EX' 1 JA Prins Hendrik bezorgt mij heel wat moeite' 'Een spoedig huwelijk zou voor het meiske zelf weldadig zijn' Colijn wilde wel nazi's opnemen in de regering ZATERDAG 7 FEBRUARI q n PAGINA 19 BIJLAGE VAN HET LEIDSCH/ALPHENS DAGBLAD „Gisteren voor een week had ik goede gelegenheid de prinses te observeeren op een dansante soi ree Verder had ik, uit haar manier van dansen en omgaan met al die jonge jongens, sterk den indruk dat ook in dit opzicht een spoedig huwelijk voor het meiske zelf weldadig zou zijn". Het 'meiske' in deze brief van 25 maart 1934 van minister De Graeff van buitenlandse zaken is prinses Juliana. Ze is dan bijna 25 jaar en haar moeder, koningin Wilhelmina, vindt het hoog tijd dat ze een geschik te man krijgt. Wilhelmina voert in dezen een ac tief beleid. In de zomer van 1934 wordt voor Juliana een bezoek aan Londen gearrangeerd, waar wat on getrouwde prinsen rondlopen. Wel dra circuleren in ons land geruchten dat een verloving met prins Karei van Zweden op handen is. In de boekwin kels prijken zelfs al grote foto's van hem. Minister De Graeff noteert: „De koningin is begrijpelijkerwijze woe dend over dergelijke indelicate indis creties; de prinses zelve neemt het van den vrolijken kant op. En bij een familiefeest onlangs bij de ouders van Karl hebben de neefjes en nicht jes hem geplaagd met de vraag of hij al een kaartje naar Den Haag had ge kocht!" De Graeff besluit een steentje bij te dragen aan een mogelijke romance. Hij vraagt de Zweedse gezant in Den Haag om tijdens zijn verlof in Zwe den tegen iedereen die het maar ho ren wil te vertellen dat een verloving met een Zweedse prins in Nederland op algemene sympathie kan rekenen. De gezant licht meteen de Zweedse koning in en die voelt er wel voor een ontmoeting tussen prinses Juliana en prins Karei te bevorderen. Koningin Wilhelmina is in haar nopjes. „En het resultaat is dat de jongelui nu samen te Londen zijn. Moge nu die ontmoe ting ook het effect hebben dat wij er van hopen. L'affaire est en marche en daarop was het wachten", schrijft mi nister De Graeff in een brief van 26 november 1934 ('voor u persoonlijk') aan zijn correspondentievriend graaf Van Limburg Stirum. Vier dagen later volgt de domper. „De jongste berichten uit Londen zijn helaas slecht. Algemeen werd te Londen betreurd dat de suite van de prinses zoo weinig geschikt is". Een wat geheimzinnige passage, maar een voetnoot bij deze brief geeft aan hoe dat komt: „Geschrapt zijn eenentwintig regels over het gedrag van prinses Juliana te Londen". Op last van De Graeffs zoon. „Ik weet", schrijft minister De Graeff medio januari 1935, „dat Hare Majesteit wel zeer teleurgesteld is over de mislukking van de ontmoe ting te Londen, welke, naar mij nu van meer dan één zijde gemeld wordt, voor een groot deel te wijten moet zijn geweest aan geïntrigeer van de koningin van Noorwegen (konin gin Maud, prinses van Groot-Brittan- nië en Ierland, red.) en aan jaloezie van de Grieksche (Deense) prinses sen die, als probaat middel om prins Karl af te schrikken, hem met hun plagerijen over en ten koste van zijn aanstaande vrouw hebben vervolgd". Achter de koninklijke schermen wordt nog bekeken of een nieuwe ontmoeting zin kan hebben, maar weldra ziet men hiervan af. Eind 1935 komt een andere kandidaat in beeld: prins Bernhard. Kort na een ontmoe ting tussen prinses Juliana en prins Bernhard noteert minister De Graeff: „Van het resultaat der ontmoeting weet ik niets. Alleen valt het mij op, dat Hare Majesteit, die ik in de afgelo pen week tweemaal zag, bijzonder opgewekt en fleurig was". Koningin Wilhelmina, koningin-moeder Emma, prinses Juliana en prins Hendrik in 1929 in Amsterdam. (foto anp» Blijkens deze ansichtkaart uit 1935 gingen sommigen er al van uit dat de verloving tussen prinses Juliana en de Zweedse prins Karei een feit was. De brieven van oud-minister De Graeff van buitenlandse zaken, die deze week aan de openbaarheid werden prijsgegeven, dragen een uitgesproken persoonlijk karakter. De Graeff is niet alleen openhartig over zijn eigen Werkzaamheden, maar ook over zijn collega-ministers en over het koningshuis. In zijn 75 brieven, tussen april 1933 en september 1937 geschreven aan zijn vriend J. P. graaf van Limburg Stirum, geeft De Graeff er blijk van een intelli gent man en een scherpzinnig waarne mer te zijn. Het oordeel van de partijlo ze, liberaal-georiënteerde bewindsman is soms vlijmscherp. Zo noemt hij de christelijk-historische onderwijsminis ter Slotemaker de Bruine „een zeldzaam oud wijf'. Wispelturig Meer dan eens levert De Graeff in zijn brieven kritiek op het autoritaire en wi spelturige gedrag van koningin Wilhel mina. „Met allen eerbied voor ons staats hoofd, moet ik toch zeggen dat Hare Ma- jesteit's wegen ondoorgrondelijk zijn", verzucht hij. Zijn gesprekken met ko ningin verlopen stroef en soms ronduit onaangenaam. De toon van de vorstin vindt hij dermate onheus „dat ik moeite had om niet te vergeten tegenover wie ik zat. Ik krijg ervan werkelijk genoeg". Met Wilhelmina's echtgenoot prins Hendrik kreeg De Graeff het meteen aan de stok. In 1933 verbood hij de prins uit drukkelijk om de Willem de Zwijger- feesten in Dillenburg (ter herdenking van de 400ste geboortedag van Willem van Oranje) bij te wonen. De Graeff: „Zijne Koninklijke Hoogheid had op ei gen houtje en rechtstreeks de invitatie daartoe al geruime tijd geleden aangeno men, hoewel die uitnoodiging hem via het departement was overgebracht. Zelfs Hare Majesteit was daarvan tot voor kort onkundig en ik hoorde het eerst laatstleden woensdag. Aan zijn ad judant Schmidt heb ik gezegd, dat hij er tegen waken moet dat zoo iets weer ge beurt. Op een diner dat ik gisterenavond den Roemeenschen prins (Nicolaas) gaf, was prins Hendrik opvallend sec tegen mij; onder den invloed van veel drank kwam hij na het diner wat losser". Enkele maanden later dwong De Graeff de prins af te zien van deelname aan een Holland-Amerika avond in Ber lijn. Vermoedelijk uit vrees dat Hendrik van de gelegenheid gebruik zou maken om allerlei duistere financiële transac ties aan te gaan. De prins was over dit alles zeer verbolgen. Tegenover graaf Zech, de Duitse gezant in Nederland, liet hij zich ontvallen dat hij minister De Graeff haatte. Verveling De Graeff: „Zijne Koninklijke Hoog heid bezorgt mij heel wat moeite en ver veling. Ik zie nog aankomen dat ik er te eeniger tijd met de koningin over moet spreken, hoe gaarne ik Hare Majesteit ook nieuwe teleurstellingen in haar ge maal zou willen besparen. Haersma de With (een diplomaat, red.) vertelde mij weder ergerlijke dingen en van andere zijde vernam ik van hoogst bedenkelijke financiële manipulaties. Ik voorzie te eeniger tijd een publiek schandaal. Het is zoo innig jammer dat niemand aan het hof het aandurft Hare Majesteit voor te lichten, uit angst voor een snauw uit den koninklijken mond". Eind 1933 wordt De Graeff geconfron teerd met „onbehoorlijkheden - om het zacht uit te drukken - van Zijne Konink lijke Hoogheid". „Ik sprak daarover en over de geheele positie van den prins omstandig met Colijn; beiden zijn wij het erover eens, dat het zóó niet langer gaat, maar wij willen nog even wachten, omdat de mogelijkheid bestaat dat wij eerlang over positieve feiten beschik ken, welke demarches bij Hare Majesteit kunnen rechtvaardigen. Trip (de presi dent van de Nederlandsche Bank, red.), die momenteel geen gegevens over loop- ende wissels heeft, ligt op den loer en Repelaer (thesauriër schatbewaker van de koningin, red.) eveneens. Kon den wij hem onder curateele krijgen, dan zouden wij al wat verder zijn, maar afdoende zou het niet zijn, omdat óf de koningin óf de prinses toch zouden beta len". Kort daarna heeft De Graeff een ge sprek over „de chantagepoging van Zij ne Koninklijke Hoogheid" met graaf Zech, de Duitse gezant in Den Haag. „Ook Zech bleek van de 'unsaubere' fi- nancieele manipulaties van den prins vrijwel volkomen op de hoogte. Ik heb verder ook Colijn met alles in kennis ge steld en hoop dezer dagen een onder houd met hem te hebben, mede in ver band met een gesprek dat ik enkele da gen geleden had met de koningin-moe der (prinses Emma, red.), die mij hare groote bezorgdheid vertelde over het ge drag enzovoort van haar schoonzoon. Ik had diep medelijden met de oude -De Kwestie-Hendrik blijkt moeilijk oplosbaar. Premier Colijn gaat een ge sprek over deze netelige zaak met konin gin Wilhelmina uit de weg. Hij is volgens De Graeff „geen held als het betreft be spreking met Hare Majesteit van zaken welke haar niet aangenaam zijn". Wel durft Colijn een onderhoud te arrange ren met de prins. Het gesprek wordt ech ter op het laatste moment uitgesteld om dat Wilhelmina eerst zelf met haar echt genoot wil praten. Het huwelijk van ko ningin en prins is al jaar en dag zó slecht dat rechtstreeks contact een uitzonde ring is. Daarom laat Wilhelmina haar echtgenoot uitnodigen voor een ge sprek. De Graeff: „De mededeeling ter zake in den ministerraad ontlokte Marchant (de minister van onderwijs, red.) de op merking, dat het in een koninklijke fa milie toch anders toegaat dan in een ge woon gezin. Want bij hem (Marchant) was het gebruik dat, als hij wat op zijn kerfstok had, zijn vrouw bij den opgang naar de slaapetage tegen hem zeide: 'Ventje, kom eerst eens bij mij. Ik heb wat met je te bepraten'!! Hij, Marchant, gebruikte niet zijn secretaris-generaal om voor een dergelijk onderhoud met zijn echtgenoote dag en uur te bepalen". Blijde De koningin geeft premier Colijn te verstaan dat hij prins Hendrik maar niet bij zich moet roepen „omdat dat toch niet helpen zou". Tegelijkertijd vraagt ze aan De Graeff om de prins ieder bezoek aan Berlijn te verbieden. „Ik mocht daarbij echter niet vermelden dat dit verbod uit het brein van Hare Majesteit kwam", aldus de minister. Prins Hen drik is intussen zó gebeten op de minis ter dat hij hem „op kinderlijke wijze" op een receptie negeert. Als Hendrik ten slotte op 3 juli 1934 overlijdt, noteert De Graeff: „Ik zal blij de zijn als de 'beminde echtgenoot' en de man 'wiens hart uitging naar alles dat schoon en edel is' (zo herdacht kamer voorzitter Ruijs de Beerenbrouck de prins, red.) begraven zal zijn, al vrees ik dat daarna nog heel wat aan het daglicht zal komen dat voor Hare Majesteit min der aangenaam zal zijn. Ik zou de erfenis zeker onder beneficie aanvaarden!", dat wil zeggen voor zover de schulden niet de baten overtreffen. De Graeffs pessimisme wordt al snel bewaarheid. T\vee maanden na de dood van Hendrik schrijft hij: „De liquidatie van den boedel van Zijne Koninklijke Hoogheid geeft eindelooze zorgen; er komen heel wat vorderingen los en er komt weer allerlei vuil naar boven". 'Voor u persoonlijk'. Brieven van minister van buitenlandse zaken jhr. A. C. D. de Graeff aan gezant J. P. graaf van Limburg Stirum (1933-1937). Uitgegeven door W. J. M. Klaassen. Serie Nederlandse Historische Bronnen deel VI, uitgegeven door het Neder lands Historisch Genootschap. 175 pagina's, geïllustreerd. De handelseditie verschijnt bij uitg. Verloren in Hilversum. Oud-minister De Graeff van Buitenlandse Zaken: "Ik zal blijde zijn als de 'beminde echtgenoot' begraven zal zijn". (archieffoto) gin Wilhelmina, red.) en het daardoor opgezweepte nationalisme maakte ik tegenover Colijn de opmerking, dat ik mij niet kon onttrekken aan den indruk dat, als al die demonstreeren- de groepen uit alle oorden van het land door een op %e verbeelding werkend massa-psycholoog konden worden bezield, er niet veel voor noodig was om al die Oranjeklanten tot fascisten te maken. Een paar da gen later herinnerde hij mij aan die losse opmerking en voegde daaraan toe: 'Weet ge dat een bevoegd per soon mij gezegd heeft dat, als ik er mij voor liet leenen, ik een Mussolini - rol zou kunnen vervullen'? Toen Schrok ik opnieuw. Zou zijn grenze- looze ambitie werkelijk in die rich ting gaan en zou hij inderdaad in zijn achterhoofd dergelijke gedachten koesteren?" Ofschoon De Graeff in zijn brieven de „zeldzame kwaliteiten" van Colijn onderstreept, levert hij tegelijkertijd scherpe kritiek op de premier. Hij vond Colijn helemaal niet de 'sterke man' waarvoor veel burgers hem hiel den. De premier was in zijn ogen een breedsprakig man, die het in de prak tijk vaak aan dadenkracht ontbrak en wiens economisch beleid weinig overtuigend was. Ronduit dom vond De Graeff Co- lijns optreden in een zogeheten call- girl-affaire in 1936. De premier kw.am toen in opspraak door zijn relatie met een Duitse callgirl, H. Schultze, die bij hem als vluchtelinge en journalis te was geintroduceerd. Colijn had voor het meisje op zijn departement een borgstelling van Pound 2000 on dertekend, maar dit feit verzwegen tegenover minister van justitie Van Schaik, die in de zaak gemengd werd. Van Schaik eiste Colijns vertrek, maar andere ministers wilden hier niet van weten. In de pers begonnen inmiddels geruchten over de affaire te circuleren. Colijn gaf tenslotte een verklaring uit, waarin hij het bestaan van de borgstelling erkende. Even la ter betaalde hij 15.000 gulden om het originele document terug te krijgen. „Geweldig dom", aldus De Graeff, want het bestaan van het document was al bekend, er waren vermoede lijk kopieën van gemaakt en boven dien versterkte Colijn door zo'n grote som geld te betalen alleen maar de geruchten dat er heel wat aan de hand was. Prins Hendrik in 1915. "Konden wij hem onder curatele krijgen, dan zouden wij al wat verder zijn". (foto ANP) Colijn: Mussolini-rol? (archieffoto) Minister-president Hendrik Co lijn achtte in 1933 in ons land een bewind met nationaal-socialisten niet uitgesloten. Volgens minis ter van buitenlandse zaken De Graeff meende Colijn dat dit „mits onder goede leiding" te proberen was. In een brief aan zijn corresponden tievriend graaf van Limburg Stirum schrijft De Graeff op 15 september 1933: „Ten aanzien van Colijn ben ik niet gerust. Bij het onderhoud dat ik met hem had den dag vóór mijn be noeming, zeide hij mij dat, als dit ka binet het zou moeten afleggen, zijns inziens het terrein vrij was voor natio- naal-socialisme ook in ons land. Mits onder goede leiding, zou het daarme de tè probeeren zijn. Ik schrok toen van deze uitlating. Maar, bij die de monstratie in het stadion (een mani festatie op 9 september 1933 in het Olympisch Stadion ter ere van konin-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1987 | | pagina 19