Vereniging Oud-Leiden
is geen eMeclubje meer
J^^^^^BULAG^A^JE^EIDSCH/ALPHEN^AGBLAD
EXTRA
PAGINA 19
Ongemerkt liet de
Vereniging Oud-Leiden het
vijfentachtig jarig bestaan
aan zich voorbijgaan.
Geheel in de stijl die past bij
het imago van anonimiteit
dat eens per jaar wordt
doorbroken met de
verschijning van het Leidse
Jaarboekje. "Voor veel
leden is dat inderdaad dè
attractie van het
lidmaatschap".
door Gerard van Putten
Ogenschijnlijk heeft de tijd bin-
nen de Vereniging Oud-Leiden
stilgestaan. Nog altijd is het be
stuur rijkelijk bedeeld met acade
mische titels en verhoudingsge
wijs arm aan personen die niet di
rect als studiehoofden kunnen
worden aangemerkt. In dat op
zicht is er, vergeleken met vijfen
tachtig jaar geleden, weinig ver
anderd.
"Maar Oud Leiden is al lang niet
meer het eliteclubje van vroeger", be
weert mevrouw mr. M.H.V. van Am-
stel-Horak, de secretaresse van de
vereniging. "Tegenwoordig zijn alle
lagen van de bevolking vertegen
woordigd in ons ledenbestand en
daar prijzen wij ons gelukkig mee".
De 85 jaar oude vereniging mag dan
hechten aan oude waarden en tradi
ties, de nieuwlichterij is niet helemaal
aan Oud-Leiden voorbijgegaan. Zelf
is Van Amstel daarvan het levende
bewijs; al geruime tijd is de vrouw ge
ïnfiltreerd in wat eens een specifieke
mannenclub was. Sterker nog: me
vrouw Versprille is degene die het
langst van alle leden op de ledenlijst
prijkt. Haar staat van dienst heeft ze
niet beperkt tot de plichtmatige beta
ling van contributie. Jarenlang heeft
zij mede het Leidse Jaarboekje gere
digeerd, terwijl ze ook een deel van
haar privékapitaal heeft gestort in een
fonds waaruit speciale geschriften
worden bekostigd.
Onvrede
Indertijd was er geen denken aan
dat vrouwen recht van toegang had
den tot de oprichtingsvergadering die
op woensdag 5 november 1902 werd
belegd in de weeskamer van het Leid
se stadhuis. Rond de eeuwwisseling
mochten vrouwen zich uitsluitend be
moeien met de opvoeding van kinde
ren, met huishoudelijke aangelegen
heden en met theekransjes. Om
streeks de eeuwwisseling cultiveer
den de mannen nu eenmaal de opvat
ting dat vrouwen over onvoldoende
geestelijke bagage beschikten om we
zenlijk te kunnen meepraten over een
gewichtige kwestie als bijvoorbeeld
de oprichting van een cultuur-histo
risch genootschap.
Rond de klok van vier uur bleek dat
welgeteld elf, voornamelijk welge
stelde Leidenaars gehoor hadden ge
geven aan de uitnodiging van de
hooggeleerde heren mr. dr. Jacobus
Cornelis Overvoorde en prof. dr. Pie-
ter Johannes Blok om vrijblijvend
van gedachten te wisselen over de
stichting van een historische vereni
ging.
Wat dat betreft liepen Overvoorde
en Blok achter de ontwikkelingen in
andere steden aan; in Den Haag,
Dordrecht, Amsterdam en Haarlem
had men al eerder het belang ingezien
van een vereniging die zich niet alleen
richtte op de studie van de plaatselij
ke geschiedenis, maar vooral ook op
het behoud van stadsmonumenten.
Goed beschouwd waren al die oud
heidkundige verenigingen min of
meer ontstaan uit onvrede over het
stedebouwkundige beleid dat in die
dagen in vele gemeenten werd ge
voerd. Nagenoeg iedere gemeentebe
stuurder hing eind negentiende, be
gin twintigste eeuw de opvatting aan
dat huizen die in de zeventiende en
achttiende eeuw waren gebouwd zo
snel mogelijk onder de sloophamer
moesten vallen. De gaten werden op
gevuld met architectonische gedroch
ten die veelal kort na de oplevering al
tekenen van verval vertoonden.
Mr. Overvoorde, in 1901 benoemd
tot gemeente-archivaris van de stad
Leiden en conservator van het Stede
lijk Museum de Lakenhal, was in zijn
Dordtse tijd al betrokken geweest bij
de oprichting van de Vereniging
'Oud-Dordrecht'. En in 1899 had die
zelfde Overvoorde de aanzet gegeven
tot de formering van de Nederland-
sche Oudheidkundige Bond.
Status
Het is meer dan een vermoeden dat
deze professionele geschiedenishob
byist eigenlijk ook de geestelijke va
der was van de Vereniging Oud-Lei
den, waarbij hij de als mede-oprichter
te boek staande prof. dr. Blok min of
meer heeft gebruikt als een eenhoof
dig comité van aanbeveling. In Lei
den werd Blok immers gerespecteerd
als een man van gezag, die in talloze
publicaties had getuigd van zijn im
posante kennis van de vaderlandse en
- in het bijzonder - de Leidse ge
schiedenis. Overvoorde en Blok wa
ren in feite eikaars tegenpolen. De ge
meente-archivaris had de neiging om
zijn plannen gelijkhebberig op te
dringen aan anderen, waarmee de
soms al te drieste Overvoorde bereik
te dat hij meer mensen verloor dan
won voor zijn ideeën.
Er is weinig fantasie voor nodig om
te veronderstellen dat Blok voor, tij
dens en vlak na de oprichtingsverga
dering al zijn autoriteit, kalmte en
overredingskracht heeft moeten aan
wenden om de mensen die in beginsel
wel voelden voor Overvoordes initia
tief definitief te binden aan de vereni
ging.
Meer dan de inhoud van de vereni
gingsstatuten vormde op de oprich
tingsbijeenkomst de naamkeuze een
punt van discussie. Geopperd werden
namen als Lugdunum en Leithen,
maar bij nader inzien konden die de
goedkeuring van de aanwezigen niet
wegdragen. Uiteindelijk verenigden
Overvoorde, Blok en de elf overige
belangstellenden zich onder de naam
Oud-Leiden.
Zelf afkomstig uit de gegoede laag
van de Leidse bevolking tastten de
bestuursleden vooral hun eigen krin
gen af om nieuwe leden te werven.
Lang niet iedereen liet zich het lid
maatschap overigens aansmeren van
wege een goed ontwikkeld gevoel
voor historisch besef, menigeen ont
leende er een zekere status aan. Zeker
de naar verhouding minder belezen,
maar in het zakenleven goed boeren
de Leidenaars voelden zich in het se
lecte gezelschap van academici en no
tabelen als het ware groeien.
Het bestuur kreeg ook bedankbrief
jes. Van bemiddelde Leidenaars die
niet zozeer maalden om het aanzien
van de deftige burgerij, maar die voor
al waren begaan met de inhoud van
hun portemonnee. Een jaarlijkse con
tributie van rijksdaalder, nee, dat
konden die heren niet in overeen
stemming brengen met hun koop
mansgeest.
Jaarboekje
Een jaar na de oprichting hadden
zich niettemin 123 personen om
eenlopende redenen geschaard ach
ter de doelstellingen van de vereni
ging. Daardoor aangemoedigd dis
cussieerden de bestuursleden inten
sief over de uitwerking van de ve
gingsstatuten. Het beraad leidde
spoedig tot de organisatie van lezin
gen en excursies, terwijl er ook een
lijst van Leidse monumenten werd
samengesteld.
Los van al die op zich nuttige activi
teiten dankt de Vereniging Oud Lei
den tot op de dag van vandaag haar
bekendheid voornamelijk aan het be
stuursbesluit om een jaarboekje uit te
geven. Prof. mr. J.E. Heeres, hoogle
raar in de geschiedenis van Neder-
lands-Indië, werd belast met het voor
zitterschap van de redactiecommis
sie. Over de inhoud van de jaarboek
jes hadden de redactieleden al op de
eerste redactievergadering een een
duidige visie: in aanmerking voor pu
blicatie kwamen "vrijwillige bijdra
gen van een ieder die ons een artikel
voor dit doel wil afstaan, en vervol
gens uit biographieën van personen
die zich als inwoners van Leiden ver
dienstelijk maakten". Ten slotte re
serveerden de redactieleden enkele
bladzijden voor een overzicht van be
langrijke gebeurtenissen die zich in
het voorafgaande jaar hadden voorge
daan.
De titel van het boekje vergde meer
discussie. Pas na enkele vergaderin
gen konden de heren zich verenigen
met de allesbehalve bondige titel
Jaarboekje voor Geschiedenis en Oud
heidkunde van Leiden en Rijnland.
Later kwam het begrip 'omstreken' in
de plaats van 'Rijnland', maar in de
wandeling werd het boekje stelselma
tig als Leids jaarboekje aangeduid.
Het eerste deel (1904) verscheen in
december 1903. Vreemd genoeg
moesten ook de verenigingsleden be
talen voor de uitgave. Het lidmaat
schap verschafte de contributiebeta
lers slechts een korting van een
kwartje op de prijs (f 1,50) die niet-le-
den voor het boekje moesten betalen.
Bij nader inzien ervoer ook het be
stuur dat als een onrecht, vandaar dat
de leden in het vervolg werden ontsla
gen van de plicht om te betalen voor
het Leidse jaarboekje.
"Ook nu krijgen onze leden het nog
steeds gratis", vertelt secretaris Van
Amstel. "Op een ledental van 1660 is
het contributiebedrag bepaald op 27
gulden vijftig, omdat het totale contri
butiebedrag tegelijk het totaalbedrag
is dat wij aan drukkosten moeten op
brengen".
Zwaartepunt
Secretaresse Van Amstel-Horak
weerspreekt de alom levende mening
dat voor het merendeel van de leden
de jaarlijkse verschijning van het
boekje het alibi voor een binding met
de Vereniging Oud-Leiden is. "Na
tuurlijk zijn er mensen wier zwaarte
punt van hun historische besef ligt op
het abonnement. Maar daarnaast be
staat er wel degelijk interesse voor de
culturele dagtochten die we in de zo
mer organiseren, zoals er toch ook be
hoorlijk wat leden afkomen op de le
zingen".
Afgaande op deze uitspraak zijn de
hedendaagse aanhangers van Oud-
Leiden de verenigingsbeginselen
meer toegedaan dan de generatie van
rond 1920. Illustratief is wat dat be
treft een fragment uit het door dr.
W.C. Braat geschreven artikel 'Zestig
jaar Oud-Leiden', opgenomen in het
Leids Jaarboekje van 1963: "Ondanks
de bezielende geest van voorzitters
als Overvoorde en Knappert en van
een secretaris als Le Poole bleef het
aantal leden klein. In 1904 waren het
er 127, in 1908 137, in 1909 170. In de ja
ren van de Eerste Wereldoorlog liep
dit bescheiden aantal nog aanmerke
lijk terug. In 1919 schoot het opeens
weer omhoog tot 170. Maar toen, door
de hogere drukkosten, in 1920 geen
jaarboekje kon verschijnen, zakte het
aantal onmiddellijk weer tot onder de
150. Dit is wel een bewijs dat het jaar
boekje de voornaamste attractie voor
de leden was".
De Vereniging Oud-Leiden heeft
•zich, vooral in de jaren waarin cul
tuurbarbaren de architecten van het
stedebouwkundige beleid waren, me
nigmaal weerbaar opgesteld. Zo werd
in december 1906 met succes actie ge
voerd tegen de voorgenomen
demping van het Rapenburg. En zo
vochten de bestuursleden ook een ja
renlang slepend conflict uit met de
gemeentebestuurders over de Latijn
se school aan de Lokhorststraat. Die
verkeerde in 1908 in een dusdanige
staat, dat de zaak naar de mening van
burgemeester, wethouders en ge
meenteraad maar meteen met de
grond moest worden gelijk gemaakt.
Eerst na zes jaar gaf de gemeente toe
aan de argumenten die vanuit Oud-
Leiden werden aangedragen tegen de
voorgenomen afbraak van de school.
die bij de uitwerking ervan het stads
gezicht blijvend schade zouden toe
brengen. Bovendien wordt de Monu
mentenzorg sinds 1938 gerekend tot
de taak van de gemeente, waarbij ook
stichtingen als 'Diogenes' en 'Het
Kleine Leidse Woonhuis' een belang
rijke inbreng hebben. De Vereniging
Oud-Leiden schikt zich in wat me
vrouw Van Amstel betitelt als een
'signaleringsfunctie'.
"Twee van onze bestuursleden zit
ten in de monumentencommissie,
een ander bestuurslid in het bestuur
van 'Het Kleine Leidse Woonhuis'.
Daarnaast onderhouden wij ook nog
contacten met correspondenten uit
de omliggende gemeenten, veelal zijn
dat leden van plaatselijke oudheid
kundige verenigingen. Dat werkt
goed, die samenwerking. Eens in het
jaar komen wij in vergadering bijeen.
Dan vertelt iedereen welk monument
in zijn of haar dorp wordt bedreigd.
Een enkele keer gaat er dan een brief
uit naar de desbetreffende gemeente.
Maar lang niet altijd levert dat het ge
wenste resultaat op. Sommige ge
meenten willen absoluut geen monu
mentenlijst samenstellen uit vrees
subsidie te moeten uittrekken voor
restauratiewerkzaamheden. En er
moeten natuurlijk ook mogelijkhe
den zijn om de zaak in vernieuwde
staat te brengen. Als er bij gebrek aan
huurders of kopers geen bestemming
aan huisjes kan worden gegeven,
houdt alles op".
Het laatste van de drie pandjes, die
ooit als verenigingsbezit op de balans
stonden, is in 1983 verkocht aan de
vereniging 'Hendrik de Keyzer'. Het
betrof het perceel Vliet 9 dat ooit toe
behoorde aan Huyck Dircxz en Job
Huygensz van Delft, twee schoenma
kers die in het jaar 1557 hun intrek in
het pittoreske huisje namen.
Van Amstel: "Een nazaat van Jacob
Timmermans, een bekend tekenaar
van stadsgezichten die in 1809 eige
naar werd, legateerde het pand in
1975 aan de Vereniging Oud-Leiden.
Omdat er bij 'Hendrik de Keyzer' veel
kennis huist op het gebied van restau
ratie, hebben wij in 1983 deze lande
lijk opererende vereniging gevraagd
de restauratiewerkzaamheden op
zich te r
Signaleren
Het Rapenburg in 1902: zonder de Vereniging Oud-Leiden wellicht
een geasfalteerde rijbaan. (foto gemeente-archief)
De Vereniging Oud-Leiden hoeft
zich al lang niet meer zo fanatiek op te
stellen. Veel minder dan vroeger wor
den er immers plannen ontwikkeld
Obligaties
De overdracht is geregeld volgens
een 'om niet-constructie'. De Vereni
ging 'Hendrik de Keyzer' betaalde
tienduizend gulden; de Vereniging
Oud-Leiden verplichtte zich ertoe om
na voltooiing van de restauratiewerk
zaamheden vijfmaal een jaarlijkse
schenking te doen van tweeduizend
gulden als bijdrage in de exploitatie
kosten.
Mede door de verkoop van het on
roerend goed beschikt de Vereniging
over een werkkapitaal van ruim drie
ton, belegd in obligaties. Dat vermo
gen wordt uiteraard jaarlijks 'opge
kweekt' met rente. "Maar er gaat ook
geld de deur uit", benadrukt secreta
resse Van Amstel. Ze doelt op de sub
sidies die Oud-Leiden verstrekt. On
der meer werd het kunsthistorisch in
stituut van de Leidse universiteit fi
nancieel bijgestaan bij de totstandko
ming van het project 'Het Rapenburg,
geschiedenis van een Leidse gracht'.
Het eerste deel van de zes delen om
vattende geschiedschrijving ver
scheen vorig jaar februari. Een be
drag van vijfduizend gulden werd bij
gedragen aan de (door drs. Van Maa-
nen verzorgde) inventarisatie van het
stadsarchief over de periode 1574-
1816.
Menigeen mag Oud-Leiden dan
zien als een deftige sociëteit waarbin
nen de tijd lijkt te hebben stilgestaan,
maar niet alles is daar bij het oude ge
bleven. Zoals gezegd spelen vrouwen
nu een actieve rol binnen het genoot
schap; aan het pakket van oorspron
kelijke verenigingsactiviteiten is in
de loop der jaren het een en ander toe
gevoegd. Sinds 1979 reikt Oud-Lei
den om de twee jaar een bronzen ere
penning uit aan personen of instellin
gen die zich hebben ingezet voor het
behoud van monumenten. Om de
twee jaar ook looft de vereniging een
geldsom van 500 gulden en een oor
konde uit als hoofdprijs van een ver-
halenwedstrijd. De twee amateur-
schrijvers, wier historisch getinte arti
kelen zich naar het oordeel van een re
dactiecommissie onderscheiden van
de opstellen van andere inzenders,
weten zich bovendien verzekerd van
plaatsing van hun epistels in het Leid
se jaarboekje.
Gelukkig maar
De Vereniging Oud-Leiden heeft
haar bestaansrecht genoegzaam be
wezen in de afgelopen 85 jaar, meent
mr. Van Amstel. En inderdaad, daar
valt het een en ander voor te zeggen.
Want was het destijds niet prof. Blok
die, tot woede overigens van een an
dere historicus, tijdens een lezing
voorgoed afrekende met het misver
stand dat de Romeinse nederzetting
Lugdunum Batavorum het funda
ment was van Leiden? En als Oud-
Leiden niet was opgericht, wellicht
zou het Rapenburg thans een geasfal
teerde autobaan zijn.
"Maar", stelt mevrouw Van Amstel,
"eerlijkshalve moet ik ook zeggen dat
Leiden nu zo rijk aan monumenten is
omdat de stad altijd arm is geweest.
Raar maar waar. In andere, rijkere ste
den i»er in de jaren vijftig maar raak
gesloopt. Nu heeft men daar spijt van.
In diezelfde tijd verkeerden bijvoor
beeld de huisjes aan de Langebrug in
een totaal verwaarloosde staat. Geld
om daar nieuwe huizen voor in de
plaats te zetten was er niet. Gelukkig
maar, zeg ik achteraf. Want hoe mooi
ziet het er nu niet uit?".