooral, hoeveel sterren in onze 'nabije' omgeving zonnen zijn van planetenstelsels. Het immense ster reneiland dat ons melkwegstelsel is, be vat naar schatting 100 miljard sterren. Men denkt dat één procent daarvan sterren zijn zoals onze eigen zon, een miljard betrekkelijk 'rustige' sterretjes dus in welker onmiddellijke omgeving planeten zich naar hartelust kunnen ont wikkelen. Op grond van kansberekenin gen schat men dat onder dat miljard sterren slechts één promille voorkomt waarbij sprake is van een planetensys- teem met minstens één aarde-achtige planeet. Die één promille vertegenwoor digt dus minimaal 100.000 'aardes'. Toeval? Terugkerend naar onze eigen aarde kunnen we ons afvragen of het leven hier nu spontaan ontstond of dat er spra ke is geweest van een ongelooflijk toe vallige samenloop van chemische om standigheden; een kans die even groot is als de kans dat een willekeurige chim pansee achter een piano een sonate van Beethoven speelt. Manfred Schidlowski, verbonden aan het Otto Hahn-instituut in het Westduit- se Mainz, wees er onlangs tijdens een conferentie van astronomen in Honga rije op dat de eerste levenskiemen op on ze planeet al verschenen amper een half miljard jaar na de vorming van het pla netenstelsel, dus toen onze planeet nog maar net begon af te koelen. Dat zou er toch sterk op wijzen dat het ontstaan van leven op deze planeet meer een 'on vermijdelijk gevolg van' is geweest in plaats van een 'ongelooflijk toeval dat'. Schidlowski denkt zelfs dat deze le venskiemen eerder als een soort sporen, proto-bionen genaamd, in de oernevel rondzweefden en dat onze planeet er als het ware door werd 'geïnfecteerd'. Als dat in het heelal eerder regel dan uitzon dering is dan zijn er alleen al in ons melkwegstelsel minstens 100.000 'geïn fecteerde' planeten. De vraag op hoeveel van die 100.000 planeten zich intelligent leven kan heb ben ontwikkeld levert ook al de nodige hoofdbrekens op. Het kan dan mis schien wel zo zijn dat leven per definitie ontstaat op planeten met een leven- vriendelijk oermilieu, maar hoe zit het met de kans dat daaruit intelligente le vensvormen ontstaan? Om ons heen kijkend lijkt de natuur niet bijster geïnteresseerd te zijn in ge compliceerde levensvormen zoals wij zijn; van de miljoenen levensvormen die alleen al hier op aarde voorkomen is de mens de enige met een hoogstaande technologie. Dat is toch een miniem per centage. We kunnen ons dus beter de vraag stellen hoe toevallig het was dat juist wij ontstonden; wij die al tientallen jaren krampachtig pogen te achterhalen of wij inderdaad zo uniek zijn in die on voorstelbare wijdsheid om ons heen. Telescoop Met satellieten hebben we rond som mige relatief dichtbij gelegen sterren al wel materie ontdekt, maar die lijkt toch eigenlijk meer op stofwolken - zonne stelsels in wording wellicht - dan op he le planeten. Een enkele maal wordt in science fiction verhalen een positief beeld van mogelijke 'heelalgenoten' geschetst, bijvoorbeeld in de bestseller 'E.T.'. De techniek in de sterrenkunde is nog niet in staat eventuele planeten bij ande re sterren rechtstreeks zichtbaar te ma ken. Ongetwijfeld zal de binnen afzien bare tijd met de Space Shuttle in een baan om de aarde te brengen Hubble- telescoop daar verandering in brengen; niet meer gestoord door de aardse dampkring moet de reuzenkijker plane ten ter grootte van Jupiter bij andere sterren binnen een afstand van enige tientallen lichtjaren kunnen aantonen. Het is dus niet verwonderlijk dat de astronomische wereld reikhalzend naar het moment uitkijkt waarop de Hubble- telescoop zal worden gelanceerd. Ondanks alle theoretische onzekerhe den blijft men onverdroten luisteren naar het zozeer verbijde eerste levenste ken uit het heelal. In de Verenigde Sta ten wordt voor dat werk jaarlijks ruim 800 miljoen gulden uitgetrokken. Stuart Bowyer en zijn collega's van universitei ten in California hebben een uniek com putersysteem ontwikkeld voor de 100 meter grote radiotelescoop van Green Bank in West-Verginia. Gedurende de reguliere werkzaamheden beluistert de computer de binnenkomende radiosig nalen van objecten die door andere we tenschappers met de telescoop worden bestudeerd. Het projekt heet SERENDIP, een af korting van Search for Extraterrestrial Radio Emission from Nearby Developed Intelligent Populations. De Green Bank telescoop wordt dus niet primair ge bruikt voor het zoeken naar de zozeer gewenste signalen, maar de computer zeeft interessante signalen er als het wa re uit zodat Bowyer en zijn mensen er hun licht over kunnen laten schijnen. SERENDIP heeft tot dusverre bijna 1200 uur gewerkt en er zijn in die tijd zeventien interessante signalen opge vangen van objecten die met de tele scoop nog apart zullen worden 'beke ken'. Doodgezwegen Nog een vraag: wat doen we nu als er inderdaad een 'intelligent' signaal wordt opgevangen? Donald Goldsmith van In terstellar Media in het Californische Ber keley probeert de wetenschappelijke wereld ervan te overtuigen dat er tegen die tijd een van tevoren geplande reactie gereed moet zijn, een reactie die zoveel mogelijk de gevoelens van de gehele we reldbevolking zou moeten vertolken. Ondertussen meent Michael Papa- giannis van de universiteit van Boston dat de oorzaak van het feit dat we tot dusverre nog steeds niets uit de ruimte hebben vernomen, simpelweg is gelegen in het feit dat we door andere beschavin gen worden doodgezwegen. Die bescha vingen kunnen, volgens Papagiannis, het hele melkwegstelsel al lang in vreed zame territoria hebben verdeeld en daar horen wij dus typisch niet bij. Maar aan de andere kant vragen on derzoekers zich af of beschavingen zoals de onze niet juist per definitie een kort durend bestaan zijn beschoren. We stu ren immers nog geen honderd jaar radio signalen het heelal in en we hebben al enkele tientallen jaren de mogelijkhe den om de gehele planeet te vernietigen. Wat zijn enkele tientallen jaren verge leken met 4,5 miljard jaar van evolutie? Zou het begrip vernietiging inderdaad onlosmakelijk met het begrip intelligen tie verbonden zijn? Hoevele, lang gele den verloren gegane beschavingen zou ons melkwegstelsel dan inmiddels wel niet hebben gekend? Zouden we daarom nog steeds niets horen uit de verte? En als we wat zou den horen, zou het dan geen tienduizen den, miljoenen jaren oude echo kunnen zijn van een levensvorm die tot stof ver ging gedurende de tijd dat het signaal tot ons kwam? Haast Michael Klein van het Californische Jet Propulsion Laboratory dringt aan op haast: "Het moet nu toch echt wel snel gebeuren, want de radio-activiteiten van onze beschaving nemen dermate toe dat we een zwak signaaltje er op den duur niet meer uit zullen kunnen pikken. Dan moeten we op de achterkant van de maan gaan zitten om van dat getoeter af te zyn; daar kunnen we tenminste nog ongestoord luisteren".

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1987 | | pagina 25