OEKEN
Een oer-Hollands geluid
DE
KEER
Russische dorpsschrijverij
Groteske éénmansguerriila
Flauwe kost van Mendels
Uitstekende thrillers
van Francis en Hyde
't Harts De jacobsladder meeslepend
Dagelijkse arbeid bezongen
Verzet tegen deportatie joden
'Joelika': magere verhalenbundel
Inlevingsvermogen in
desillusie van vrouwen
WOENSDAG 24 SEPTEMBER 1986
Dick Francis heeft in de loop der
jaren een schier onaantastbare
reputatie opgebouwd. De voor
malige Britse jockey is een ver
maarde thrillerschrijver gewor
den, die met een bepaalde for
mule is begonnen en daaraan tot
aan de eindstreep - hopelijk nog
ver weg - lijkt te willen vasthou
den.
Altijd draaien zijn verhalen om
racepaarden. Altijd hebben de
intriges te maken met valse prak
tijken op en om de renbaan. Zel
den komt er een politieman aan
te pas, haast altijd worden de
problemen met veel vallen en op
staan opgelost door een buiten
staander.
Het is al vaak gezegd: men be
hoeft niet van paarden en races
te houden om Dick Francis te
kunnen waarderen. De man kan
zo soepel, zo bevattelijk en toch
zo meeslepend vertellen, dat
men zelfs als men paarden haat
de stallucht voor lief neemt en al
le mogelijke onwaarschijnlijkhe
den stilzwijgend voorbij gaat.
Ook Dick Francis' nieuwste -
die 'Inbreuk' heet - heb ik om zo
te zeggen in één adem uitgele
zen. De (succesvolle en intelli-
gente) jockey Kit Fielding hoort
van ziin tweelingzuster dat een
sensatieblaadje poogt het paar-
dencentrum van haar en haar
man met verzonnen verhalen
pootje te lichten. Daar in het
paardenwereldje veel op vertrou
wen is gebaseerd kunnen derge
lijke kwade verhalen het bedrijf
je ten gronde richten.
Telepathie, bloedveten, jaloe
zie, corruptie, haat en nijd, Fran
cis sleept er van alles bij, maar
het blijft een gemakkelijk te vol
gen verhaal. Vol treffende sfeer
beelden, overladen met actie en
voor alles menselijk. In feite
graaft het allemaal niet zo diep,
maar voor. mij is het excellente
ontspanningslectuur.
'De trein'
Ik kreeg dezer dagen nog een
uitstekende thriller in handen:
'De trein' van Christopher Hyde.
Niet vergelijkbaar met het hier
boven genoemde boek, maar in
zijn genre ook van klasse.
Het verhaal zit heel wat com
plexer in elkaar. Een stelletje ge-
legenheidsdieven wil in één klap
rijk worden door een geldtrein te
beroven. Maar als ze net aan hun
riskante klus zijn begonnen, ko
men zij tot de ontdekking, dat zij
oneerlijke concurrentie hebben
van een internationale groep
grondig opgeleide, in de praktijk
geharde en tot de tanden toe be
wapende terroristen.
De amateur-rovers schrikken
aanvankelijk van het genadeloze
geweld van hun professionele
^collega's. Ze laten hun plannen
schieten. Maar in de loop van de
bloedige reis ontpoppen zij
zich als redders in de nood, ook
amateuristisch
tief. Op weg na<
de ontknoping.
Wat precies de achtergrond is
van Christopher Hyde weet ik
niet, maar hij moet in zijn jonge
jaren veel met treintjes hebben
gespeeld. Hij tracteert zijn lezers
op een onvoorstelbare hoeveel
heid details over de Amerikaan
se treinen en hun loop. Waar ze
vandaan komen, waar ze stop
pen, waar ze wisselen, waar ze
naartoe gaan. Wat dat betreft had
Hyde zich wat mij betreft wat
meer beperking mogen opleg
gen.
Maar hij zet zijn hoofdperso
nen goed neer, tekent de sfeer
met trefzekere beelden, jaagt de
spanning in en om de trein vol
doende op om de aandacht vast
te houden en weet een logisch en
meeslepend avontuur te beden
ken, dat ik met veel plezier heb
gevolgd.
KOOS POST
'Inbreuk' door Dick Francis, ver
schenen als Crime de la Crime bij De
Arbeiderspers, prijs ƒ29,50 en 'De
trein' door Cristopher Hyde, ver
schenen bij Mingus in Baarn, prijs
ƒ28,50.
Stel dat ik een hekel had aan de
literaire produkten van Maarten 't
Hart - welke argumenten zou ik
hanteren? Hij overdrijft in zijn be
strijding van het feminisme; zijn
werk bevat te veel en te uitvoerige
natuurbeschrijvingen; onophoude
lijk keert hij terug naar de gerefor
meerde bron van zijn jeugd in
Maassluis; de thema's van zijn
werk zijn oppervlakkig of opper
vlakkig uitgediept: hij heeft een
onprettig in het gehoor liggend, te
hoog stemgeluid.
Gelukkig ben ik evenwel een
liefhebber van 't Hart zijn werk en
weerleg ik in besloten kring graag,
soms zelfs met succes, bovenver
melde argumenten tégen. Over zijn
stem zwijg ik: daar kunnen hij en
ik niks aan verhelpen.
Laten we de argumentatie liever
omdraaien. Is zijn niet aflatende
Vasili Bjelov is een zogenaamde
dorpsschrijver. Evenals bijvoor
beeld Raspoetin schrijft hij over
het Russische plattelandsleven. In
'Levens' - oorspronkelijke titel
'Timmermansverhalen' - vertelt hij
over tweede oude mannen, de
dorpsgenoten Olesja Smolin en
Avenir Kozonkov.
Het zijn tegengestelde karakters.
Olesja is een hardwerkend mens,
Avenir probeert voortdurend zijn
snor te drukken. Ze boezemvrien
den noemen zou te ver gaan: Ave
nir heeft namelijk Olesja al vaak la
ten opdraaien voor iets wat hij uit
gehaald had. Zo belandde Olesja
ooit in de gevangenis, terwijl Ave
nir achter de tralies had moeten zit
ten.
Je kunt het tweetal volgens mij
nog het beste vergelijken met twee
vechthanen die noodgedwongen
hun hele leven in dezelfde ren
moeten rondlopen, ze zijn aan el
kaar gewend geraakt, mogen el
kaar zelfs, hoewel er nog steeds
maar iets hoeft te gebeuren of het
strijdvuur wakkert weer aan.
Het zal u dan ook niet verbazen
dat Olesja en Avenir ook op hoge
leeftijd nog met elkaar op de vuist
gaan. Kozonkov tegen zijn rivaal/
compaan: "Jij zet me voor spot
waar andere mensen bij zijn, loe
der! Heb ik het soms armer dan an
deren? Ik zal je ribben in mekaar
slaan..."
Sleutelfiguur in 'Levens' is Kon-
statin Zorin. Hij heeft in het dorp
gewoond en is in zijn vakantie te
ruggekomen om een badhuis te
bouwen. Zorin is de verteller. Wij,
de lezers, zien alles door zijn ogen.
Een manier van vertellen die in de
Russische literatuur vaker wordt
gebruikt. Niets voor niets schrijft
vertaler Tom Eekman dat Bjelov in
zijn vertelwijze bouwt op de sterke
Russische proza-traditie.
Bjelov maakt op een effectieve
manier gebruik van deze manier
van vertellen. Omdat hij een
'vreemde' gebruikt als sleutelfi
guur wordt de lezer namelijk in
staat gesteld om scherper te zien.
Voor Zorin is het dorpsleven zo
vanzelfsprekend niet meer en daar
om verbaast hij zich - met in zijn
voetspoor de lezer - over diverse ta
ferelen.
Een mooi voorbeeld is de briga
devergadering. Voor de dorpelin
gen is het een vertrouwd ritueel,
voor Zorin een absurd toneelstuk
met prachtige zinnen als: "Hier
moet ik je even staande houden",
klonk de stem van Petja de smid.
"Wat is dit: een vergadering van
kolchoz of van de dorpscoöpera
tie?"
"Van het partijcomité", legde
Aviner uit.
"Nee, Aviner Pavlovitsj, van de
plaatselijke sovjet!", corrigeerde
de brigadier hem luid, en de vrou
wen maakten van de nieuwe on
derbreking gebruik om over het
roggemeel te praten".
Kritische kanttekeningen bij het
communisme. Maar Bjelov blijft
loyaal. Daarom kan hij het zich na
tuurlijk ook permitteren om af en
toe eens iets negatiefs te melden.
Bjelov schijnt overtuigd te zijn van
de verheffende werking van de da
gelijkse arbeid, schrijft Eekman.
Hij omhelst, met andere woorden,
de communistische moraal. In zijn
boek is dat goed merkbaar: tot ver
velends wordens toe bezingt Bje
lov de arbeid.
Af en toe zag ik een sociaal-rea
listisch schilderij voor me, zo'n
voorbeeld van Stalinistische koek
trommelkunst: op het doek een ar
beider, glimlachend, terwijl zijn
pezen en spieren tot scheurens toe
zijn gespannen voor het Goede
Doel.
WIM BRANDS
Maarten 't Hart.
(foto Dirk Ketting)
Een roman of een gedicht over de
deportatie van joden of over de
concentratiekampen, geschreven
door een auteur die er niet direct
mee te maken heeft gehad - als ik
zoiets lees, vraag ik mij altijd weer
af of dat wel kan, die 'exploitatie'
van andermans verdriet. In zo'n ge
val moet de schrijver wel heel inte
ger overkomen, wil ik mijn arg
waan opzij kunnen zetten. Aan de
andere kant realiseer ik mij natuur
lijk wel, dat er nog maar verdomd
weinig mensen over zijn die over
deze zwarte periode in de geschie
denis van de mensheid verslag
kunnen doen. Maar toch.
De in 1923 geboren Tsjechische
schrijver Ladislav Fuks is zelf niet
van Joodse afkomst. Toch hebben
tot nu toe bijna al zijn boeken het
lot van de joden tijdens de Duitse
ADVERTENTIE
LITERATUUR
in Leiden
op Nieuwe Rijn 13
bij
BOEKHANDEL
KOOYKER
bezetting van Tsjecho-Slowakije
tot thema gehad. In het voorwoord
bij 'Meneer Theodor Mundstock',
de roman die onlangs bij uitgeverij
Nijgh en Van Ditmar is versche
nen, laten de vertalers Fuks hier
over even aan het woord.
Hij zegt: "Nee, ik ben geen jood,
en ik kan niet over autopsie op
mijn eigen huid spreken, ik kan
wèl spreken over hoe ik de pijn van
de ander aanvoel, meevoel...".
Dat is geen loze kreet. Tijdens
het lezen van zijn roman heb ik mij
afgevraagd, hoe de auteur de
geestelijke kracht heeft kunnen
opbrengen om zich zo te vereenzel
vigen met een van de slachtoffers
van het nazi-regime. Daaraan kan
alleen maar een diepe liefde voor
het joodse volk ten grondslag lig
gen.
'Meneer Theodor Mundstock'
speelt in Praag. Het is 1941 en de
deportatie van de joden is in volle
gang. Ook de joodse meneer
Mundstock verwacht elke dag een
oproepkaart in de brievenbus aan
te treffen. Hij is er zo van in de war,
dat hij, als hij zich over zijn karige
maaltje buigt, merkt dat hij 'pud
ding met uien' heeft klaargemaakt.
Mensen vernietigen in concentra
tiekampen - zo slecht kunnen de
nazi's toch niet zijn, denkt Mund
stock. Hij wil het goede blijven
zien. Maar Mon, zijn schaduw, met
wie hij voortdurend in de clinch
ligt, heeft meer realiteitszin. Mon is
Mundstocks cynische alter ego. Hij
begeleidt hem sinds de eerste dag
van de Duitse bezetting en pro
beert hem zijn hoop uit het hoofd
te praten.
Voor zijn joodse kennissen is
meneer Mundstock een hele steun.
Hij montert hen op, maakt hen wijs
dat de oorlog voor de lente voorbij
zal zijn. 'Het volk in Pruisen en het
achterland komt al in opstand'.
Mundstock troost en sust, totdat,
als hij ziet dat zijn kennissenkring
steeds meer wordt uitgedund, ook
bij hèm de angst toeslaat en hij bij
elke voetstap in het trappenhuis
denkt dat zijn laatste uur heeft ge
slagen. Hij wil zich wapenen voor
de dingen die komen, maar hoe?
Als hij in een soort visioen ziet,
hoe zijn vroegere chef in de trein
wagon wordt geslagen, begint hij
een methode te ontwikkelen, waar
mee hij zich kan harden voor de
dingen die hem te wachten staan.
Een van de ontroerendste experi
menten, door middel waarvan hij
die gehardheid probeert te berei
ken, is wel dat met de tanden. De
kampbewakers zien graag dat hun
slagen effect hebben. Willen de
tanden van hun slachtoffer niet bij
de eerste stomp uit hun mond val
len, dan zijn zij maar al te graag be
reid hem of haar een tweede toe te
dienen. Daar vindt meneer Mund
stock wat op. Hij zal zijn stifttan-
den losdraaien, zodat hij ze bij de
eerste slag die hij oploopt zal kun
nen uitspuwen.
Maar ja, zoiets moet er natuurlijk
wel echt uitzien. Voor de 'generale
repetitie' gaat hij naar een bevrien
de slager. Hij geeft hem een voed
selbon voor twee ons worst. Als de
slager hem de worst overhandigt,
scheldt Mundstock hem uit voor
oplichter. Hij had een bon voor
vier ons gegeven. De slager blijft
kalm. Ook nadat Mundstock hem
ervan heeft beticht dat hij bedor
ven vlees verkoopt. Na nog een be
leding is het bijna zover dat Mund
stock de begeerde klap krijgt. Maar
helaas - hij spuugt zijn stifttanden
te vroeg uit en de slager kan van de
weeromstuit geen vinger meer ver
roeren.
Mundstock gaat tot het uiterste
in zijn voorbereidingen. Op het
laatst staat hij met zijn gezicht naar
de muur, terwijl hij met zijn tanden
een blikken speelgoedkikkertje
laat klikken. Waarom?. Om het
grendelen van de machinegeweren
na te bootsen.
De pogingen van meneer Mund
stock om de Duitse vernietigings
machine te overleven doen in het
begin nogal lachwekkend aan,
maar allengs groeit bij de lezer het
begrip voor zijn methode: hy be
strijdt de waanzin met waanzin.
Wil je inzicht in het denken van
een krankzinnige kunnen krijgen,
dan moet je je zijn logica trachten
eigen te maken, en dat is wat me
neer Mundstock doet.
Voor bespiegelingen van literair-
technische aard kan ik de moed
hier niet opbrengen. Ik heb gehui
verd bij het lezen van deze roman.
De sympathieke meneer Mund
stock en zijn groteske éénmans-
guerrilla, zijn 'komische' verzet bij
zoveel grimmigheid - ik zal het niet
licht meer vergeten. Het Praag dat
door Fuks wordt opgeroepen is
dreigend, 'unheimisch'. Een som
bere houtskooltekening, gesig
neerd door een Oostenrijkse huis
schilder. Een tekening die aan de
wand van het verleden moet blij
ven hangen. Opdat wij niet verge
ten. CEES VAN HOORE
Meneer Theodor Mundstock, Ladis
lav Fuks. Uitgeverij Nijgh en Van Dit-
*Josepha Mendels
De schrijfster Josepha Mendels
heeft onlangs voor haar oeuvre de
Anna Bijnsprijs gekregen. Die
heeft zij verdiend. Niemand zal die
haar dan ook misgunnen.
Wat ik haar echter niet gun, is
een uitgever die naast haar schrijf
bureau op wacht staat om haar el
ke korte notitie, elk verhaaltje, uit
handen te grissen teneinde daar
grof geld voor te kunnen maken.
Zestien gulden en vijftig cent,
dat kost 'Joelika', het vijfenzestig
pagina's tellende nieuwe verhalen-
bundeltje van Mendels, de zeven
tien pagina's 'wit' meegeteld.
- Zoiets noem ik 'kopersbedrog'.
En als de verhaaltjes nu maar
stuk voor stuk juweeltjes waren,
was er nog niks aan de hand. Maar
ook dat valt nogal tegen.
'Joelika', het titelverhaal, dat -
weer een pagina winst! - wordt
voorafgegaan door een citaat uit
het werk van de onvolprezen dich
ter Anton Korteweg, gaat over het
(foto pr) thema ouderdom en seksualiteit.
Het meisje 'Joelika' moet zorgen
voor Gaston, een oude man, wiens
jongere vrouw haar seksuele
'dorst' buitenshuis stilt. Niet met
mannen, zo blijkt later. Ze houdt
nog van haar echtgenoot, en zoekt
slechts bevrediging. Als Joelika op
een dag de oude heer aan het was
sen is, merkt ze dat een oude bok
ook nog wel eens trek heeft in een
groen blaadje. Dat is het begin van
een gezochte geschiedenis, die als
een nachtkaarsje uitgaat.
Over het geheel genomen, vind
ik dat Mendels op hinderlijke wijze
blijk geeft van haar belezenheid. Al
die citaten, het zijn de locomotief
jes die de magere verhaaltjes moe
ten trekken. Een citaat vond ik nog
wel aardig. Het is een regel van ene
Nestor Roqueplan, die schreef:
"God heeft aan de volkeren van het
noorden de blonde vrouw gegeven
om hen te troosten voor de afwe
zigheid van de zon."
'Joelika', zo luidt de titel van het
boekje. Inderdaad, het is het lang
ste verhaal, maar het tweede, geti
teld 'Het rode kerkhof, is tien keer
stryd tegen ongenuanceerd femi
nisme niet gedegen èn vermake
lijk? Zijn de uitvoerige beschrij
vingen van de vaderlandse flora en
fauna niet prachtig en sfeerschep-
pend? Is de bron van het geloof
geen onuitputtelijke en van talloze
kanten belicht? Die oppervlakkig
heid, is dat niet maar schijn, ver
oorzaakt door de uiterst zorgvuldi
ge en daardoor moeiteloos ogende
structuur van zijn verhalen en ro
mans?
Neem 't Harts jongste roman De
jacobsladder (een maand na ver
schijning als de vijfde druk!). Zelfs
in deze fraai geconstrueerde heer
lijk leesbare vertelling kan de au
teur het niet laten om, aan het eind,
de ik-figuur en hoofdpersoon
Adriaan Vroklage te laten foeteren:
weetje wat Andrea pas tegen
me zei? "Weer een man die in vrou
wenberoepen geïnfiltreerd is!"
Toen zei ik: "Wat let jou om in
mannenberoepen te infiltreren?
Word universeel-slijper. Ga bij de
mijnopruimingsdienst."
'Wat zei ze toen?' vroeg Klaske.
'Dat de maatschappij dat onmo
gelijk maakt,' zei ik, 'maar daar ge
loof ik niks van. Meisjes zouden ge
makkelijk machinebankwerker
kunnen worden, het is niet zwaar,
niet moeilijk, en bij universeel-slij-
pen komt het ook op precies
werken aan, niet op kracht".
Een kleine, niet ter zake doende
uitval, weggedoken in het verhaal,
maar aardig en typerend voor de
schrijver. Ik zou deze berispingen
niet graag missen.
De jacobsladder zelf speelt zich
af tegen de achtergrond van het bij
Maassluis gelegen eilandje Rozen
burg, dat later ten ondergaat aan
de Rotterdamse havenuitbreiding.
De jonge, eenzelvige Adriaan
steekt over met de veerboot: "On
der aan de dijk ging de weg verder.
Daar rook ik opeens de heerszuch
tige, vredige,- diepe geur van kool
zaad, van een heel veld vol kool
zaad. Bijna vergat ik wat achter mij
lag. Bovendien groeiden op de
schuine dijkhelling klaprozen en
leeuwebekken. Daartussen buitel
den ijle blauwtjes en oranje vuur
vlindertjes en gele koolwitjes. Ze
achtervolgden elkaar, staken de
weg over, verdwenen in het kool
zaad, kwamen in grotere aantallen
terug. Toch was het er stiller dan in
een lege kerk. En het was warm,
heel warm".
Op datzelfde moment valt een
leeftijdgenoot van Adriaan, Jan
Ruygveen, tussen wal en schip in
het water en wordt onherkenbaar
ADVERTENTIE
BOEKHANDEL
LEIDEN LEIDERDORP
OEGSTGEEST - KATWIJK
VOORSCHOTEN
Alle op deze pagina besproken
boeken zijn bij ons dlrekt lever
baar, óf vla onze TERMINAL te
bestellen en dan binnen drie da-
gen verkrijgbaar.
vermorzeld door de scheeps
schroef. Omdat de ik-figuur pas
laat van zijn tochtje naar een ver
familielid terugkeert, denkt ieder
intussen dat hij de dode is. Als
Adriaan stilletjes thuiskomt, hoort
hij zijn ouders smartelijk praten
over het ongeluk, maar hij heeft
niet door dat hij zelf de betreurde
is: "Het is m'n zus,' dacht ik opge
lucht, 'het is m'n zus maar, het is
m'n grootvader niet".
De jongen houdt er,, en dat is het
thema van de roman, langdurig
een schuldgevoel aan over. Als om
het goed te maken probeert hij be
vriend te worden met de familie
Ruygveen, wat hem tenslotte via
Anton, een broer van de veronge
lukte, lukt. Maar de schuld wordt
hem niet van de schouders geno
men, integendeel.
Maassluis en ommestreken be
schikt óver talloze sekten, geloven
en afgescheiden geloven - zoals het
rijmpje luidt: "Rotterdam, Schie
dam, Vlaardingen, Maassluis,
hoekje om, trapje af, gekkenhuis".
Vader Ruygveen is de rechtlijnig-
ste van allen en daardoor, al laat de
auteur dat haast liefdevol in het
midden, is zijn gezin gedoemd:
niet alleen Jan overlijdt, ook broer
tje Job pleegt zelfmoord, zus Hen-
drilde gaat in het leven, moeder
sterft van verdriet en ook vader
Ruygveen zelf komt, recht in de ei
gen leer, niet helemaal goed te
recht (het rijmpje!)
Adriaan intussen geeft zichzelf
de schuld van al het vreselijks dat
zijn naasten overkomt: pas aan het
eind van de roman begint hij te be
seffen dat hij zijn hele jeugd heeft
laten verpesten door een (onte
recht) besef van schuld en zonde,
dat zijn boeten overbodig is ge
weest.
De jacobsladder navertellen is
niet alleen ondoenlijk, maar ook
zonde. Het boek is schitterend ge
construeerd, alles grijpt in elkaar,
losse eindjes worden altijd weer
aan elkander geknoopt, zoals de
spannende, ogenschijnlijk zinloze
episode waarin Adriaan, al fiet
send, dreigend nagezeten wordt
door een auto met onbekenden -
veel later volgt terloops een, het
thema bevestigende verklaring.
Maar het mooiste deel van het
boek, het eerste: "Een noodwoning
voor God", is de besmuikt geesti
ge, maar ongetwijfeld realistische
behandeling van de talloze zware
tot zeer zware geloven. Ook een
atheïstisch liefhebber van onze taal
zal genieten van de ongelooflijk
mooie bijbel- en apocriefe teksten
waarmee 't Hart zijn roman lar
deert. De wijze waarop en de tek
sten waarmee vader Ruygveen
zich en de zijne naar de voorspelde
ondergang voert, is van een huive
ringwekkende en tegelijk meesle
pende, absurde schoonheid.
Een absoluut hoogtepunt, waar
tegen het tweede deel, "Een mark-
grond van roerdompen", waarin
Adriaan van de LTS is, ondermeer
wasser wordt bij de marine en ge
ruime tijd nog worstelt met de
vraag naar de zin van het leven, een
beetje schraal en gezocht afsteekt.
Maarten 't Hart heeft zich ont
wikkeld tot een van de schaarse
Nederlandse schrijvers waar we
trots op mogen zijn: een oer-Hol-
lands stemgeluid. Een mooie stem.
ROB VOOREN.
beter. Het gaat over een vrouw, die
in de war is en die vertelt dat ze een
moordenares is geworden. Ze slaat
's nachts wandluizen dood. 'Waar
om schiep God toch die wand
luis?', zo vraagt ze zich af. De dame
aan wie zij dit vertelt, antwoordt
haar dat God deze onnutte soort
heeft geschapen juist met het doel
om door de mensen 'vermoord' te
worden. Zo wil Hij de mens behoe
den voor 'eigenbedachte moor
den'.
Met de hierboven genoemde kri
tiek wil ik niet zeggen dat Mendels
niet kan schrijven. Dat kan zij na
melijk wel. Er staan aardig ver
woorde gedachten in 'Joelika', best
mooie fragmentjes, maar het is al
lemaal zo piepklein, zo weinig uit
gewerkt. Die bonbonnetjes, ik
krijg er zo'n honger van. Temeer
omdat de achterflap een stevige
maaltijd belooft.
CEES VAN HOORE
Is het om te lachen of om te hui
len, dat het prachtige debuut van
Lorrie Moore, Hoe Word Ik Een
Andere Vrouw, in de Nederland
se uitgave zo'n mal jasje heeft ge
kregen?
Hoe Word Ik Een Andere
Vrouw heeft, evenals de titel, het
soort cover dat je verwacht bij
Amerikaanse zelfhulp-literatuur
van het genre Hoe Slaag Ik In
Het Leven en Hoe Trap Ik Mijn
Medemensen Beschaafd Onder
uit.
Lorrie Moore: zijn haar verha
len leuk of niet? Ja, ze zijn leuk,
maar ze zijn tegelijkertijd nogal
wrang. Een groot deel ervan is
geschreven in de gebiedende
wijs, afgewisseld met de 'je-
vorm'. In eerste instantie verras
send, in tweede instantie soms
wat vermoeiend, maar uiteinde
lijk een mooie, onorthodoxe
vorm, die goed bij Moore's ver
halen past.
Het moderne, trendy Ameri
kaanse leven staat centraal, en de
desillusie achter de schermen.
Het titelverhaal gaat over een
jonge vrouw die een verhouding
heeft met een oudere getrouwde
man. Allerminst een origineel
onderwerp, maar Lorrie Moore
behandelt het op geheel eigen en
dus nieuwe wijze.
Vóór de daad is het: 'Ontmoet
elkaar in dure beige regenjassen,
op een zwaar-mistige avond'. Na
de daad wordt het 'Glimlach
hem zuinig en een beetje ver
moeid toe. Zeg: "Hé, ik heb
mezelf volledig in de hand. Ik
kan wel tegen een stootje". Laat
je biceps zien'. Na een paar we
ken blijkt het: 'Fluister „Ga nog
niet weg" Voel je grauw, als
een achtergelaten handdoek in
een kleedhokje'.
Het is duidelijk: hier waait de
geest van Woody Allen.
Op de achterkant van het boek
wordt gezegd: 'De ironische en
afstandelijke doe-dit doe-dat
toon wordt gebruikt om schrij
nende persoonlijke ervaringen te
relativeren'. Dit autobiografische
simplisme doet, dunkt me, af
breuk aan het schrijfsterschap
van Moore. Want het indrukwek
kende van dit debuut is juist, dat
het qua perspectief zo veelzijdig
is, en van inlevingsvermogen in
zulke diverse personages ge
tuigt.
Het beste verhaal uit de bundel
is naar mijn idee 'Zo moet het'.
Het relaas van een vrouw die
kanker heeft, en besluit om haar
leven te beëindigen. Howel Lor
rie Moore geen moralisme ten
toon spreidt, slechts afstandelijk
beschrijft, is dit verhaal in wezen
een schrijnend en ironisch plei
dooi tegen een bepaalde 'libera
le' en 'tolerante' houding ten op
zichte van vrijwillige euthanasie.
INGE VAN DEN BLINK