Het grootste koor van Leiden
Koraalzang met meer weg te denken uit 3 oktober-viering
EXTRA
PAGINA 27
Al sinds 1886, het jaar waarin
de Drie October-Vereeniging
werd opgericht, wordt er in de
vroege ochtend van 3 oktober
rond het standbeeld van Van
der Werf door duizenden
Leidenaars uit volle borst
gezongen. Liederen als 'O
Nederland let op uw saeck',
'Glijck den grootsten rapsack'
en 'Hoe groot o Heer en hoe
vervaerlic' galmen over het
water van het Steenschuur.
Wat hebben die liederen
eigenlijk met 3 oktober te
maken? En wat is een
'rapsack'?
door Joop van der Horst
Drie oktober, 's morgens om acht
uur, koraalmuziek in het Van der
Werfpark. Weer of geen weer komen
daar de mensen vaderlandse liede
ren zingen. Bij slecht weer een paar
honderd trouwe bezoekers, bij mooi
weer zijn er duizenden.
Enkelen hebben dan al de Reveille op
het Stadhuisplein meegemaakt, maar
voor de meesten is de koraalmuziek het
begin van een echte ouderwetse 'drie ok
tober'. Uit volle borst zingt men Geluc
kig is het land, dat God den Heer be
schermt. Of wie daar niet zo zeker van is:
Nederland let op u saeck.
Natuurlijk ontbreekt het Wilhelmus
niet. En ook het lied dat speciaal over
Leiden gaat, Glijck den grootsten rap
sack, wordt ieder jaar gezongen. Herman
de Wolff, ex-dirigent van Ex Animo pro
beert met brede armgebaren dit grootste
koor van Leiden te dirigeren, maar be
halve enkele leden van Concordia kijkt
er niemand naar hem. En dat hoeft ook
niet want Valerius' liederen zingen van
zelf. De Wolff, rasmuzikant, begrijpt dat
en gaat glimlachend voort met dirigeren.
Want zo hoort dat, bij de koraalmuziek
op 3 oktober.
Valerius
Wie was die Valerius, van wie politiek'
links en rechts nu zo eendrachtig de lie
deren zingen? Wat is een rapsack eigen
lijk? Valerius heette eigenlijk De Valéry,
zijn vader was van Franse afkomst. Hij is
vermoedelijk in Middelburg geboren,
omstreeks 1575. Misschien was het wel
in 1574, het jaar van Leidens beleg en
ontzet. Naar de mode van die tijd gaf
men zijn naam een Latijns tintje en zo
werd Adriaen De Valéry tot Valerius.
Adriaen Valerius werd notaris in Vee-
re. Hij was een man van aanzien, welge
steld en heel actief. Sedert 1616 zat hij
ook in de gemeenteraad 'van Veere. In
zijn vrije tijd schreef hij gedichten, maar
daarvan is bijna niets bewaard gebleven.
Wel weten we dat hij jarenlang lid is ge
weest van een rederijkerskamer, een
vereniging van dichters en mensen die
toneelstukken schreven en opvoerden.
In die tijd had elke stad wel een of meer
dere rederijkerskamers.
Valerius is overleden in 1625, toen de
Tachtigjarige Oorlog nog lang niet afge
lopen was maar de situatie er toch heel
wat gunstiger uitzag dan in 1574. Hij was
toen ongeveer 51 jaar.
De laatste jaren van zijn leven heeft
Valerius besteed aan het schrijven van
een boek over de opstand tegen Spanje.
Toen hij werd geboren was die opstand
al aan de gang en toen hij overleed was
de vrede nog niet in zicht. Het zou nog 23
jaar duren voordat in 1648 de Vrede van
Munster werd getekend.
Valerius was geen historicus en hij is
het ook nooit geworden. Voor zijn ge-
schiedenis van de opstand tegen Spanje
heeft hij veel overgenomen uit toen al
bestaande geschiedenisboeken, zoals
die van Van Meteren en Baudartius.
Maar hij schreef over een periode die hij
zelf had meegemaakt. Hij heeft de be
richten vernomen over de moord op Wil
lem van Oranje in 1584, over Parma's
verovering van Antwerpen in 1585, over
de overwinning op de Armada van 1588,
over de inname van Breda met het turf-
schip in 1590. Hij heeft de politiek ge-
volgd tijdens het Twaalfjarig Bestand.
Daardoor vinden we in zijn boek toch
j nog heel wat dat niet in andere boeken
te vinden is.
Liederen
Toch zou dit boek over de opstand te
gen Spanje waarschijnlijk totaal verge
ten zijn als hij niet iets bijzonders had
bedacht. Het bijzondere van Valerius'
j geschiedenisboek is dat er tussen de ver-
j halen ook liederen staan. Zesenzeventig
j liederen, zowel de woorden als de mu-
zieknoten. Het zijn deze liederen, ver-
I spreid over het hele boek, die zijn ge-
schiedenis van de opstand beroemd
I hebben gemaakt. Maar die beroemdheid
kwam pas veel later.
Valerius heeft zelf zijn boek nooit in
de winkel zien liggen. Nog voordat het
uitkwam overleed hij, op 27 januari 1625.
Het werd geen bestseller, Valerius'
Gedencclanck. We weten niet of de hele
oplage verkocht werd, maar er kwam in
elk geval geen herdruk en we horen er
eigenlijk niets meer over. Waarschijnlijk
heeft de tijdgenoot de Gedencclanck
vooral als geschiedenisboek gelezen, en
als geschiedenisboek was het niet zo
briljant, niet zo betrouwbaar, niet zo ori
gineel. Er waren ook toen al veel betere
boeken over de opstand. In 1642 ver
scheen verder het boek van P.C. Hooft;
Nederlandtsche Histoorien. En dat
wordt sedertdien zoveel hoger aangesla
gen dat het amateuristische boek van
Valerius gemakkelijk vergeten raakte.
Het duurde bijna 250 jaar voordat Va
lerius bekend werd. In 1871 publiceerde
i de Amsterdamse hoogleraar A.D. Lo-
i man een bloemlezing uit de liederen,
met pianobegeleiding. In 1914 ver
scheen voor het eerst een uitgave met
alle liederen van Valerius, verzorgd door
F.R. Coers. In 1941 werd de complete
Gedencclanck weer herdrukt.
Voor zijn liederen maakte Valerius ge
bruik van bestaande melodieën. Vaak
deuntjes die iedereen kende. De teksten
zijn wel van hemzelf. Maar als ze in 1626
verschijnen zijn de meeste teksten ach
terhaald. niet actueel meer; ze gaan over
belegeringen en veldslagen die dan al
weer een halve eeuw achter de rug zijn.
De tijdgenoot had wel andere zaken aan
zyn hoofd. Valerius' liederen waren bij
hun verschijnen al ouderwets. Ook daar
knap-sack, Loopen in der haest, Ala een hond die raest.
laefc toch ver - brejj- den Gods won - der - werck
2. De Bourgoensche vanen
Vlogen op de vlucht.
Met een groot gerucht,
En de Gastiljaenen
Waren oock vol sucht,
En geheel beducht,
Door dé hooge stromen,
En menig man
Die sij sagen komen
Diek krielen aen.
3. Wilt Gods eer verbreijen
Die nu klein en groot,
Vlij maeckt van de doot,
En naer droevig scheyen
U dus sent in noot
Overvloedig broot
Lof dan, prys en eere
Moet syn geseyt,
God, ons aller Heere,
In eeuwigheyt.
Koraalzang in het Van der Werfpark. Inzet: het lied dat speciaal over
Leiden gaat (uit de zangbundel van de Drie October-Vereeniging).
om zal zijn boek destijds weinig ver
kocht zijn.
Voor ons is dat geen bezwaar. De bele
gering van Bergen op Zoom, de inname
van Den Briel, het ontzet van Leiden,
het is voor ons evenzeer geschiedenis als
het Twaalfjarig Bestand en de Vrede van
Munster. Wij vinden de melodieën die
Valerius uitkoos prachtig en zijn zeven-
tiende-eeuwse taal past goed bij onze
herinnering. Want wij herinneren ons
niet de Tachtigjarige Oorlog, maar de ge
schiedenislessen over de Tachtigjarige
Oorlog.
Soms is het moeilijk te begrijpen wat
er staat. Volgende week wordt begon
nen met Geluckig is het land. Het is het
lied dat hoort bij het jaar 1591, een tame
lijk goed jaar voor de verenigde provin
cies. In 1590 had men Breda gewonnen,
door de list met het turfschip. Maar in
1591 boekt Maurits meer successen: hij
verovert Zutphen, Deventer, Delfzijl,
Hulst en Nijmegen op de legers van Par
ma. Valerius besluit zijn verhaal daar
over met de woorden:
Alle dese heerlicke victorien heeft God
aende vereenigde Landen verleent in
vijfmaenden tijts, waer door Gods Kerc-
ke ende 'tlieve Vaderlant is gebracht in
een meerder ende versekerder staet.
En dan komt het lied:
Geluckig is het Land
Dat God den Heer beschermt
Als daar met moord en brand
De vijand rontom swermt,
End' datmen meent hij sal
't Schier overwinnen al.
Dat dandat dan, dat dan
Hij selft komt tot den val.
In de Zangbundel van de Drie-okto-
bervereniging staat End' dat hij meent,
maar dat is een vergissing. Als men, als
iedereen, denkt dat de vijand bijna
(schier) alles gewonnen heeft wordt hij
ten val gebracht. Dat komt, volgens Va
lerius, doordat God den Heer het land
beschermt. Vandaar het tweede couplet:
Gedanckt moet zyn de Heer,
De God die eeuwig leeft!
Dat hy ons 't zynder eer,
Dees overwinning geeft;
Wat wonder heeft de kracht
Des Heeren al gewrocht!
O Heer, o Heer, o Heer,
Hoe groot is uwe macht!.
Welk een wonder heeft de kracht van
de Heer tot stand gebracht (gewrocht).
Waarschuwing
Het volgende lied hoort bij het jaar
1576. Een onoverzichtelijk jaar, de span
ning stijgt.
Requesens sterft, Pacificatie van
Gent, Spaanse furie. De nieuwe land
voogd is Don Juan, maar het is zeer de
vraag of deze greep krijgt op de ontevre
den provincies. Valerius komt hier met
een waarschuwend lied:
O Nederland! let op u saeck
De tyt en stoiit is daer,
Opdat nu inden hoeck niet raeck
U vrijhyt, die voorwaer,
U ouders hebben dier gecocht,
Met goet en bloet en leven:
Want sy werd nu gantsch en t' eene-
mael gesocht
Tot niet te zyn verdreven.
Pas op, nu is het kritieke moment aan
gebroken (de tijt en stont is daer), opdat
uw vrijheid niet verloren gaat (in den
hoeck raeckt), welke uw ouders duur be
taald hebben (dier gecocht). Want zij, de
vrijheid, wordt nu 'gantsch en t'eene-
mael' belaagd, om verdreven te worden
zodat er niets meer van over is. Om dit te
voorkomen zijn volgens Valerius twee
dingen nodig: moed en vroomheid. Dat
is de inhoud van het andere couplet:
Beschut, beschermt, bewaerd u lant,
Let op het Spaensch bedrog.
Ey, laet niet nemen uyt U hant
U Previlegien toch!
Maer thoont u elck een man vol moet,
In 't houden van u wetten
Boven al dient God, en valt Hem steets
te voet,
Dat hy op u mach letten.
Die 'privilegiën' spelen overal in de
Tachtigjarige Oorlog een belangrijke rol.
De opstand tegen Spanje ging namelijk
bepaald niet alleen om godsdienstvrij
heid voor de calvinisten, ook het centra
listische beleid van Filips de Tweede
wekte verzet. De Lage Landen waren na
melijk tot in de 16de eeuw tamelijk zelf
standige gebieden geweest. Karei de
Vijfde en Filips de Tweede probeerden
deze buitengewesten tot een gewone
provincie van hun rijk te maken, met de
zelfde wetten en regels als in al hun an
dere gebieden. De verenigde provincies
voelden daar niets voor en beriepen zich
steeds op hun 'privilegiën', hun vaak al
zeer oude speciale voorrechten.
Vervaerlic
Het lied Hoe groot o Heer en hoe ver
vaerlic staat bij Valerius bij het jaar
1567. De toestand ziet er hopeloos slecht
uit. Filips de Tweede stuurt de hertog
van Alva op ons af omdat landvoogdes
Margaretha te toegeeflijk is. Alva is be
kend om zijn hardhandige aanpak.
Hoe groot o Heer en hoe vervaerlic
Staet nu ons leven vol verdriet?
Ons haters poogen t'saem eenpaerlic
Te dempen alghelijck men siet.
Het volck te saem dat uwen naem
Het volck te saem dat uwen naem belijt
O Heer! in desen noot ons doch bevrijt.
Ghy zijt ons schilt, en hebt dijn ooghe
Heer! tot dijns naems eer, prijs en lof,
Op dijne schapen, die gh'omhooghe
Noch suit verheffen uyt den stof,
Daerom wil ick, vry sonder schrick
Daerom wil ick op U steets mijne sorgh
Vastsetteno mijn heil, mijn sterckt.
mijn borgh.
Het woord dijn is bijna uit onze taal
verdwenen. We kennen het alleen nog in
de uitdrukking mijn en dijn. Het bete
kent 'jouw' of'uw'. Mijn sorgh vastsetten
betekent: 'vertrouwen', 'mijn hoop vesti
gen op'.
Rapsack
Het hoogtepunt van de koraalzang is
het lied op Leiden: Glijck den grootsten
rapsack. Aan de verovering van Leiden
was de Spanjaarden veel gelegen: Lei
den was een belangrijke stad in die da
gen. Als Leiden viel zou dat voor de op
standelingen een gevoelige nederlaag
zijn. De inwoners van Leiden waren
vooral bang voor eenzelfde lot als de
Haarlemmers ten deel viel, toen die zich
in 1573 overgaven: onthoofding en ver
drinking.
Den 26. Mey heeft hy (de Spanjaard)
zijn beschanssingen voltrockenJ sodanig
datmen de belegerde geen hulpe van
volck/ voorraet van nootdruft/ oft ammo-
nitien van oorlog konde toebrengen. En
de alhoewel van binnen niet wierd nage
laten dat tot tegen-weer ende mannelicke
defentie diende by der hand genomen/ so
is nochtans aldaer ontstaen grooten hon-
gers-noot/ gebreck van veelderhande
nootsaecklijckhedenl sterfte/ oneenighe-
den ende ander ongevallen.
Vooral ook onenigheden. Er was een
aanzienlijke partij die de stad wilde
overgeven. De kleine man had het meest
te lijden van honger en pest en was vóór
overgave. De gegoede burgerij was be
vreesd voor onthoofding of althans
plundering en wilde van geen overgave
weten.
Uiteindelijk zijn de Spaanse belege
raars gevlucht voor het water. Op tal van
plaatsen hadden de Hollanders dijken
doorgestoken, zodat aanzienlijke stuk
ken land onder water stonden. Toen be
gin oktober de wind draaide en het wa
ter veel hoger kwam te staan rondom de
stad, braken de Spaanse troepen hals
over kop op.
Afgang
Het feit dat de Spanjaarden niet
vluchtten voor een leger maar voor het
wassende water, is het thema van het
Leidse lied. Het was geen eervolle terug
tocht maar een afgang. Als een hond
(een rapsack) gaat hij er vandoor, met de
staart tussen de benen. De Speck is een
scheldnaam voor Sparyaarden.
Glyeck den grootsten rapsack
Vloot den Speek verbaest,
Als een wind die blaest.
Siet hem met zijn knapsack
Loopen in der haest,
Als een hond die raest.
O ghy stad uan Ley den
Dit stuck bemerek;
En laet toch verbreijden
Gods wonder werck.
Besef wat hier gebeurd is (Dit stuck
bemerek!). Leiden is gered, niet in een
veldslag met ongewisse kansen, maar
doordat de vijand als een bange hond af
gedropen is. Dat moet wel Gods wonder-
werek zijn. In het laatste couplet gaat
Valerius daar nader op in:
Wilt Gods eer verbreyen
Die nu kleyn en groot
Vry maeckt vande doot
En naer droevig schreyen
U dus sent in noot
Overvloedig broot.
Lof dan, prys en eere
Moet syn geseyt
God, ons aller Heere,
In eeuwigheyt.
In de Zangbundel van de Drie Octo
ber-Vereeniging staat al bijna honderd
jaar een drukfout: scheyen. Het moet
zijn: en naer droevig schreyen, dat is dus
na droevig huilen. Het overvloedige
brood was er inderdaad op 3 oktober
1574. Zo overvloedig zelfs dat nog heel
wat uitgehongerde Leidenaars er ineens
te veel van aten en zodoende de dag na
het ontzet een droevige dood vonden.
Wilhelmus
Van de 76 liederen in Valerius' Ge
dencclanck zijn er drie niet door hem
zelf gemaakt. Hij heeft dus ook enkele
bestaande liederen opgenomen. Een
daarvan is het Wilhelmus.
Wanneer het Wilhelmus ontstaan is en
door wie het gemaakt werd is niet be
kend. Omstreeks 1570 moet het geschre
ven zijn, vermoedelijk op een toen al be
staande wijs. Valerius plaatste het in zijn
Gedencclanck bij 1572, maar dat is te
laat. In 1571 werd al uit het Wilhelmus
geciteerd. Aan de andere kant kan het
ook niet veel eerder dan 1570 zijn ont
staan, omdat het Wilhelmus zelf (couplet
4 en 11) verwijst naar de slag bij Heiliger-
lee en bij Maastricht, van 1568.
Uit oude documenten blijkt dat het
Wilhelmus triomfantelijk door trompet
ten werd geblazen toen de Prins van
Oranje op 18 september 1578 Brussel
binnentrok; dat was ook het geval bij de
aankomst van Prins Maurits te Breda in
1590. Het werd al gauw een populair
lied. Wij kennen de tekst uit het zoge
naamde Geuzenliedboek van 1581. Overi
gens was het niet het officiële volkslied.
Dat is het pas in onze eeuw geworden.
Valerius heeft de melodie van het oor
spronkelijke Wilhelmus aanzienlijk ver
anderd. In 1570 moet het heel anders ge
klonken hebben dan zoals het nu gezon
gen wordt. Wat wij nu zingen is de Vale-
rius-versie van 1626. In het Liedboek
voor de Kerken, nummer 411, staat een
melodie die meer lijkt op het origineel.
Maar de Valerius-melodie is ondertus
sen zo bekend geworden dat men bij
geen dodenherdenking of voetbal-inter
land nog iets anders zou kunnen horen.
Niet bekend
Wie de tekst van het Wilhelmus ge
maakt heeft is niet bekend. Al heel vroeg
werd Marnix van Sint Aldegonde ge
noemd als de maker, maar we weten het
niet zeker. Ook andere namen, zoals
Coornhert, zijn wel genoemd. Het valt
niet meer te achterhalen.
In de 18de eeuw raakte het Wilhelmus
wat vergeten, net als trouwens al die an
dere liederen uit de strijd tegen Spanje.
De Tachtigjarige Oorlog lag alweer zo
ver terug in de geschiedenis, men had er
niet veel belangstelling meer voor.
Na de bevrijding van de Franse over
heersing, in het begin van dé 19de eeuw,
voelde men behoefte aan een nationale
hymne, een officieel volkslied. In 1815
werd een prijsvraag uitgeschreven door
J.H. van Kinsbergen tot het schrijven
van een volkslied. De oproep stond in de
Algemeene Konst- en Letterbode van dat
jaar. In 1816 werd de inzending van de
dichter H. Tollens als winnaar be
kroond: Wien Neêrlands bloed. De com
ponist J.W. Wilms maakte er een melo
die bij. Het Wien Neêrlands Bloed werd
zodoende ons volkslied, tot ver in de 20-
ste eeuw. Het Wilhelmus, dat nooit ons
volkslied was geweest, was nagenoeg
onbekend.
Pas toen in 1871 Loman zijn bloemle
zing publiceerde uit de Valenusliederen,
kreeg men het Wilhelmus weer onder
ogen (met de Valerius-melodie, niet de
oorspronkelijke). Op wens van koningin
Wilhelmina werd bij de kroningsplech
tigheid in de Nieuwe Kerk te Amster
dam in 1898 het Wilhelmus gespeeld.
Het was onder andere door haar invloed
dat het Wilhelmus meer en meer het
Wien Neêrlands Bloed ging vedringen.
Andere sfeer
Het zijn niet allemaal liederen van Va
lerius die bij de koraalzang gezongen
worden. Twee liederen zijn van veel la
ter. In de eerste plaats Lof zij den helden,
van N. Brouwer en op muziek gezet door
Fr. Kücken. En Ja, ik ben van het land
van Lovendaal, op muziek van Leo
Mens.
Niet alleen de melodieën ademen een
totaal andere sfeer dan de stoere Vale-
riuswijzen, ook de teksten hebben een
heel ander karakter. Hier geen angst,
geen aansporingen om standvastig te
blijven, geen bede om hulp van God. In
plaats daarvan een typisch 19de-eeuws
stukje onvervalst nationalisme. Helden
verering van de mannen die het vroeger
allemaal zo goed gedaan hebben, geju
bel dat we in zo'n fijn land wonen. En als
er al gebeden wordt, dan is het opdat
God ons toch vooral dankbaarheid zal
bijbrengen voor wat onze vaderen tot
stand brachten. Het eerste lied begint
Lof zij den helden, die in 't verleden,
Krachtig door eendracht, sterk door
gebeden,
Kloek in den oorlog, wijs in beleid,
't Land onzer vaad'ren hebben be
vrijd!
Hun zij ons dankbaar loflied gewijd!
Ontploffing
De traditie van het zingen in het Van
der Werfpark bestaat al meer dan hon
derd jaar. Men is ermee begonnen in
1886, het jaar van de oprichting van de
Drie October-Vereeniging. Het is dus
niet iets dat stamt uit de tijd van het be
leg en ontzet. Toen bestond het park
trouwens nog niet. Destijds stonden er
huizen, net als verderop aan het Rapen
burg. Het park hebben we te danken aan
de ontploffing van het kruitschip in
1807. Dat maakte een boel ruimte, al
hebben de puinhopen er nog jaren gele
gen. In het Voorwoord van de Zangbun
del die de Drie October-Vereeniging in
1897 uitgaf staat te lezen:
"Het Bestuur der 3 October-Vereeni
ging, hoe dankbaar ook voor de mede
werking van Heeren Zangers bij het le
nommer van het feestprogramma, de uit
voering van Koraalmuziek, meent dat
de indruk, hierdoor teweeggebracht, nog
veel treffender zou zijn, wanneer het
aantal zangers veel grooter was".
Bijkbaar 'werd er dus in 1896 gezongen
door een handjevol zangers, en waren
het zo te zien alleen heren. Daar is onder
tussen nogal wat verandering in geko
men. Het zijn er nu jaarlijks vele honder
den, vrouwen zowel als mannen, die aan
de voet van Van der Werfs standbeeld
komen zingen.
Ruïne
Het standbeeld van Van der Werf staat
er sedert 1884. Dat was tien jaar later dan
men gehoopt had. Ter gelegenheid van
het derde eeuwfeest van Leidens ontzet
hadden enkele inwoners de koppen bij
een gestoken om geld in te zamelen voor
een beeld voor Van der Werf. Dat viel
zwaar tegen, en het duurde nog tien jaar
voordat het beeld er was. Op 3 oktober
1884 kon het beeld op de Ruïne (zo heet
te de plek toen nog) feestelijk onthuld
worden. Overigens nog zonder koraal
zang. Die begon, zoals gezegd, pas twee
jaar later toen de Drie October-Vereeni
ging werd opgericht.