'Het zijn zonden die ik graag zou overdoen' Heilige koetsen op Java worden gered Leiderdorpse oud-Indiëstrijder gebelgd over uitlatingen prof. De Jong ZATERDAG 28 NOVEMBER 1987 EXTRA 3. PAGINA 23 Willem van der Steen: "Ik wil aantonen dat er wel iets anders aan de hand was". Hij heeft er lang over gezwegen, maar nu moet het hem toch van het hart. Geïrriteerd door het artikel over het optreden van Nederlandse militairen tijdens de politionele acties in Nederlands Indië komt Willem van der Steen uit Leiderdorp in het geweer. "Ik ageer niet tegen professor De Jong zelf, maar wel tegen zijn geschiedschrijving. Die is sterk gekleurd", zo schaart hij zich achter de kritiek op deel 12 van Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. "Die tekst is gekleurd en eenzijdig". door Paul de Tombe In een van de hoofdstukken van al weer het twaalfde deel van diens le venswerk, dat in april 1988 zal ver schijnen, zegt prof. Lou de Jong dat Nederlandse militairen tijdens de politionele acties veel meer 'oorlogs misdaden' zouden hebben begaan dan tot nu tot werd aangenomen. Het heeft Willem van der Steen, zelf oud-Indiëstrijder, zo diep geraakt dat hij nu de geschiedenis wel wil oprakelen die hij bewust in zijn herinnering en in zijn fotoboeken had begraven. "Ik trek niet in twijfel dat er verschrik kelijke dingen zijn gebeurd", zegt hij, "maar het is niet zo dat iedereen als een killer en verkrachter heeft rondgelopen in Indonesië. Wat moet mijn zoon daar wel niet van denken als hij straks dat ver haal leest. De Jong generaliseert en be licht de andere kant niet. Ik wil aantonen dat er wel iets anders aan de hand was. Wij waren daar om ons eigen hachje en dat van anderen te verdedigen, want er zijn ook Nederlanders willekeurig uitge moord. En vermoord is dan nog een keu rig woord. Maar dat is stilgehouden, daar lees ik nooit iets over". Doorbreken Zelf heeft hij er tot nu toe ook over ge zwegen, maar hij vindt dat hij dat stil zwijgen nu moet doorbreken. Niet ter meerdere eer en glorie van zichzelf, maar in het belang van de geschiedenis. Daar om haalt hij nu de massamoorden op Ne derlanders aan die hij op Java ontdekte als detachementscommandant van de Inlichtingen Veiligheidsgroep van het tweede bataljon vijfde regiment infante rie. Moorden die zijn stilgehouden en die hemzelf bijna het leven hebben gekost. Als enige overlevende van zijn groep ("zeven man zijn gesneuveld of ver moord"), kan de nu 66-jarige Van der Steen zijn verhaal alleen met persoonlij ke documenten staven. En dan alleen nog met zijn verhoorrapporten die be waard zijn gebleven nadat één van zijn soldaten was overgelopen. De feiten die zich daaruit laten destilleren zijn voor hem ook ruim veertig jaar na dato nog huiveringwekkend. Van der Steen gaat terug naar 1945. "De Bersiap-periode, de tijd dat de Ja panners net hadden gecapituleerd en dat er nog geen ander bewind was in Indone sië. Een klein deel van de Indonesische bevolking ging in die periode op jacht naar iedereen die blank was, en die werd dan zonder pardon over de kling ge jaagd. Na de eerste politionele actie was ik met mijn groep gestationeerd in Pat jet, tegen de frontlijn aan, en ik kwam er achter dat op die plek 76 Nederlanders waren vermoord in de Bersiap-periode. Een Javaan die we hadden gevangen ge nomen wees ons de plek en we hebben die lijken opgegraven. Daarna hebben we geprobeerd die zaak verder uit te die pen. We hebben uitgezocht wie bij die moorden betrokken waren geweest en we hebben diverse arrestaties verricht. Die resultaten hebben we ook gemeld. Wat later kwam de auditeur-militair van Java op bezoek die me te kennen gaf dat we daar verder maar niet over moesten praten. Ik werd overgeplaatst naar een eenmanspost in de binnenlanden - met één wapen midden in vijandig gebied - en het is dat de bevolking daar op mijn Arie de Jager, restaurateur van het Nationaal Rijtuigmuseum in Leek, mag de heilige koetsen op Java res taureren. Rijtuigen van Nederland se makelij zoals ze in Nederland nauwelijks nog voorkomen en die een internationale attractie voor toe risten vormen als ze gerestaureerd zijn. De rijtuigen zijn op Java welis waar heilig, maar de Javaanse vor sten die ze bezitten hebben toestem ming tot restauratie gegeven. door Herma Kamphuis Drs. H. B. Vos, directeur van het Rij tuigmuseum, ging in 1984 tijdens een reis op Java op zoek naar van oorsprong Nederlandse rijtuigen. Hij wist dat ze er moesten zijn, maar hij ontdekte dat er veel meer waren dan men had aangeno men en dat er zeldzame koetsen bij wa ren. Een kostelijke Nederlandse cultuur schat op Javaanse bodem. Alleen waren veel rijtuigen hard aan restauratie toe en de eigenaars, de Javaanse vorsten, zijn straatarm sinds ze bij de onafhankelijk heid van Indonesië hun grondbezit kwijtraakten. Voor restauraties hebben ze geen geld. Boek Het enthousiasme van Vos leidde tot zijn boek 'Kratonkoetsen op Java' dat beschrijvingen en foto's bevat van alle waardevolle koetsen die hij zag. Sommi ge uiterst fraaie rijtuigen worden met touwen bij elkaar gehouden. Het boek was het begin. Het bestuur van het Natio naal Rijtuigmuseum verklaarde zich vo- hand was, anders zou ik er de eerste avond al vermoord zijn". Toevallig Nu, na al die jaren, staat voor hem nog vast wat de bedoeling is geweest van die overplaatsing, "Ik moest uit de weg wor den geruimd", maar naar het waarom kan hij slechts gissen. "Vermoedelijk mochten die moorden niet worden opge rakeld omdat de Nederlandse regering achter de schermen al bezig was het be stuur over te dragen. En de mensen die de moordopdrachten hadden gegeven zouden later hoge posities op Java gaan bekleden". Bewijzen kan hij het niet, maar het was wel toevallig dat iemand met dezelfde naam en hetzelfde uiterlijk als de man die in zijn verhoorrapporten werd ge noemd, later een plaats kreeg in de resi dentie van Oost-Java. De bedoelde dis trictscommandant van politie zou vol gens de verklaringen van een arrestant met zijn groep vier Europeanen hebben vermoord en zou aanwezig zijn geweest bij de onthoofding van in totaal nog eens 17 Europeanen. "Buiten de massa-exe cutie van die 76 personen dus", zegt Van der Steen. "Van die moorden heb ik verder nooit wat gehoord", stelt hij. "Er is nooit werk van gemaakt. Nee, zelf heb ik dat ook niet gedaan. Daar had ik ook geen be hoefte aan. Eenmaal terug in Nederland heb ik die zaak begraven. Ik was al blij dat ik het had overleefd. Ik heb er ook lang over moeten nadenken of ik er nu wel over moest beginnen, maar die pu blicatie over het boek van De Jong heeft de doorslag gegeven. Het is overdreven om te stellen dat zo'n artikel pijn doet, rig jaar bereid om de restaurateur van het museum een half jaar af te staan en de overheden in Den Haag toonden belang stelling. Tenslotte gaat het om Neder lands cultuurgoed en zien de Indonesi sche overheden in gerestaureerde koet sen een toeristische attractie van de eer ste orde. En het bevorderen van toerisme in Indonesië is ontwikkelingswerk. Met de financiering van de reis en het verblijf van Arie de Jager zit het daardoor waar schijnlijk wel goed. Een groot probleem is de heiligheid van de rijtuigen. Het zijn Nederlandse koetsen, gemaakt in Nederland of op Ja va en ze zijn de vorsten aangeboden door de Verenigde Oostindische Compagnie of zijn door de Javaanse vorsten zelf be steld. Een rijtuig wordt op Java gezien als een rijdende troon, iets heiligs: pusa- ka. Het ene rijtuig verdient meer eerbied dan het andere. Voor wie denkt dat dit allemaal onzin is wordt het verhaal van de koets uit Solo verteld. Het rijtuig wenste niet verplaatst te worden naar Jakarta waar een belang rijke tentoonstelling zou worden gehou den. De autoriteiten hadden geen bood schap aan de onwil van het rijtuig en stuurden twee politiefunctionarissen die de koets in een vrachtwagen moesten la den. De koets week geen centimeter. De ene politieman werd gek, de andere stierf. Vos en De Jager staken vijf weken va kantie in een reis naar Java waarvan ze maar het irriteert me wel dat de militai ren die er zijn geweest worden voorge steld als verkrachters en killers". Het stak hem extra omdat hij in 1945 als oorlogsvrijwilliger was afgereisd. "Met de idee dat we erop uit werden ge stuurd om Nederlands Indië te bevrijden van de Japanners en om het Nederlandse gezag te herstellen. Niet om die mensen te onderdrukken, welnee, we kwamen net zelf uit die onderdrukking, dus daar dachten we niet aan. We dachten dat we gingen om ze te bevrijden. Die strijd ging niet door vanwege de capitulatie van Ja pan, en in plaats daarvan kwamen we te recht in een andere strijd. De vrijheids strijd van de Indonesiërs die in augustus 1945 de republiek hadden uitgeroepen". Uit de hand "Door het politieke spel is die strijd uit de hand gelopen. De Japanners hadden veel wapens achtergelaten en met die wapens werden we bestreden. Rück- sichtlos, zodat we dus toch in een oorlog terechtkwamen. Hier werd het dan wel politionele actie genoemd, maar voor ons was het gewoon oorlog", schetst Van der Steen de situatie waarin de uitgezon den militairen destijds (in 1948 inmid dels) belandden. "Met één kanttekening. We voerden al leen oorlog met degenen die op ons scho ten. Niet met de hele bevolking. Integen deel. Onze hospikken deden de hele dag niks anders dan de bevolking verplegen en wij waren er echt niet als oud-kolonia len. Wij hielpen die mensen en die men sen hielpen ons", grijpt hij terug naar zijn eigen ervaring op zijn eenmanspost waarnaar hij in de laatste twee maanden onlangs terugkeerden. Ze stelden er een lijst op van de rijtuigen die het hardst aan restauratie toe zijn, maakten afspraken met de regering, zochten en vonden de juiste hulp en kregen de instemming van de vorsten. Maar instemming alleen is niet genoeg. "In Solo hadden wij veel contact met een broer van de sunan die eerst wat strak was, maar later ontdooide. Hij kwam voor een afsluitend gesprek naar was verbannen. "Na de ontdekking van die moordpartijen". Het verhaal dat eraan voorafging is daarbij niet essentieel, maar wel merk waardig genoeg om aan te halen. Tijdens de eerste politionele actie was het regi ment waartoe Van der Steen behoorde op Java opgerukt tot Patjet. Van daaruit werd het 'vijandelijk' gebied geïnfil treerd en verkend door de soldaten van de inlichtingengroep die hij als sergeant onder zich had. Die groep had een kern van vier man, en om aan te geven dat het echt oorlog was vertelt hij van die ene overloper. "Een Nederlander die tijdens de Twee de Wereldoorlog in het vreemdelingenle gioen had gediend. In Frankrijk was hij met de geallieerden meegetrokken naar Duitsland. Daar was hij door een Duitser met een bajonet aan een boom gespiest, gevonden door de geallieerden, opgelapt en op transport gesteld om voor Frank rijk in Vietnam te gaan vechten. Hij was overboord gesprongen bij Sumatra, had zich gemeld bij de Nederlandse com mandant en werd bij mij ingekwartierd. Hij was een keiharde, en tegen hem moest ik wel zeggen dat ik de zaken net jes wilde houden. Dat is ook gebeurd. Hij was er ook bij toen we die massamoord op 76 mensen ontdekten. Daarna werd ik dus overgeplaatst, en toen ik nog één keer terugkwam in Patjet om mijn papie ren op te halen bleek dat hij met bijna al le papieren was overgelopen". Verdacht Twee maanden later, nog vóór de twee de politionele actie, mocht Van der Steen ons hotel. Arie zei: 'Wü hebben respect voor dat pusaka-idee. We weten er alleen niets van en we willen graag dat u daar mee helpt. Maar we moeten natuurlijk wel kunnen werken. Mag dat rijtuig ver plaatst worden?' Toen zei de prins: 'We zullen de pusaka moeten vragen of zij verplaatst en gerestaureerd wil worden'. Ik zei: 'U moet ons zien als twee artsen die op consult zijn bij een patiënt die ern stig ziek is. Wil je die patiënt genezen, naar huis. Hij leerde in Nederland zijn vrouw kennen. En zij had een vriendin met een verloofde die voor zijn nummer naar Oost-Java moest tijdens de tweede politionele actie in '49. Die gaat daar op een gegeven moment op patrouille en schiet op een verdacht licht in een wacht huisje. Daarin ligt een dode man en dat blijkt die overgelopen persoon te zijn. Een crimineel op wie het hele Neder landse leger op Java inmiddels jacht maakte, omdat hij heel wat militairen in een hinderlaag had gelokt. Dan ging hij in zijn Nederlandse uniform op de weg liggen als er een kolonne aankwam, en als de soldaten dan uit hun wagens sprongen om hun landgenoot te helpen werd het vuur op hen geopend". Van der Steen diept deze gegevens al leen uit zijn herinnering op "om te schet sen met welke mensen en tegenstanders we daar te maken hadden". Om aan te ge ven hoe de sfeer was, niet ter verdediging van de Nederlandse militairen of om ze schoon te praten. "Er zullen incidenteel best verschrikkelijke dingen gebeurd zijn', herhaalt hij, "maar dat gold echt niet over de hele linie. Wijzelf lagen in de frontlinie, maar we haalden het niet in ons hoofd om mensen tijdens verhoren te martelen. Al moest je natuurlijk wel schieten in het tweegevecht. Dan was het hij of ik. We waren tenslotte in oorlog. Zo heb ik een keer op een Javaanse arres tant moeten schieten die bovenop me dook en naar mijn pistool greep, maar dat is een van de weinige keren geweest dat ik tijdens een verhoor geweld heb moeten gebruiken. Om me heen heb ik dat trouwens ook heel weinig gezien. Het irriteert me dat De Jong iets anders be weert". dan zal er een behandeling moeten plaatsvinden en wij kunnen ons niet voorstellen dat de patiënt 'nee' zal zeg gen". "We kregen een vaag glimlachje, maar geen 'ja' en ook geen 'nee'. De volgende dag waren we bij de burgemeester van Solo en burgemeesters zijn daar vrij machtig als ze energiek zijn, en dat is de ze man. Ik vertelde dat verhaal als illu stratie van de problemen die je kunt te genkomen. Hij zei: 'Dat is helemaal geen probleem. Ik ga achter die koets staan en ik roep luid: Ja, ik wil'. Dat is de machts verhouding tussen de hofkringen en de wereldlijke autoriteiten die zeggen dat er iets moet gebeuren omdat ze opgestoten willen worden in de vaart der volkeren". Dat laatste bleek ook bij de gesprek ken die Vos en De Jager hadden met de minister van Cultuur, mevrouw Soeba- dio en haar rechterhand, de heer Bam- bang Sumadio. De laatste gaat over alle musea; hij wil dat er niet alleen een tech nisch kader komt voor de restauratie van de rijtuigen, maar ook een groep deskun dige mensen op universitair niveau die als een soort Monumentenzorg kan op treden. Ethiek Directeur Basuki van het museum in Djokjakarta zoekt goede ambachtslie den uit en geeft De Jager volgend jaar hulp als zich problemen voordoen, bij voorbeeld bij het vinden van materialen. "Wat dat betreft is het ook saillant dat negen van de tien Indonesiërs die ons be streden niet geüniformeerd waren", voegt Van der Steen er aan toe. "Je wist dus nooit of je te maken had met een vriend of met een vijand. Ook dat moet worden bedacht bij al die verhalen over de verkeerde mensen die zouden zijn doodgeschoten. Maar wat me echt het meest irriteert is dat de 'misdrijven' van de andere kant tot nu toe niet zijn be licht. Dat in de Bersiap-periode zoveel Chinezen en Nederlanders zijn opge ruimd, alleen maar omdat ze blank wa ren. Vergeten wordt dat wij daar het vege lijf moesten zien te redden. Van ons en van anderen". Niet nieuw "Het is trouwens niet nieuw, die kri tiek op de Indiëstrijders", zegt Van der Steen. "Zelfs in 1946 was daarvan al spra ke en toen moest het allemaal nog begin nen". Hij toont het aan met een legerblad uit die tijd. Onder de kop 'Leugen en Laster' richt een majoor zich tot de in Ne derlands Indië gelegerde militairen. "Het is u allen bekend dat sedert enkele weken uit het vaderland lasterlijke en leu genachtige mededeelingen worden ver spreid over de 'schandelijke' gedragin gen van de militairen der Kon. Landm. in N.O.I.schrijft de majoor, die de man schappen oproept rehabilitatie te eisen "van Uw goeden naam, die door deze lie den door het slijk wordt gestuurd. Staat erop dat deze gemeene onruststokers en kwaadsprekers aan de kaak worden ge steld". "En je had in die tijd ook een groep mensen die in Amsterdam de kade af grendelden om te voorkomen dat militai ren zich konden inschepen voor de poli tionele acties", herinnert Van der Steen zich. "Hun goed recht misschien, maar wij ergerden ons daaraan". Wat dat be treft heeft de geschiedenis zich deze week herhaald, met het artikel over het nieuwe boek van prof. dr. De Jong. Het heeft veel losgemaakt bij Van der Steen, die vooral de twee laatste maan den van zijn verblijf op Java niet gemak kelijk zal vergeten. "Dat was de tijd dat ik overgeplaatst was naar die post in Poe- ri. Helemaal in m'n eentje in een gebied vol rampokkers, plunderende bendes. Ik vind het te cru om te stellen dat het een soort doodvonnis was, maar die over plaatsing stond duidelijk in verband met de ontdekking van die moordzaken. Die mochten niet bekend worden en ver moedelijk hebben ze gehoopt dat ik er daar onderdoor zou gaan. Anders stuur je niet iemand in zijn eentje met één ge weer naar zo'n gebied. Ik kon toch moei lijk 24 uur per dag dienst doen. Als ik overvallen zou zijn door rampokkers, dan had ik misschien drie, vier man van me af kunnen schieten en dan had ik al leen nog één kogel gehad om mezelf door het hoofd te jagen". Valstrik "Dat zou ik ook hebben gedaan", zegt hij nu. "Het is er alleen nooit van geko men omdat die rampokkers dachten dat ik daar niet in m'n eentje zat en een val strik vermoeden, en omdat de bevolking van Poeri me hielp. De mensen kwamen me waarschuwen als er gevaar dreigde. Even tegen meneer De Jong gezegd: zou den die mensen me geholpen hebben als we ze inderdaad stelselmatig aan het uit moorden waren?". Wat hem betreft behoeft die vraag geen antwoord. Hij behoeft geen rehabi litatie. In zijn bezit is een eervol getuig schrift van majoor De Priester, stafoffi cier en waarnemend commandant van zijn regiment. Van der Steen werkte in Nederland als chef van het bedrijfsbu reau van de Grofsmederij, heeft geen last van trauma's ("alleen bij vuurwerk ben ik nog altijd angstig") en het enige wat hij aan zijn Java-tijd heeft overgehouden zijn een paar littekens. "Van granaat scherven. Die zijn mijn hand en mijn ge zicht binnengedrongen toen er een gra naat in de jeep werd gegooid waarin we met z'n drieën zaten. Een van de twee an deren werd daarbij gedood". Blij dat hij er levend was afgekomen begroef hij de oorlog diep in zijn herinne ring. Tot nu dus. De publicaties van de afgelopen week maalrten zoveel in hem los dat hij zijn verhaal na lang nadenken nu wel kwijt wilde. Louter om de andere kant te belichten. "Want dat is de rode draad", zegt hij."Nu ik gepensioneerd ben heb ik ook meer tijd gehad om mijn zonden te overdenken. Maar het zijn zon den die ik voor mijn land graag zou over doen". De handvaardigheid is ruimschoots aan wezig op Java. Wat De Jager daar duide lijk moet maken is 'de ethiek van het res taureren'. Vos: "Restaureren betekent in de eerste plaats eerbied hebben voor het stuk en voor alles wat er origineel aan is". "Vooral hun afwerking is te grof," zegt De Jager en hij vertelt getergd van de restauratie van het oudste rijtuig dat op Java staat, de Paksi Naga Liman (vogel slang-olifant) van 2.90 meter hoog. Het rijtuig dateert volgens een opschrift uit 1428 en is dus Javaans van makelij. Het is onlangs gerestaureerd, met kunstspul. „Dat is het ergste dat zo'n stuk kan over komen", aldus De Jager. De Jager gaat volgend jaar winter op drie plaatsen tegelijk werken: in Solo, Djokjakarta en Cirebon. Als hij in de ene kraton (vorstenstad) een restauratie op gang heeft gebracht, gaat hij naar de vol gende om hetzelfde te doen. Daarna kijkt hij of de eerste restauratie goed verloopt. Een hele organisatie, maar als het aan hem ligt reizen hij en zijn vrouw morgen al af. Hij is enthousiast over Java, de Java nen en de koetsen, waarvan sommige Rembrandts onder de rijtuigen zijn. Twee heel mooie lijkwagens werden herontdekt. De foto's ervan waren be kend. De ene was volgens mevrouw Pra- boewicijojo in 1948 gebruikt bij de begra fenis van haar vader, de broer van de sunan. Na die tijd had de prinses de wa gens niet meer gezien en ondanks na speuringen na 1984 waren ze zoek geble ven. Een van de werkbazen („die weten soms meer dan prinsen") nam Vos en De Jager mee naar de garage vlak bij de pa leispoort. Daar stonden de wagens. „We waren verpletterd". De wagens staan nu hoog op de restauratie-lijst. Sommige fraaie koetsen worden met touwen bij elkaar gehouden, (foto gpdi

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1987 | | pagina 23