Ik wil in het harnas sterven'
Persfotograaf Will Dijkman wordt 80 en weet niet van ophouden
ZATERDAG 28 MAART 1987
EXTRA
PAGINA 29
Wat bezielt iemand
van hoge leeftijd door
weer en wind er nog
op uit te trekken om
foto's te maken voor
een krant? De bijna
80-jarige Will
Dijkman kan er geen
passend antwoord op
vinden. Hij weet
alleen dat hij wordt
gedreven door een
brandend verlangen
zijn vak uit te oefenen,
In en om zijn
geboorteplaats
Alphen aan den Rijn
doet hij dat al zo lang
dat hij gerust de
hoffotograaf van de
Rijnstreek mag
worden genoemd.
Dijkman wil dat zo
lang mogelijk blijven
ook, want na meer dan
een halve eeuw
journalistiek (hij was
ook nog jaren
correspondent) heeft
hij het woord
'ophouden' bewust
geschrapt uit zijn
vocabulaire. Hij kent
het niet en kan het
niet. Een portret van
een fotografisch
doorzetter.
Met zijn 79 jaar is hij één van de
oudste Nederlandse persfotografen,
en nóg wil hij van stoppen niet ho
ren. Integendeel, Will Dijkman
krijgt zo ongeveer een waas voor
ogen wanneer er ook maar over op
houden wordt gerept. „Daar voel ik
geen barst voor", kapt hij die dis
cussie onmiddellijk af, in de directe
taal die hem zo eigen is. „Ik hoop
honderd te worden en dan nog te
fotograferen".
door Paul de Tombe
Typerend is zijn reactie op een brief
over dat onderwerp die juist die dag bij
hem in de bus is gegleden. Een regionaal
weekblad kondigt daarin aan dat het zijn
'afscheid' uit vaste dienst („wegens het
bereiken van de eerbiedwaardige leef
tijd van tachtig jaar") wil vieren met een
feestelijke lunch, maar voor dat laatste
heeft Dijkman totaal geen oog. Hij is vol
ledig geobsedeerd door het woord 'af
scheid', bekijkt van alle kanten hoe het
er staat en klampt zich met grote hard
nekkigheid vast aan de aanhalingste
kens waartussen het is geplaatst.
„Die kunnen betekenen dat het nog
niet definitief is", houdt hij zichzelf
voor. „Ik hoop het maar, want ik heb
nog totaal geen zin om te stoppen. Ben je
gek. Ik voel er geen donder voor om
thuis te gaan zitten".
Het tekent Will Dijkman precies zoals
hij is. Vitaal tot op zijn botten, niet ge
remd door al te veel scrupules - zeker
niet waar het zijn leeftijd betreft - en nog
zo fel als een jonge vent. Tachtig jaar
wordt hij op 7 april, maar dat is hem niet
aan te zien en zal hem er zeker niet van
weerhouden gewoon verder te gaan. Op
dezelfde voet. Altijd bezig in 'zijn' regio
die hij al meer dan veertig jaar in al zijn
facetten fotografisch vastlegde; altijd
aan het werk in en om de stad waar hij
zijn thuishaven heeft.
Begrip
Alphen aan den Rijn dus, de gemeente
waar volgens de slogan de hele Rand
stad omheen ligt. Voor de Rijnstreek
geldt dat in elk geval, en in dat gebied is
Will Dijkman een begrip. Als oud-voet
baller, ex-trainer, journalist en fotograaf
kent hij er iedereen en iedereen kent
hem. In de streek „van Bodegraven tot
Leiden en van Nieuwveen tot Waddinx-
veen" is Will Dijkman een monument,
maar dat betekent nog niet dat hij onder
'monumentenzorg' wil vallen.
Naar de goedbedoelde vermaning van
zijn vrouw en zijn zoon ("Het wordt nu
toch wel eens tijd dat...") luistert hij niet
eens. Het vuur moet op hem geopend
worden om hem tot stilstand te dwin
gen, zolang dat niet gebeurt laat hij zich
niet afstoppen. „Gewoon, omdat ik lek
ker bezig wil zijn, want fotograferen is
heel gezellig werk. Je komt met allerlei
mensen in aanraking en dat houdt je
jong", laat hij op docerende toon vast
leggen. Dat hij zijn leeftijd daarbij nau
welijks als een belemmering ervaart, on
derstreept hij nog eens ten overvloede:
„Tachtig, het zou wat. Ik spring nog over
de banken heen als het moet", roept hij
op een toon die geen tegenspraak duldt.
En eigenlijk duldt hij die ook niet, ze
ker niet waar het zijn werk betreft. Daar
voor moest zeven dagen in de week al
tijd alles wijken, sinds hij na de oorlog
min of meer bij toeval in het vak verzeild
raakte. Zijn slapende vrouw („Hoe ik het
met die man heb uitgehouden, me
neer..") werd 's nachts in bed bedolven
onder foto's die moesten drogen en op
snikhete zomerse dagen moest met dat
doel de kachel aan in huize Dijkman,
waar het hem gewoonlijk al te heet on
der de voeten was. „Het vloerkleed heeft
hij hier niet versleten", schildert zijn
zoon de uithuizigheid van zijn vader, die
zelf schetst hoe het allemaal gekomen is
en, belangrijker voor zijn achtergrond
nog, wat hij daarvóór deed.
Verraden
Velen kenden Will Dijkman als voet
baller (de mid-half van het in die jaren
zo succesvolle Alphen), als secretaris
van die club, als bestuurslid van de
Leidse Voetbalbond en later als trainer
van talloze regio-verenigingen. Weini
gen in de Rijnstreek zullen zich hem her
onkostenvergoedingen werd gedaan".
„Haarlem had in de jaren een Engelse
oefenmeester, Bollington, die op zijn
vrye avond ook Alphen voor een tientje
trainde. „Bollie", zoals wij hem noem
den, wilde my graag naar Haarlem ha
len. maar ik was net Abe Lenstra. Die
kon Heerenveen niet missen en ik kon
Alphen niet missen".
Het was dan ook niet meer dan logisch
dat Dijkman ook als trainer in de Rijn
streek aan het werk ging. Op aanraden
van zijn zwager jaap van der Leek, in die
jaren trainer van het Nederlands elftal,
nu voorzitter van de Vereniging van Ne
derlandse Oefenmeesters, haalde hij zijn
diploma, waarmee hij een rondreis be
gon langs de clubs van de streek. Er zijn
maar weinig verenigingen „in de pol
der" die hij niet onder handen heeft ge
had, tot de handbalsters van Altior in
Ter Aar aan toe.
Primeur
Die laatsten zorgden trouwens voor
een primeur in het leven van Dijkman.
„Ik trainde altijd zelf mee met die hand
balsters. maar dan ging het er nogal ste
vig aan toe. Dat heb ik gemerkt. Eén van
die meiden kwakte me op een gegeven
moment tegen de doelpaal en de volgen
de ochtend aan het ontbijt Werd ik op
eens zo duizelig dat ik bewusteloos neer
viel. Bleek ik een ribkneuzing te heb
ben".
Het was één van de spaarzame keren
dat hij geveld werd. „Want voor de rest
ben ik zelden ziek geweest. Weieens een
griepje gehad, natuurlijk, maar dan
werkte ik gewoon door. daarom ben ik
tenslotte ook niet met training geven op
gehouden. Dat was alleen omdat ik meer
aandacht moest geven aan de verslagge-
verij".
Ook uit die periode diept Dijkman
anekdotes op. De aardigste stamt uit de
tijd dat hij ook nog koeriersdiensten ver
richtte en 's nachts de kopij ophaalde bij
de correspondenten in de omliggende
dorpen. Zo ook bij de man uit Nieuw
koop, waar het hij het verslag moest op
halen van de raadsvergadering die 's
avonds was gehouden.
„De burgemeester van Nieuwkoop
had die vergadering toch gehouden,
hoewel zijn vrouw jarig was. Hij was al
leen wat vroeger weggegaan en had te
gen het college geroepen: Neem alle
maal maar een rondje van mij. Maar vlak
tegenover de raadszaal had je een café,
waaruit weieens consumpties werden
overgebracht, en dat was een beetje uit
de hand gelopen. Kom ik om één uur 's
nachts bij het huis van die correspon
dent om de kopij te halen, zegt z'n
vrouw: „Hij zit nog in die vergadering".
Ik naar het raadhuis en daar zaten de he
ren uitvoerig feest te vieren. De corres
pondent met de ketting van de burge
meester om achter de tafel, en de rest
ervóór. Of ik ook wat wilde drinken, van
de burgemeester. Dat wilde ik dus niet.
ik moest dat verslag hebben en dat is er
later ook gekomen, maar het was wel
een prachtig feest".
Vergroeid
„Dat kan nou niet meer, zelfs niet in
zo'n dorp", weet Dijkman beter dan wel
ke kenner van de streek die hij altijd en
overal met zich 'meedroeg'. Ook in zijn
latere contacten met artiesten in het hele
land, die hij moest fotograferen, slaagde
hij er altijd in de naam van zijn geboorte
stad te vermelden. „Jou heb ik al eens
gezien in Alphen", gebruikte hij steevast
als opening, zelfs als de betrokkene niet
eens wist waar die plaats lag.
Het was zijn manier om de liefde voor
'zijn gebied' overal uit te dragen. Ik ben
hier geboren en getogen en ik had hier
nooit weg gewild", benadrukt hij na bij
na tachtig jaar. „Ik heb Alphen zien
groeien, van drie dorpen (Alphen, Aar-
landerveen en Oudshoorn met drie apar
te burgemeesters) tot de stad met 56.000
inwoners inwoners die er nu staat. Ik
heb hier zoveel meegemaakt dat ik er
mee ben vergroeid. Dat kun je niet zo
maar loslaten".
Het geldt zeker voor de beelden die
hem altijd zijn bijgebleven als het dra
matische hoogtepunt uit zijn carrière: de
treinramp bij Harmeien. Gewaarschud
door een broeder uit het ziekenhuis, was
hij als één van de eersten op de plek van
de ramp. „Daar was ik kapot van, eerlijk
waar. Daar heb ik zoveel ellende gezien
en zoveel brokken vlees. Dat ge
schreeuw toen ik aankwam, van mensen
die bevrijd wilden worden, dat vergeet
ik niet meer. Toch moest ik met foto's
komen en ik ben ermee gekomen, al heb
ik me toen voortdurend afgevraagd wat
ik daar eigenlijk liep te doen met mijn
fototoestel".
Het dilemma van elke fotograaf zou
zich daarna bij ongelukken nog een paar
keer aandienen bij Dijkman, maar nooit
meer in die mate. Hij wist dat hij moest
doorgaan, verzamelde in 41 jaar tijd
uniek materiaal over de streek, maar
weigerde tot nu toe dat af te staan aan de
gemeente Alphen, dat het tegen betaling
graag wil overnemen. „Ja, kom nou, dan
ben ik het kwijt. En ik gebruik het nog
wel eens zo af en toe", waakt hij over zijn
uitgebreide archief.
Belediging
Hij is van plan het te blijven gebruiken
ook. Vijftien jaar geleden is een poging
gedaan hem te pensioneren. Compleet
met receptie in het Alphense hotel Toor.
Het werd een aardige klucht. Een stoet
burgemeesters trok voorbij aan Dijk
man, die er was omdat hij er moést zijn,
maar iedereen begreep dat het niet zijn
laatste dag zou zijn in het arbeidsproces.
Het werd op die wijze ook uitgedrukt
door burgemeester Gallas. Bij het over
handigen van een wandbord zei die
toenmalige eerste burger van Alphen:
„Nou Dijkman, het ga je goed. Ik zie je
morgen wel weer. Dan wordt er een lin
tje uitgereikt".
Een dag later stond hij alweer met het
toestel voor zijn buik te fotograferen en
die 'morgen' duurt nu al vijftien jaar en
mag voor Dijkman nog wel even voort
duren.
„Als hij niet meer kan werken gaat hij
dood", zegt zijn vrouw op het moment
dat hij even weg is. „Die brief die hij nu
gekregen heeft dat ze met een feestelijke
lunch afscheid van hem willen nemen,
dat vindt hij geen eer, maar een beledi
ging. Hij zal uit zichzelf nooit stoppen".
„Ben je gek", zegt Dijkman later zelf.
„Als ik niet voor de één foto's kan ma
ken dan ga ik toch voor de ander doen.
Het moet toch wel heel gek lopen als nie
mand ze meer wil, Stoppen? Ik prakki-
zeer er niet over. Als ik het mocht over
doen, zou ik nooit meer bij Samson gaan
werken, maar meteen beginnen als foto
graaf. Dat ben ik en dat wil ik blijven.
Tot ik honderd ben. Ik wil in het harnas
sterven".
Vermoedelijk zou hy ook dat moment
het liefst nog zelf vastleggen.
inneren als de arbeider aan de lineerma-
chine bij Samson. Toch was hij dat 22
jaar lang, tot 'de moffen' hem daar ver
joegen. In 1944.
„De Duitsers hadden gehoord dat ik
een radio op zolder had. Verraden werk,
maar ze stonden op een gegeven mo
ment wel voor de deur bij Samson. Via
de achteruitgang ben ik gevlucht naar
de Haarlemmermeer. Daar heb ik het
laatste jaar van de oorlog ondergedoken
gezeten bij een boer", draait Dijkman se
nior de film terug.
De beelden uit het verleden volgen el
kaar dan snel op en lopen door elkaar
heen. Dijkman portretteert zichzelf in
razend tempo als voetballer, secretaris,
trainer, en bondsbestuurder en als de
man die zijn latere werk destijds begon
met het schrijven van voetbalverslagjes.
"Voor één gulden per stuk, en dan moest
ik nog uitkijken dat de bond er niet ach
ter kwam, want anders kwam ik in de
knoei met de amateurbetalingen".
Nadat hij in de oorlog op de bezetter
was gebotst, vierde hij de bevrijding met
het zoeken van zijn persoonlijke vrij
heid. Die vond hij als correspondent en
fotograaf van deze krant. „Vóór de oor
log had ik al een fototoestel. Cadeau ge
kregen bij de boter en daar liep ik altijd
mee uit liefhebberij. Na de oorlog is dat
professioneel geworden. Toen er een
correspondent voor dit gebied werd ge
vraagd, zag ik mijn kans. Bij Samson
hadden we een loodje, en als dat loodje
niet op tijd in je kastje hing kreeg je een
boete. Dat drukte vreselijk op me. Ik
wilde vrij zijn en de vrijheid van het fo
tograferen sprak me aan", zo motiveert
hij zijn keuze van destijds.
Ontspanning
„Ik heb dit vak dan ook altijd gezien
als ontspanning. Voor een foto was het
me nooit te vroeg en nooit te laat", bul
dert hij door de kamer, vlak voor het mo
ment dat hij zichzelf moet onderbreken
om in Alphen een 'plaat te schieten'. Hij
heeft het zichzelf geleerd. „Ooit heb ik
mezelf nog eens in verbinding gesteld
met de fotovakschool", herinnert hij
zich als hij terug is. „Wat ik eraan moest
doen om een diploma te krijgen. Maar ik
was te oud. En ik weet ook niet wat ik er
aan gemist heb. Van chemicaliën weet ik
niks af, dat is waar, maar dat spul koop
je toch in potjes. Voor de,rest denk ik
niet dat ik er beter door geworden zou
zijn".
„Je moet toch wel een hele grote lum
mel zijn als je er niks van bakt met een
goed toestel in de hand", legt hij op ge
heel eigen wijze uit. „Je moet er alleen
een beetje kijk op hebben, maar dat leer
je in de praktijk. Zeker als je liefde hebt
voor het vak. Natuurlijk heb ik ook wei
eens een onscherpe foto gemaakt, maar
ik heb toch wel leren fotograferen door
die 41 jaar heen".
Hij heeft in die lange periode ook an
deren de eerste beginselen bijgebracht.
Niet hoe ze het moesten doen, maar hoe
ze het moesten laten doen. Bekend zijn
de verhalen over de burgemeesters en
notabelen die door de 'ouwe' Dijkman
werden geïnstrueerd hoe zich op te stel
len voor de fotograaf. Al waren er nog
zoveel van zijn collega's aanwezig, de he
ren stapten eerst altijd even op hém af
om te vragen „of het zo goed was".
Tegenwoordig koketteren de hoog
waardigheidsbekleders uit de regio
graag met zijn leeftijd. „Vaak vragen ze
aan mensen die officieel op bezoek zijn,
hoe oud ze denken dat ik ben. Ze staan
er versteld van als ze horen dat ik tachtig
word".
Verbaasd
Zelf is hij alleen maar verbaasd over
dat gekoketteer, en voor wie hem kent is
dat eigenlijk ook Wel logisch. Uiterlijk is
Will Dijkman de laatste twintig, dertig
jaar nauwelijks veranderd. Hij is één van
die zeldzame mensen aan wie het verou
deringsproces volledig voorbij lijkt te
gaan. „Ik heb nooit gerookt, altijd wei
nig gedronken", probeert hij als oorza
ken te geven, maar uiteraard komt hij
automatisch terug op zijn beroep. „Ik
blijf zo jong door mijn werk. Fotografen
maken echte humor mee. Hoe de men
sen zich vaak aanstellen om op de foto te
komen, dat is echt lachen".
Hoewel hij dat heel vaak en heel graag
deed (hij beschikt over een onverwoest
baar goed humeur) blijkt uit alles dat hij
volledig geaccepteerd is in alle lagen van
de bevolking. Ook in de hogere. Hij zet
zichzelf neer als „een echte polderjon
gen, die met de streek vergroeid is", le
verde als correspondent ook in de tijd
van de regenten-journalistiek vaak kri
tiek („hier in Alphen slopen ze maar
raak"), maar bouwde desondanks, of
misschien wel juist daardoor, een grote
populariteit op.
„In de loop der jaren bouw je een zeker
imago op", gaat Dijkman op zoek naar
de verklaring. „Vroeger werd je als foto
graaf in de dorpen binnengehaald als
Onze Lieve Heer. Heel gemoedelijk. Nu
is het allemaal een stuk harder gewor
den. Dat merk je niet alleen aan de men
sen, maar ook in de omgang met organi
saties. Het is allemaal niet zo gemakke
lijk meer. Alles is zakelijk geworden,
maar ik ben dezelfde gebleven. De men
sen zijn blij als ik ergens kom, want ik
heb altijd mijn babbel klaar en ik neem
er de tijd voor. Dat vindt men prettig. Ik
merk ook dat ik met meer egards wordt
behandeld dan die jonge jongens. Die
hebben altijd haast".
In de knoei
Dat heeft en had de nestor van de re
gionale fotografen zelden, waardoor hij
weieens in de knoei raakte met zijn sche
ma, al was dat ook niet altijd zijn schuld.
Het leidde soms wel tot komische situa
ties, omdat Dijkman hoe dan ook zijn fo
to wilde hebben en dat dan nog voor el
kaar kreeg ook. Zo haalde hij na afloop
van een wedstrijd eens twee complete
voetbalelftallen uit de kleedkamer om
alsnog een wedstrijdsituatie na te boot
sen. „Ik moest die middag drie wedstrij
den fotograferen en met de eerste twee
lukte dat wel, maar bij de laatste kwam
ik te laat. De wedstrijd was al afgefloten.
Toen heb ik de spelers uit de kleedka
mer gehaald, op het veld gezet en daar
een corner laten nemen. Een prachtige
prent, niemand heeft gemerkt dat die in
scène was gezet".
Dat lukte Dijkman vermoedelijk al
leen omdat hij als geen ander de taal van
de Rijnstreek-voetballer sprak. Hij wist
precies wat er leefde, als oud-speler en
oud-trainer. Als harde, maar faire voet
baller kon hij nog goed uit de voeten
ook, getuige het feit dat hij tijdens die
loopbaan werd gevraagd om bij Haarlem
te komen spelen „waar toen al wat met
Will Dijkman
in een karakte
ristieke pose:
„Fotograaf ben
ik en fotograaf
wil ik blijven".
(foto Wim Dijkman)
Voor een foto
was het me
nooit te vroeg,
nooit te laat,
nooit te koud en
nooit te nat!"
(foto Martin Droog)
Met blocnote
en camera alom
present waar
iets te melden
valt. „Of het nu
in de disco is of
de raadszaal, ik
kan me overal
bewegen".
(foto G. van Zijl)