Een straatzanger van standing
de moraal van de 19de eeuw
ZATERDAG 14 FEBRUAR11987
EXTRA
jj^^^^BULAG^AJHIE^EIDSCH/ALPHEN^AGBWD
PAGINA 21
"Lieve Papa, die in de studeer
kamer zijt. Uw naam worde ge
heiligd, Uw rijk kome, Uw wil ge
schiede...". Zo bad de jonge
Frank Wedekind op slot Lenz-
burg in Zwitserland elke avond
het Onze Vader. Zijn vader was
voor hem, in het begin althans,
niet minder dan een God. Het
avontuurlijke leven dat deze had
geleid, sprak de jongen zeer aan.
door Cees van Hoore
Wedekind senior was als arts tien
jaar bij een sultan in Turkije in dienst
geweest en was in het jaar 1847, na
een mislukte carrière in Duitsland als
liberaal politicus, naar San Francisco
vertrokken. Daar, op zesenveertigja
rige leeftijd, trouwde hij met Emilie
Kammerer, die half zo oud was als
hijzelf. Hij ontmoette haar in een tin-
gel-tangel-cabaret, waar zij optrad als
zangeres. Het was een van die wufte
gelegenheden waarover Frank later
zou schrijven: 'Treurt toch niet, o,
mensenscharen/ondUnks deze tijd
van diepe nood./Grijpt het leven bij
de haren.lMorgen bent u misschien
dood'.
Pruik
De beeldschone Emilie verzuimde
niet dat leven 'bij de haren te grijpen'
- maar het droeg een lelijke pruik.
Twintig jaar later zat zij met zes kin
deren en een knorrige echtgenoot op
een 'unheimisch' kasteel in Noord-
Zwitserland. Haar ega, wiens revolu-
tionaire idealen door Bismarck tot
zinken waren gebracht, had zijn buik
vol van het leven. En van zijn vrouw.
Hij begon zich terug te trekken op de
bovenverdieping van het kasteel. Op
het laatst wilde hij alleen nog maar
door middel van klopsignalen com
municeren met zijn gezin.
'Der Wedekind aus San Franzisko',
zoals zijn klasgenoten Frank noem
den, was op school niet bepaald een
ijverige leerling. Hij verwaarloosde
zijn huiswerk, schreef liever gedich
ten. In een brief aan een vriend meld
de hij: "Ik hou van de bruisende, teu
gelloze gevoelens, de tumult van het
hart, misschien juist omdat ik die bij
mezelf bijna niet aantref."
Liefde, geestelijke liefde, was vol
gens Frank een sprookje. Niet in het
hart, maar in het bloed zetelde het le
ven. De seksuele drift voerde bij de
mens de boventoon. Dal zag hij wel
aan zijn eigen ouders. Naarmate zij el
kaar seksueel waren ontgroeid was
hun leven een hel geworden. "Ik
vind", zo schreef Frank later, "zulke
op schandalen gebaseerde verhou
dingen de verschrikkelijkste die er
zijn, het zijn broedplaatsen voor mis
dadigheid."
Onder invloed van een 'filosofi
sche' tante, die hem aanraadde om.
zijn verhouding met een getrouwde
vrouw af te breken, ontwikkelde
Frank zijn egoïsme-theorie. Die luid
de in het kort als volgt: bij alles wat
hij doet, ook. in de liefde, handelt de
mens uit eigenbelang. Ook in de reli
gie is dat het geval. Als de jonge dich
ter op zekere dag iemand een paar
geldstukken in het offerblok ziet wer
pen en een man die ernaast staat
hoort zeggen: 'Die wil het zeker op
een akkoordje gooien met God', zegt
hij ook de godsdienst vaarwel.
Wagner
München is het decor geweest
waartegen het grootste gedeelte van
Wedekinds leven zich heeft afge
speeld. In 1884, als jongeman van
twintig jaar, bezocht hij dit bolwerk
van de cultuur voor het eerst. Hij was
een trouw bezoeker van de opera,
waar op dat moment Wagners ster rij
zende was. Veel waardering kon hij
niet voor diens pompeuze produkten
opbrengen. 'Lawaai met pantomime'
noemde hij het. Veel meer werd hij
gegrepen door het toneel. Later, toen
zijn smaak zich had ontwikkeld, was
hij van mening dat men met zulke ho-
kus-pokus nog geen hond bij de
haard vandaan lokte. De fin-de-siè-
cle-stukken, ze waren zo braaf. De he
ren gaven de dames een delicate
handkus, terwijl hun ogen op ver
krachten stonden.
In 1886 nam Frank een baan aan bij
Maggi als hoofd van het reclamebu
reau aldaar. Hij had zijn rechtenstu
die verwaarloosd en aangezien zijn
vader hem geen toelage meer stuurde
moest hij zelf aan de kost zien te ko
men. Hij hield zich bezig met het
schrijven van een feuilleton over fijn-
proeverij, maar er school geen Wina
Born in hem. Zijn hart ging uit naar
het toneel.
Wedekinds eerste toneelstuk van
enige allure was 'Lente's ontwaken'.
De boekuitgave ervan verscheen in
1891. De opvoering ervan liet langer
op zich wachten. Pas zes jaar na de
eeuwwisseling werd het onder regie
van de bekende Max Reinhardt in
Berlijn gespeeld, zo lang heeft het ge
duurd voordat het stuk de censuur
passeerde. Men vond het viespeuke
rij. In 'Fritz Schwigerling', een van
zijn kleinere toneelstukken, gaf hij
zijn ergernis daarover weer door een
van de personages de volgende woor
den in de mond te leggen: "De thea
ters, dat kan ik u verzekeren, zijn ves
tingwerken waarbij vergeleken de
forten van Metz en Rostatt botani
seertrommeltjes zijn. Liever graven
ze tien lijken op, dan dat ze een le
vend mens binnenlaten."
ïn 'Lente's ontwaken' behandelde
Wedekind het thema van de ontwa
kende seksualiteit bij pubers, een
heikel onderwerp in die tijd. Hij toon
de erin aan hoever het kon komen als
ouders hun kinderen niet hadden
voorgelicht. Moritz Stiefel, een van
zijn personages, slaat bijvoorbeeld de
hand aan zichzelf.
Daar doorheen speelde het school
leven, met onderwijzers in wie de
leerlingen slechts vijanden konden
zien. Met meesterhand schetste We
dekind de broeierige sfeer waarin de
jongens en meisjes elkaar op seksu
eel gebied bitwijs probeerden te ma
ken. Ze voelden dat er iets met hun
lichaam gebeurde maar wat, dat wis
ten ze niet. Vlak voor zijn zelfmoord
laat hij Moritz Stiefel, die als knaap
de dood ingaat, zeggen: "Het heeft
iets beschamends, mens te zijn ge
weest, zonder het menselijke te heb
ben leren kennen. - U komt uit Egyp
te, geachte heer, en u heeft de pyra-
miden niet gezien?"
In bijna al het toneelwerk van We
dekind ligt de nadruk op het driftle
ven van de mens. In een tijd van tot-
aan de kin dichtgeknoopte jurken,
troosteloze rokkostuums en kachel
pij pvormige broeken was hij een van
de eersten die openhartig over sek
sualiteit durfden te schrijven. Waar
om, zo vroeg hij zich af, mogen we
wel genieten van naakte, in Pompei
opgegraven beelden, die vaak nog le
dematen missen, en vinden we het
kijken naar het levende lichaam on
fatsoenlijk?
Lulu
Door die belangstelling voor het li
chaam belandde Wedekind uiteinde
lijk bij het circus. In 1888 nam hij een
baantje aan als secretaris bij het cir
cus 'Herzog'. In deze wereld vond hij
het tegenbeeld van de verwekelijkte,
intellectualistische kringen waarin
hij had verkeerd. Er ging een huive
ring van geluk door hem heen telkens
als hij dat 'hoge, luchtige, losjes ge
voegde huis' betrad. Wedekind maak
te er kennisrnet de schilder, vuurvre
ter, acrobaat en variété-artiest Willy
Rudinoff. Hij vergezelde deze veelzij
dige figuur op een tournee naar Lon
den. Pikant detail: in een brief naar
huis schreef Wedekind over de Britse
vrouw: "Is de Engelse vrouw in staat
om te beminnen? - Men beweert van
wel. Zeker is, dat zij niet baren kan.
Ze heeft geen heupen. In het gunstig
ste geval brengt zij een Engelsman
ter wereld."
Het toneelstuk dat Wedekinds fas
cinatie voor het driftleven het best il
lustreert is de zogenaamde 'Lulu'-tra-
gedie, die uit twee delen bestaat, na
melijk 'De Aardgeest' en 'De Doos
van Pandora'. Het stuk begint met de
opkomst van een leeuwentemmer,
die het hooggeëerd publiek het roof
dier 'Lulu' presenteert. In het eerste
deel ontpopt Lulu, zo op het eerste
gezicht een argeloos kindvrouwtje,
zich als iemand die alleen het eigen
genot najaagt en daarmee een aantal
mannen de dood in drijft. De moraal
lapt ze aan haar kittige rijglaarsjes.
Als een van haar minnaars, de schil
der Schwarz, zich de polsen uit lief
desverdriet heeft doorgesneden,
vraagt ze koeltjes of de heer Schön,
die het lijk heeft gevonden, met zijn
bebloede vingers even haar corset wil
dichthaken. In het tweede deel wordt
zij zelf het slachtoffer van haar ani
male driftleven. Zij valt in handen
van Jack the Ripper.
De enige die in het stuk moreel
door de beugel kan is een gravin.
Maar zij is dan ook geen 'echt' mens.
Doelend op haar lesbische geaard
heid slingert Lulu haar in het gezicht:
"Je bent in het lichaam van je moeder
niet helemaal af gekomen, noch als
vrouw, noch als man, je bent geen
mensenkind zoals de anderen. Voor
een man was het materiaal niet toe
reikend genoeg en voor een vrouw
heb je teveel hersens in je schedel ge
kregen".
Moedeloos
Vlak voor haar dood komt de gra
vin met een vernietigend oordeel
over de mensheid: "De mensen ken
nen zichzelf niet - ze weten niet hoe ze
zijn. Alleen wie zelf geen mens is,
kent ze. Elk woord dat ze zeggen is
onwaar, gelogen. Dat weten ze niet
want ze zijn vandaag zo en morgen
zo... Alleen het lichaam blijft enige
tijd wat het is, en alleen kinderen
hebben verstand. De groten zijn als
de dieren; niet een weet wat hij doe-
t...Of er ook eens mensen zijn ge
weest die door de liefde gelukkig zijn
geworden? Wat is geluk anders dan
dat ze beter slapen en alles kunnen
vergeten? - God, ik dank je, datje me
niet zo hebt geschapen als deze crea
turen".
Wedekind voltooide de Lulu-trage-
die in het jaar 1895. Geen gezelschaD
een reclameman in dienst van wie de wereld
vee! zou horen. Niet zozeer als promotor
het pikante goedje waarmee duizenden
dagelijks Kun gerechten op smaak brengen -
'n collega's hadden al snel in de gaten dat
komer geen zak zout zou opeten-
schrijver van toneelstukken,
"'Meren waarin hij oorgöect
jet de verstikkèndè seksuele
e negentiende eeuw. In zijn
else sleutelgai-erotiek, maar
vol hoeren, lustmoordenaars,
handelaars in blanke slavinnen,
bekendste toneelstuk'Lulu' (1904),
minstens zo boeiend als
'Die Dreigrosehenoper', zag
eeuw voor het eerst een 'vamp'
en verschijnen. Maar niet alleen
turg sleet deze man zijn leven. Hij
ournalist, secretaris bij het circus
ineelspeler én cabaretier, door wie
Ipeenhoff zich liet inspireren. Hij
an 1864 tot 1918 en werd voortdurend
eplaagd door de censuur. Zijn naam: Frank
Wedekind.
Benjamin Franklin Wedekind: "U komt uit Egypte, geachte heer, en
u heeft de pyramiden niet gezien?". (archieffoto)
had de moed het te spelen. Om geld
te verdienen begon Frank onder de
naam Cornelius Minehaha werk van
andere schrijvers voor te dragen. Hij
moet zich hebben gevoeld als een
moeder die haar mooie kind niet
mocht laten zien.
Moedeloos klopte hij aan bij de uit
gever Albert Langen, die al een tijd
rondliep met het plan een humoris-
tisch-satirisch blad uit te geven. Dat
gebeurde: op 1 april verscheen het
eerste nummer van 'Simplizissimus'.
De eerste jaargang telde vierentwin
tig bijdragen van Frank.
Een van zijn mooiste verhalen is
'Het offerlam', waaruit blijkt dat de
auteur in de bordelen goed om zich
heen heeft gekeken. Het is een ver
haal over een klant die niet alleen
maar recht op en neer wil, maar die
ook nog eens wil praten met het hoer
tje. Vooral over hoe zij in het 'leven'
verzeild is geraakt. Als hij over haar
jeugd begint, barst zij in snikken uit.
De keurige heer komt er bijna door
aan zijn gerief. Wedekind: "Het zwak
ke punt bij elke prostituée is de
jeugd, het ouderlijk huis".
Vanaf 1897 begon Wedekind poli
tieke gedichten te schrijven onder
het pseudoniem Hieronymus. Een
van de bekendste is het gedicht over
de Palestina-reis van Keizer Wilhelm.
Cynisch beschrijft Wedekind wat
voor een weldaad het wel niet is voor
dit land, dat nu eindelijk ook de Duit
se keizer het bezoekt. De laatste vier
regels zijn het snijdendst:
"Miljoenen christenen vervul je met
trots. Goeie gena,
wat zal van nu af Golgotha gaan
snoeven, Golgotha,
dat ooit van 't kruis vernam het
laatste woord
en nu, vandaag, van jou, het eerste
heeft gehoord".
Het vers kwam hem te staan op ze
ven maanden gevangenisstraf we
gens majesteitsschennis. Hij knapte
er drie maanden van op. Toen hij te
gen het eind van 1899 vrijkwam, luid
de het onderschrift bij een spotprent:
'De satiricus is pafferig geworden in
de baies'.
Gewijde grond
Naar het voorbeeld van het Parijse
'Chat Noir' werd in 1901 in München
het literaire cabaret 'De elf scher
prechters' opgericht. De plek waar de
voorstellingen werden gegeven was
eerst een duelleerplaats geweest,
daarna een paardenstal en vervolgens
had een doodskistenmaker er zijn
macabere geklop laten horen. Gewij
de grond dus voor een aantal jongelui
'die graag eens uit de band wilden
springen'. Frank, een van de initia
tiefnemers, was een van de oudsten.
Op 13 april van dat jaar werd het
eerste optreden gegeven. De elf
scherprechters kwamen op in vuur
rode kostuums, loerend door de oog
spleten in hun beulskap. Rauwe ver
zen werden er gezongen, verzen vol
hoon en levensverachting. Lou Reed,
maar dan zeventig jaar eerder.
Wedekind trad alleen op. Met gi
taar. A la Koos Speenhoff. Het waren
vooral erotische chansons die hij ten
gehore bracht. Liederen waarin hij de
burgerlijke moraal aanklaagde: "Moe-'
der weet zo goed/wanneer de appels
rijpen/maar haar eigen vlees en
bloed/wil zij niet begrijpen."
Zijn stem was niet mooi, maar
bracht een huivering teweeg. Zo zong
een straatzanger die de vrieskou nog
in zijn botten had. Zijn kwaadaardige
grijns, zijn vol minachting opgetrok
ken lippen, ze gaven hem een duivel
se aanblik. 'Duivels?', zo schreef een
criticus, 'laat me niet lachen. Met die
krampachtige grijns probeert Wede
kind zijn slecht zittende kunstgebit
op zijn plaats te houden." En een an
der: "Deze liederen zijn de liederen of
de schreeuwen van een aan het kruis
hout van zijn eigen hartstochten ge
nageld man."
Acteur
Na tien maanden begon Frank te
rug te verlangen naar het 'echte' to
neel. Hij zou zich er nu niet alleen
meer mee bezighouden als schrijver,
maar ook als acteur. Dat laatste voor
al in zijn eigen stukken, die langza
merhand wat succes begonnen te
krijgen. Hij was niet bepaald een ta
lent maar ging wel zeer consciëntieus
te werk. Hij noteerde bijvoorbeeld
precies wat er in een koffer moest zit
ten, ook al hoefde ditrequisiet niet op
het toneel te worden geopend.
In 1905 werd het tweede deel van
de Lulu-tragedie voor het eerst in We
nen opgevoerd. Wedekind had de rol
van Jack the Ripper. De voorstelling
zou hem nog lang heugen. Hij ont
moette er zijn vrouw, Tilly Newes, die
de rol van Lulu was toebedeeld. Het
was liefde op het eerste gezicht. Hij
prees haar intelligente en 'madonna
achtige' spel.
Het leek in die tijd wel alsof Wede
kind een kamer had in het postkan
toor. Tilly werd bedolven onder de
liefdesbrieven. Een daarvan was wel
zeer curieus, want gericht aan Tilly's
hond, Fischmann: "Tussen ons ge
zegd en gezwegen is het met mij mo
menteel zo gesteld, dat ik mijn ogen
niet meer kan sluiten zonder meteen
van alles wat zij is, zowel innerlijk als
uiterlijk, te gaan dromen...Maar laat
haar deze brief niet zien. Zij zou hem
vreselijk gek vinden. Eigenlijk zijn
wij beiden lotgenoten: ons mooie ba
zinnetje houdt ons beiden aan het
Ujntje, het enige verschil tussen ons
is dat jij een betere opvoeding hebt
genoten."
Jaloezie
Eenmaal getrouwd met Tilly werd
Frank gekweld door een verschrikke
lijke jaloezie. Hij kon het niet hebben
dat andere mannen zijn vrouw op het
toneel bewonderden. Vreemd genoeg
nodigde hij wel de visite die bij hem
over de vloer kwam uit om plaats te
nemen in een leunstoel, die uitzicht
bood op een naaktschilderij van Tilly,
zodat deze gasten niet meer wisten
waar ze moesten kijken. Misschien
had die jaloezie iets te maken met zijn
impotentie, waarover hij in zijn dag
boek schreef. Op een dag werd het
Tilly teveel. Ze probeerde zich te ver
drinken in de Spree. De zelfmoordpo
ging kon nog net op tijd worden verij
deld.
In de laatste tien jaren van zijn le
ven begonnen Wedekinds stukken
steeds meer waardering te vinden bij
het grote publiek. Hü werd als 'waan
zinnige' geaccepteerd, maar niet 'be
grepen'. Men kwam om de rel, de sen
satie. Maar wat Wedekind met zijn
werk bedoelde, dat ging aan de to
neelkijkers voorbij. Dat onbegrip
heerste ook bij de acteurs. Wedekind
bleef dan ook tot kort voor zijn dood
zelf meespelen in zijn stukken.
In zijn laatste toneelwerken kwam
steeds meer zijn persoonlijke leven
aan de orde. Vooral de huwelijkspro
blematiek. De geschiedenis leek zich
te herhalen: evenals zijn vader kon
Frank het niet verdragen dat hij zijn
vrouw op seksueel gebied niet meer
kon bijbenen. Na een blindedarm
operatie verwerkte hij in Simson het
gegeven van het ziek zijn, het overge
leverd zijn aan de genade en zorg van
anderen. Vlak voor hij stierf ten ge
volge van complicaties bij een twee
de operatie aan zijn darmen, keilde
hij uit woede daarom de nachtspiegel
door de ziekenzaal.
Slapstick
Bepjamin Franklin Wedekinds be
grafenis had wel iets weg van een
slapstick.
Het is 12 maart 1918, half vijf in de
middag. De bloemenventer voor het
'Waldfriedhof in München heeft in
lange tijd niet zulke goede zaken ge
daan. In de aula van de begraafplaats
is het een geroezemoes als voor een
première. Onder de belangstellenden
veel bekende kunstenaars en weten
schappers én een opvallend groot
aantal hoeren. De dames zijn geko
men om Tilly, de jonge weduwe, die
zich in haar creatie van Lulu ook niet
onverdienstelijk heeffgetoond op het
horizontale vlak, hun collegiale bij
stand te verlenen bij de teraardebe
stelling van haar man. De kist waarin
deze ligt is nauwelijks bereikbaar:
een schilderes die zijn met watten op
gestopte kop wil vereeuwigen, heeft
met planken een soort atelier afgeba
kend. Maar die barrière is door de op
dringende menigte gauw genomen.
"Gelukkig wie gezond en blozend
huppelt over versgedolven graven",
zo luidt een van Wedekinds versre
gels. Het lijkt wel alsof hij een en an
der heeft voorzien. Als de doodgra
vers aanstalten maken om de kist
weg te dragen, volgt er een massa
sprint naar het graf. Iedereen wil een
plaatsje vooraan. Tijdens de vele toe
spraken gonst het van de halfge
smoorde verwensingen omdat men
elkaar op de tenen trapt Tilly moet
heel wat porren met haar ellebogen
uitdelen om de kist waarin haar eigen
man ligt nog te kunnen zien. Hoeden
zakken over ogen, boeketten belan
den geknakt in de groeve. Een jonge
schrijver laat zich filmen, terwijl hij
zich op de kist stort onder het slaken
van de kreet: 'Wedekinds trouwste
leerling!"
Liefhebben
Daar lag hij dan, de schrijver die de
schoonheid van het lichaam zo in
dringend had bezongen en die, zijn
tijd ver vooruit, had gebroken met
seksuele taboes. Weldra zouden de
wormen als spaghetti zijn mond bin
nenglippen. Liefhebben, lichamelijk
liefhebben, dat was volgens Frank
Wedekind de enige manier om je met
het leven te verzoenen. Vlak voor hij
stierf schreef deze markante, hard
ogende man: "Tilly, gib mir noch ei-
nen Kiess. Es kommt ja doch, wie es
kommen muss".