De helverlichte olietanker van de geestelijke vrijheid ik* Plezier door pijn Denkwijzer Onze taal Centre Pompidou viert zijn tiende verjaardag ZATERDAG 31 JANUARI 1987 EXTRA PAGINA 21 Het 'Centre Pompidou' bestaat tien jaar. Begin februari 1977 werd het door de toenmalige president Giscard d'Estaing met veel tam-tam en een fletse speech geopend. Giscard hield niet van dit project, dat naar zijn voorganger was genoemd. Het museum voor moderne kunst in het Centre behoort inmiddels tot de grootsten van de wereld, samen met het 'Museum of Modern Art' in New York. Iedere dag gaan er gemiddeld 25.000 bezoekers naar binnen. Wat komen die er doen? Het 'Museum voor de moderne kunst' is tenslotte maar een onderdeel van wat het Centre te bieden heeft. In de afgelopen tien jaar zijn de revolutionaire leuzen over 'kunst voor iedereen' in het Centre opmerkelijk afgezwakt. Opgezet als een 'ernstige waarschuwing' aan het culturele establishment, maakt het nu keurig deel uit van datzelfde establishment. En zijn er jaarlijks 210 miljoen francs beschikbaar voor het bedenken van nieuwe plannen. door Rudolph Bakker Op de hoek van de 'piazza', die 's zomers vol goochelaars, boeienko- ningen en vuurvreters schuin naar de toegangen tot het Centre afloopt, ligt een slonzig café. Je kunt er ook iets eten. In '77 had de baas er een snor. Hij was brommerig en slover- ig- 'Daar is geen reden voor', schreef ik tien jaar geleden, toen het Centre op het punt stond open te gaan: 'Hij wordt de rijkste neringdoende van de stad. Wie wil zien hoe een buurtkroeg in de Ritz verandert, moet dit café de komende ja ren in de gaten houden. Het wonder zal zich er onverbiddelijk voltrekken'. Of de kroegbaas inderdaad de rijkste neringdoende van Parijs werd, zal hij niemand aan zijn neus hangen en zeker de inspecteur van belastingen niet. In elk geval veranderde de kroeg niet in de Ritz. Hij ziet er nog precies zo slonzig uit als tien jaar geleden. De Fransen zijn een oerconservatief volk. Het gebrek aan revolutionair élan leid de er ook toe dat er geen enkele Franse architect bleek te vinden die aan de hoge verwachtingen van de toenmalige presi dent Pompidou kon voldoen. Vroeger waren het de koningen die de architec tuur van het land bepaalden. Daarna wa ren het de presidenten: „Ik zou buiten gewoon graag in Parijs een cultureel centrum willen zien dat tegelijkertijd museum is en recreatiecentrum en waar beeldhouwkunst te vinden zal zijn, zij aan zij met muziek, film, boeken en au diovisueel onderzoek", zo sprak Pompi dou. Prijsvraag Aldus geschiedde. Er werd een prijs vraag uitgeschreven die door een jury werd beoordeeld. De opdracht werd ten slotte verleend aan de engelsman- Ri chard Rogers en de italiaan Renzo Pia no. De door het tweetal ontworpen bui zenconstructie werd gerealiseerd door de Westduitse firma Krupp. De eerste di recteur van het museum voor moderne kunst in het 'centre' was een Zweed die Pontus Huiten heet. Van de beide architecten heeft Piano naar buiten toe altijd 'forte' gespeeld. In een rond '83 door de firma Flammarion uitgegeven boekje over het Centre schrijft Piano de inleiding. Die geeft nog steeds goed weer waar het bij de ope ning nu tien jaar geleden om ging. „Ons doel is om de muur neer te halen die het grote publiek altijd van de offi ciële cultuur gescheiden heeft gehou den", aldus Piano in dit voorwoord. En hij gaat voort: „Het was bovendien de bedoeling alle geïnstitutionaliseerde verbindingen te verbreken en in de men sen weer dat soort nieuwsgierigheid wakker te maken dat vaak inslaapt na de kindertijd". Piano gaat door met te verklaren dat zijn 'Centre' (en dat van Rogers) gecon strueerd werd met'het oog op een 'eerlij ke expressie die het idee van een elite cultuur van de hand wijst'. Er kwamen dan ook geen 'waterdichte comparti menten' maar het werd een 'centrum voor het volk', een 'universiteit voor de straat die in staat is antwoord te geven op de steeds veranderende behoeften van zijn gebruikers'. En dan komt Pia no's uitsmijter: „Zowel op functioneel als architectonisch niveau is het resul taat voor het culturele establishment wellicht een crisis-signaal". Meccanodoos Ik weet niet of de kroegbaas op de hoek deze woorden ooit gelezen heeft. En of hij zich heeft afgevraagd waar de Pompidou-gangers die bij hem op het terras kwamen uitblazen, zo moe van waren. Van het klauteren over de resten van de neergehaalde muren? Verblind door de signalen van de naderende cul turele crisis? Ik herinner me m'n eerste bezoek aan het Centre. Het waren nog losse stukken uit een meccanodoos. Toch stond de bo venbouw in de ongelooflijke tijd van tien maanden overeind. Met een begelei der kon je erin, je kruin onder een gele helm verborgen. Over die helm liep een ribbel, als het rudiment van een veder- dos. Je zag de étages, zo groot als voetbal velden, aan kabels hangen en je hoorde de uitleg dat deze ruimten ruimtelijk zouden blijven, om de massa niet het ge voel te geven dat ze in elitaire hokken gevangen werd. Ze werd het ook niet. De moderne kunst opende zich er in één klap, als een bergketen achter de onver wachte bocht van de weg (net als in ons eigen en museologisch achterhaalde Van Gogh-museum in Amsterdam). Panoramische ruiten boden adembe- nemde uitzichten op de stad. Niemand voelde zich opgesloten. Sterker nog: de kans op pleinvrees en zelfs op hoogte vrees was er groter dan die op claustro fobie. De meest recente officiële publicatie van en over het Centre is van vorig jaar. Ze werd geschreven door de bij het 'Centre' aangestelde Catherine Lawless. Naar verluidt is niet iedereen tevreden over wat Lawless in dit boekje heeft op gemerkt. In haar inleiding herinnert ze aan de aanvankelijke filosofie: beweeglijkheid, doorzichtigheid, vrijheid van circulatie, openheid naar de stad. En dan komt haar kritiek: „Deze ophanging probeer de een beeld te ontwerpen van een (kunst)historie die bepaald was door veelzijdige banden met de gebeurtenis sen om haar heen. Wat er paradoxaal ge noeg aan ontbrak was een documentatie over die gebeurtenissen. Dit museografi- sche principe behoefde actieve stu die. En dat was moeilijk te verenigen met het nieuwe publiek waar men op uit Bevattelijk De moeilijkheden groeiden ook naar mate de verzameling aan moderne kunst zich uitbreidde. Pontus Huiten stond als eerste directeur aan het hoofd van 9000 kunstwerken, toen hij in '80 vertrok wa ren dat er al 12.000. Bij het vertrek van diens opvolger Dominique Bozo, kort geleden waren er al 16.000. Het was Bozo die begreep dat de ba kens moesten worden verzet. Hij kreeg de steun van de socialistische minister voor cultuur Jack Lang. Het idee dat massa en kunst samengaan werd verla ten. De Italiaanse architecte Gae Aulenti kreeg opdracht de met moderne kunst volgeladen voetbalvelden voor het niet- panoramische menselijk oog weer be vattelijk te maken. Ze werden in schitte rend verlichte kleinere ruimtes opge deeld, de meeste uitzichten op de stad verdwenen voor een groot deel. In mei '85 schreef het dagblad Le Mon de: 'Nu is het een echt museum met ech te zalen en echte muren en echt goed verlichte ruimten. Het krijgt nu een ei gen identiteit'. Mevrouw Aulenti sprak bits in een interview: 'Een schilderij is geen document, een beeldhouwwerk geen voorwerp'. (Waarop ze tot taak kreeg het museum voor de 19e eeuw in het oude Orsay-station van binnen te ontwerpen. Het meest opvallende ken merk van dit museum zijn de alom aan wezige muren). Architect Piano verklaarde na de ge daanteverwisseling van het museum in het Centre Pompidou diplomatiek: „Het gebouw heeft een grote tolerantie. Bij een dergelijk project moet je tenslotte toch naar de wens van de klanten luiste ren. Tien jaar geleden wilde de klant een groot gebouw voor een niet-gespeciali- seerde cultuur, een gebouw dat niet inti mideerde of angst aanjoeg. Op het ogen blik vraagt de klant, met name de direc teur, (en je voelt de adder onder het gras), een zekere oplettendheid waar het gaat om het beschermen van de artistie ke omgeving waarin de werken zijn geëxposeerd. Ik geloof dat het eerlijk is op zo'n wens in te gaan". Record De allereerste expositie in het Centre was gewijd aan de notariszoon Marcel Duchamp, die beroemd werd met 'Een de trap afdalend naakt'. In datzelfde jaar 1977 was er al de eerste in een reeks van monstertentoonstellingen, die de roem Het Centre Pompidou in Parijs. Dagelijks worden t gezogen. i 25.000 bezoekers door 'stofzuigerslangen' naar binnen van het 'Centre' over de hele wereld ves tigden. 'Paris-New York' werd in '78 gevolgd door 'Paris-Berlin', in '79 door 'Paris- Moscou', om in '81 te worden afgesloten met het successtuk 'Paris-Paris'. Het be haalde een record van ruim 473.000 be zoekers. De organisatoren bedachten voor deze gigantische museologische uitbarstingen de voor iedereen glashel dere term 'pluridisciplinair'. De catalogi waren niet te tillen en kon den dan ook alleen in meegebrachte rug zakken door de tentoonstellingsruimten worden meegevoerd. Ze werden ook nooit door iemand helemaal van voren tot achteren echt gelezen, maar ontwik kelden zich tot verzamelaarsstukken. Het was een exhibitionisme aan kennis en kunnen, alleen intellectueel toegan kelijk voor de kleinst denkbare groep in gewijden. De bezoekers, met tienduizenden toegestormd, vonden het prachtig en be grepen van de onderliggende thematie ken meestal in het geheel niets. Het 'Centre' leek ineens de artistieke navel van de wereld. Museumdirecties in an dere landen kreunden onder de geen te genspraak duldende verzoeken van het 'Centre' om hun kunstwaar voor de duur van de tentoonstellingen uit te lenen. Het resultaat was machtig maar verwar rend. Dali Hultens opvolger Dominique Bozo zette alleen de traditie van de retrospec tieve exposities voort, zoals die over het werk van Malevitch, Magritte, Braque, Pollock, Dali (het grootste succes tot nu toe met 840.000 bezoekers, terwijl Dali tijdens een voorbezichtiging tijdens een staking van het personeel in de lift ge vangen raakte), met Yves Klein, Bon- nard en Balthus. De laatste vulkanische kunstuitbar sting was de expositie gewijd aan het Wenen tussen 1880 en 1938, waarin de bezoeker teloor ging temidden van een bric-a-brac van kostbaarheden. De dit maal heel leesbare catalogus van ruim 700 pagina's werd een een opvallend ver koopsucces. Voor de zoveelste keer had men echter de revolutionaire ideeën van Rogers en Piano aan zijn laars gelapt. Iedere dag gaan er in het 'Centre' ge middeld 25.000 bezoekers naar binnen. Ze werpen zich in de liften of op de rol trappen, die als plastic worsten aan de voorgevel hangen. Iemand schreef dat ze ook wel lijken op stofzuigerslangen, die met grote vaardigheid de mensen op slokken en afvoeren. Hoewel het wel en wee van het 'Mu seum voor moderne kunst in het 'Centre Pompidou' nationaal en internationaal altijd de meeste aandacht heeft opgeëist, trok het zeker niet het grootste aantal bezoekers. En dat is ook geen argument tegen Rogers en Piano of tegen het plan van president Pompidou. Laboratoria In de afgelopen tien jaar werd het mu seum weliswaar door 11.815.000 kunst minnaars bezocht, de openbare bibio- theek daarentegen door 41.613.000 stu diehoofden. En dan zijn er nog de intus sen aanzienlijk vergrootte bioscoop, het geheimzinnige ondergrondse 'muziekla- boratorium' van Pierre Boulez waartoe alleen een heel kleine in-crowd toegang^ heeft, de intussen uitgebreide boekwin kel en het een en ander aan minder in het oog lopende artistieke laboratoria. Dan zijn er de eigen exposities in het actieve 'Centrum voor industriële vorm geving', zoals bijvoorbeeld die over sta tions-architectuur, die vaak lijden onder de dorheid van de discipline die de Fran sen al op school bij het uiten van hun fantasie wordt opgelegd. Waarschijnlijk beantwoordt de biblio theek nog het meest aan de idealen van de oprichters van het 'Centre'. De bezoe ker behoeft er geen aanbeveling, zoals in de onmogelijke 'Bibliotheque Nationa le', hij kan er zelf en meteen pakken wat hij wil en er talencursussen volgen in een afdeling waar overigens niet meer dan 49 plaatsen beschikbaar zijn. Het aantal toeristen dat louter komt om zich door de stofzuigerslangen te la ten opzuigen om vervolgens op de vijfde etage van het uitzicht te genieten wordt op niet meer dan 17 procent geschat. In de Parijse nacht ligt het 'Centre Pompidou' als een helverlichte olietan ker aan de 'piazza' voor eeuwig afge meerd, zo wordt door journalisten in een poëtische stemming wel opgemerkt. Vrijheid Voor mijzelf was het ontroerenste mo ment in de afgelopen tien jaren van het Centre Pompidou de confrontatie met een meer dan levensgroot scherm op de tentoonstelling over het Wenen tussen 1880 en 1938, waarop de portret ten en de namen werden geprojecteerd van de mannen en vrouwen die in al hun genialiteit het volk van middelmatige Oostenrijkers tot hinder waren gewor den. Filmers als Pabst en Von Stroheim, Wilder en Preminger, filosbfen als Pop per en Wittgenstein, schrijvers als Roth, Musil, Zweig en Werfel, psychiaters als Freud en Reich, schilders als Kokosch- ka, ze emigreerden allen naar landen waar de intellectuele vrijheid nog niet door het fascisme was gesmoord. Met al zijn dwaze woorden als 'pluri- discipline' en de vaak wel wat artificiële intellectualiteit van zijn conservatoren, werd het 'Centre Pompidou' na tien jaar toch een symbool van artistieke expan sie, werd het de helverlichte olietanker van de geestelijke vrijheid. DOOR JOOP VAN DER HORST Wat betekent wij? Niets makkelijkers dan dat. Wij is het meervoud van ik. Maar dat zeggen we omdat we het op school zo geleerd heb ben. Wat zouden we antwoorden als we niet hadden schoolgegaan? Je zou uit jezelf nooit op het idee komen om wij het meervoud van ik te noemen. Een stoel, twee stoelen. Een straat, vier stra ten. Een ik, vijf ikken? Van ik is er toch maar één? Wij betekent helemaal niet 'meerdere ikken', maar 'ik plus nog enkele ande ren'. Als we op school niets geleerd hadden en er werd gevraagd naar de betekenis van wij, dan zouden we waar schijnlijk gezegd hebben, het betekent 'ik plus nog enkele anderen'. En zo is het r r net. Wie zijn die anderen? Om dat goed te begrijpen is het interessant om eens naar een heel andere taal te kijken. Bij voorbeeld het Tok Pisin, een taal die op Nieuw Guinea wordt gesproken. Tok is ontleend aan het Engelse talk (spreken) en Pisin is een verbastering van pidgin, een eenvoudige taal waarmee mensen met een verschillende moedertaal toch met elkaar kunnen praten. Hoe eenvoudig dit Tok Pisin op Nieuw Guinea ook is. die taal heeft twee verschillende woorden voor 'wij' mipela en yumi. Daarmee is het Tok Pisin nauwkeuriger dan het Nederlands want mipela en yumi betekenen iets verschil lends en het Nederlands gebruikt wij voor beide betekenissen. Mipela bete kent 'ik plus anderen die hier niet zijn' en yumi betekent 'jij (of jullie) en ik'. Dat is nogal een groot verschil. Bij yumi gaat het om de spreker plus zijn gesprekspartner(s): Ja jongen, we worden oud. Mipela daarentegen slaat op de spreker plus anderen dan de ge sprekspartner: Meneer de voorzitter, wij (van de fractie, de kiezers van onze par tij) zijn het niet met u eens. Het Nederlandse wij is ofwel inclusief degene met wie je spreekt ofwel exclu sief, maar in het laatste geval gaat het om andere medestanders. Dat zijn in feite twee verschillende betekenissen, waarvoor in het Nederlands maar één woord bestaat. Het Tok Pisin is op dit punt nauwkeuriger omdat daarin voor die twee betekenissen aparte woorden bestaan. Verder wordt weieens wij gebruikt als het toch om één persoon gaat. Dat is dan een schrijftaalgewoonte. Als de schrijver zichzelf minder op de voor grond wil plaatsen, kan hij wij gebruiken en toch 'ik' bedoelen: Wij zijn van me ning dat... Iets heel anders is het majesteits meervoud. De koningin begint een nieu we wet altijd met: Wij, Beatrix, koningin der Nederlanden, enz. Dit is al een heel oude gewoonte. In de middeleeuwen was die gewoonte er ook al. Een bis schop kon zijn brief in 1298 zo begin nen: Wi Willaem bider genade Goedes biscop van Vtrecht doen condich allen den ghenen, dat... (d.w.z.: maken be kend aan al degenen dat...). Ook tegen woordig schijnt het majesteitsmeervoud trouwens niet enkel tot vorsten beperkt te zijn. Wel blijft het beperkt tot heel speciale geschriften. De koningin zegt aan het ontbijt, naar men zegt, niet: Mo gen wij de boter even. Ten slotte vermeldt Van Dale nog het volgende gebruik. In een zin die een verkapt bevel inhoudt, wordt wij gebruikt voor 'jullie', 'jij' of 'u'. Zo zegt men wel tegen kinderen: En nu gaan we naar bed. Van Dale spreekt zelfs van een speciaal verpleegsters-meervoud en geeft daarbij het onvergetelijke voor beeld: Hebben we weer in ons bed ge- De achtbaan is een van de pretpark-at tracties waar ik als de dood voor ben. Meestal weet ik wel een acceptabele smoes te verzinnen om er niet in te hoe ven. Maar een enkele keer kom ik er met goed fatsoen niet onderuit. Als ik dan in zo'n uitgeholde granaathuls stap en naar de als een slangelijf ronddraaiende baan kijk, overvalt me een soort van we- reldondergangsgevoel. Mijn hart giert in mijn keel, mijn ademhaling lijkt het niet meer te kunnen bijhouden en het zweet spuit mijn poriën uit Ik zet mijn li chaam schrap, al mijn spieren staan ge spannen als vioolsnaren en mijn kaken zitten dichtgeklemd. Als het onding zich dan in beweging zet en de meest onver antwoorde hellingen en bochten afraast, gil ik af en toe als een bakvis en nog zon der me te schamen ook. In een soort ver doving passeer ik de finishlijn en het duurt meestal een paar minuten voor ik weer leven voel. En dan gebeurt er iets merkwaardigs. Ik begin te lachen, druk te praten en te ge baren, word sociaal heel actief en krijg een soort van 'high' gevoel. Als ik niet weer een half uur in de rij zou moeten staan, zou ik zo weer in het kamikaze apparaat stappen. Wanneer ik inder daad meerdere ritten achter elkaar maak, wordt mijn angst steeds minder en duurt steeds korter, terwijl mijn ple zier groter wordt en steeds langer duurt. Binnen korte tijd ontwikkelt zich dan iets dat op een heuse 'achtbaanversla ving' gaat lijken. Ik zou bij wijze van spreken zo'n ding dan wel in mijn ach terkamer willen opzetten. Wat is dat merkwaardige proces, waar door iets als heftige angst of paniek bin nen de kortste keren in het tegendeel - plezier of extase - kan omslaan? En hoe werkt het? In de moderne psychologie zijn al geruime tijd onderzoekers bezig om zich over deze vragen te buigen. Voor een deel hebben ze er ook al antwoorden op gevonden en die blijken buitenge woon belangrijk voor de verklaring en behandeling van bepaalde gedragsge woonten, zoals bijvoorbeeld verslaving. Ons lichaam, en met name onze herse nen, blijken zo geconstrueerd te zijn dat ze in emotioneel opzicht reageren vol gens de zogenaamde wet van de oppo nente processen. Die wet stelt, dat wan neer een mens door een bepaalde gebeur tenis of een bepaalde prikkel een bepaal de emotionele reactie vertoont, deze reac tie in het tegendeel verandert wanneer de gebeurtenis of de prikkel wordt stop gezet of verwijderd. ,De wet gaat overi gens niet alleen op voor emot ionele reac ties maar ook voor bepaalde waarne mingen. Een heel eenvoudige manier om de wer king van die wet zelf te ervaren is de vol gende. Kijk ongeveer dertig seconden in een lamp die een helder rood licht uit straalt sommige verkeerslichten zijn heel geschikt, maar dat staat wat raar). In het begin ziet u alleen het heldere rode licht, maar naarmate de seconden voor bij tikken, neemt de roodheid af. Alsof iemand wit door het rood mengt. Wan neer u vervolgens het licht uitdoet, is het na-effect dat u een groene kleur ziet die aanvankelijk heel helder is en vervol gens steeds valer wordt. Wat met kleuren gebeurt, blijkt ook te ge beuren met lichamelijke gevoelens. Men sen die voor het eerst in een sauna gaan, meestal omdat hun vrienden of kennis sen zeggen dat het zo goed is, blijken zich heel oncomfortabel te voelen. Ze ervaren de sauna als pijnlijk heet, het zweten als vervelend, voelen zich heel ongemakke lijk en vaak zelfs wat angstig. Ze zijn door René Diekstra hoogleraar psychologie te Leiden opgelucht als ze er weer uit zijn en zullen gewoonlijk niet terugkomen tenzij socia le druk of gezondheidsideeën hen daar toe toch bewegen. Maar als ze vaker gaan, treden er twee veranderingen op. Op de eerste plaats neemt het onbehagen en het oncomfortabele gevoel bij ieder saunabad geleidelijkaan steeds meer af. Op de tweede plaats ontwikkelt zich een soort onthoudingsverschijnsel, dat in dit geval niet negatief is en geleidelijkaan steeds sterker wordt. Het verschijnsel be staat uit een gevoel van extase of intens welbevinden. Dit gevoel kan wel 1 a 2 uur aanhouden. De regelmatige sauna bader is dus iemand die erin geslaagd is om pijn en onwelbevinden om te zetten in het tegendeel. De wet van de opponente processen is ook van toepassing op activiteiten als parachutespringen, joggen en allerlei andere activiteiten die aanvankelijk on aangenaam, belastend of angstaanja gend zijn. De regel daarbij is steeds, dat naarmate iemand zich vaker aan de ac tiviteit waagt, de onaangenaamheid er van afneemt, terwijl het aangename ge voel direct na afloop steeds sterker en langduriger wordt. Pijn wordt veran derd in plezier. Op zichzelf genomen is het heel wijs van de natuur om ons als mensen met deze mogelijkheid uit te rus ten, want daardoor zijn we in staat om bepaalde dingen te doen of gewoonten aan te leren die voor het welzijn van ons zelf en anderen belangrijk kunnen zijn. Zonder het bestaan van de wet van dè opponente processen zouden de meeste mensen niet of heel zelden werken of stu deren. Maar wie regelmatig moeilijk, pijnlijk of inspannend werk doet, merkt dat de onaangenaamheid ervan afneemt en het tevreden en plezierige gevoel achteraf juist toeneemt. Dat brengt ook een gevaar met zich mee. Mensen kunnen verslaafd gaan raken aan het plezierige gevoel achteraf. Ze worden dan 'workaholics', die hun ge voel van welbevinden vooral ontlenen aan hun werken of bezig zijn. Anderen, en vooral gezinsleden, merken dat heel goed in de eerste periode van een vakan tie met de werkverslaafde. Hij of zij is dan vaak niet te genieten, omdat het als aangenaam ervaren gevoel dat werken teweeg brengt, gemist wordt en er nega tieve onthoudingsverschijnselen optre den, zoals rusteloosheid, snel geïrriteerd zijn, agressiviteit en soms zelfs huilerig heid. Het kan een week of langer duren voordat deze onthoudingsverschijnselen verdwenen zijn en de werkverslaafde ook uit andere dingen dan werken een gevoel van welbevinden kan putten Sommige werkverslaafden hebben al na een weekend symptomen van onthou ding. Reden waarom mensen uit hun om geving vaak zeggen: "Ik ben blij als ie maandag weer aan het werk kan". De werkverslaafde vindt dat zelf meestal ook. Maar net als andere verslaafden is hij in feite bezig om zijn eigen lichaam en geest ernstig schade toe te brengen. Uit onderzoek naar de werking van de wet van de opponente processen blijkt, dat het voor een werkverslaafde in feite maar het beste zou zijn als hij altijd zou blijven doorwerken. Maar zijn lichaam en zijn geest houden dat op een bepaald moment niet langer vol en roepen hem een halt toe. Hij wordt dan tot rust ge dwongen en dus treden er onthoudings verschijnselen op. Bij langdurige werkverslaving beperken deze zich niet tot verslechtering van stemming. In sommige gevallen treden tijdens de onthouding zelfs beschadigin gen van inwendige organen op. In een onderzoek werden twee groepen proef dieren gedurende acht uur in een experi- menteerkooi geplaatst. De ene groep werd tijdens de acht uur regelmatig blootgesteld aan heftige geluiden en elek trische schokken. De andere groep werd 6 uur lang aan deze prikkels onderworpen en mocht de laatste twee uur uitrusten. Direkt na afloop van het experiment werd de maagwand van beide groepen dieren onderzocht. Het bleek dat de groep die had kunnen uitrusten gemid deld driemaal zoveel bloedingen of wandbeschadigingen had dan de groep die steeds in beweging had moeten blij ven. Het lijkt er dus op dat mensen die zich zeer langdurig aan een bepaalde activi teit wijden en dan plotseling gaan rus ten, een gezondheidsrisico lopen. Van daar dat hartinfarcten nogal eens in het begin van een vakantie willen optreden. De moraal: spoor uw alledaagse versla vingen op en zorg dat u verstandig af kickt. lad, postbus 54, 2300 AB Leiden. r Leidsch/Alphens Daj

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1987 | | pagina 21