OEKEN Een oer-Hollands geluid DE KEER Russische dorpsschrijverij Groteske éénmansguerriila Flauwe kost van Mendels Uitstekende thrillers van Francis en Hyde 't Harts De jacobsladder meeslepend Dagelijkse arbeid bezongen Verzet tegen deportatie joden 'Joelika': magere verhalenbundel Inlevingsvermogen in desillusie van vrouwen WOENSDAG 24 SEPTEMBER 1986 Dick Francis heeft in de loop der jaren een schier onaantastbare reputatie opgebouwd. De voor malige Britse jockey is een ver maarde thrillerschrijver gewor den, die met een bepaalde for mule is begonnen en daaraan tot aan de eindstreep - hopelijk nog ver weg - lijkt te willen vasthou den. Altijd draaien zijn verhalen om racepaarden. Altijd hebben de intriges te maken met valse prak tijken op en om de renbaan. Zel den komt er een politieman aan te pas, haast altijd worden de problemen met veel vallen en op staan opgelost door een buiten staander. Het is al vaak gezegd: men be hoeft niet van paarden en races te houden om Dick Francis te kunnen waarderen. De man kan zo soepel, zo bevattelijk en toch zo meeslepend vertellen, dat men zelfs als men paarden haat de stallucht voor lief neemt en al le mogelijke onwaarschijnlijkhe den stilzwijgend voorbij gaat. Ook Dick Francis' nieuwste - die 'Inbreuk' heet - heb ik om zo te zeggen in één adem uitgele zen. De (succesvolle en intelli- gente) jockey Kit Fielding hoort van ziin tweelingzuster dat een sensatieblaadje poogt het paar- dencentrum van haar en haar man met verzonnen verhalen pootje te lichten. Daar in het paardenwereldje veel op vertrou wen is gebaseerd kunnen derge lijke kwade verhalen het bedrijf je ten gronde richten. Telepathie, bloedveten, jaloe zie, corruptie, haat en nijd, Fran cis sleept er van alles bij, maar het blijft een gemakkelijk te vol gen verhaal. Vol treffende sfeer beelden, overladen met actie en voor alles menselijk. In feite graaft het allemaal niet zo diep, maar voor. mij is het excellente ontspanningslectuur. 'De trein' Ik kreeg dezer dagen nog een uitstekende thriller in handen: 'De trein' van Christopher Hyde. Niet vergelijkbaar met het hier boven genoemde boek, maar in zijn genre ook van klasse. Het verhaal zit heel wat com plexer in elkaar. Een stelletje ge- legenheidsdieven wil in één klap rijk worden door een geldtrein te beroven. Maar als ze net aan hun riskante klus zijn begonnen, ko men zij tot de ontdekking, dat zij oneerlijke concurrentie hebben van een internationale groep grondig opgeleide, in de praktijk geharde en tot de tanden toe be wapende terroristen. De amateur-rovers schrikken aanvankelijk van het genadeloze geweld van hun professionele ^collega's. Ze laten hun plannen schieten. Maar in de loop van de bloedige reis ontpoppen zij zich als redders in de nood, ook amateuristisch tief. Op weg na< de ontknoping. Wat precies de achtergrond is van Christopher Hyde weet ik niet, maar hij moet in zijn jonge jaren veel met treintjes hebben gespeeld. Hij tracteert zijn lezers op een onvoorstelbare hoeveel heid details over de Amerikaan se treinen en hun loop. Waar ze vandaan komen, waar ze stop pen, waar ze wisselen, waar ze naartoe gaan. Wat dat betreft had Hyde zich wat mij betreft wat meer beperking mogen opleg gen. Maar hij zet zijn hoofdperso nen goed neer, tekent de sfeer met trefzekere beelden, jaagt de spanning in en om de trein vol doende op om de aandacht vast te houden en weet een logisch en meeslepend avontuur te beden ken, dat ik met veel plezier heb gevolgd. KOOS POST 'Inbreuk' door Dick Francis, ver schenen als Crime de la Crime bij De Arbeiderspers, prijs ƒ29,50 en 'De trein' door Cristopher Hyde, ver schenen bij Mingus in Baarn, prijs ƒ28,50. Stel dat ik een hekel had aan de literaire produkten van Maarten 't Hart - welke argumenten zou ik hanteren? Hij overdrijft in zijn be strijding van het feminisme; zijn werk bevat te veel en te uitvoerige natuurbeschrijvingen; onophoude lijk keert hij terug naar de gerefor meerde bron van zijn jeugd in Maassluis; de thema's van zijn werk zijn oppervlakkig of opper vlakkig uitgediept: hij heeft een onprettig in het gehoor liggend, te hoog stemgeluid. Gelukkig ben ik evenwel een liefhebber van 't Hart zijn werk en weerleg ik in besloten kring graag, soms zelfs met succes, bovenver melde argumenten tégen. Over zijn stem zwijg ik: daar kunnen hij en ik niks aan verhelpen. Laten we de argumentatie liever omdraaien. Is zijn niet aflatende Vasili Bjelov is een zogenaamde dorpsschrijver. Evenals bijvoor beeld Raspoetin schrijft hij over het Russische plattelandsleven. In 'Levens' - oorspronkelijke titel 'Timmermansverhalen' - vertelt hij over tweede oude mannen, de dorpsgenoten Olesja Smolin en Avenir Kozonkov. Het zijn tegengestelde karakters. Olesja is een hardwerkend mens, Avenir probeert voortdurend zijn snor te drukken. Ze boezemvrien den noemen zou te ver gaan: Ave nir heeft namelijk Olesja al vaak la ten opdraaien voor iets wat hij uit gehaald had. Zo belandde Olesja ooit in de gevangenis, terwijl Ave nir achter de tralies had moeten zit ten. Je kunt het tweetal volgens mij nog het beste vergelijken met twee vechthanen die noodgedwongen hun hele leven in dezelfde ren moeten rondlopen, ze zijn aan el kaar gewend geraakt, mogen el kaar zelfs, hoewel er nog steeds maar iets hoeft te gebeuren of het strijdvuur wakkert weer aan. Het zal u dan ook niet verbazen dat Olesja en Avenir ook op hoge leeftijd nog met elkaar op de vuist gaan. Kozonkov tegen zijn rivaal/ compaan: "Jij zet me voor spot waar andere mensen bij zijn, loe der! Heb ik het soms armer dan an deren? Ik zal je ribben in mekaar slaan..." Sleutelfiguur in 'Levens' is Kon- statin Zorin. Hij heeft in het dorp gewoond en is in zijn vakantie te ruggekomen om een badhuis te bouwen. Zorin is de verteller. Wij, de lezers, zien alles door zijn ogen. Een manier van vertellen die in de Russische literatuur vaker wordt gebruikt. Niets voor niets schrijft vertaler Tom Eekman dat Bjelov in zijn vertelwijze bouwt op de sterke Russische proza-traditie. Bjelov maakt op een effectieve manier gebruik van deze manier van vertellen. Omdat hij een 'vreemde' gebruikt als sleutelfi guur wordt de lezer namelijk in staat gesteld om scherper te zien. Voor Zorin is het dorpsleven zo vanzelfsprekend niet meer en daar om verbaast hij zich - met in zijn voetspoor de lezer - over diverse ta ferelen. Een mooi voorbeeld is de briga devergadering. Voor de dorpelin gen is het een vertrouwd ritueel, voor Zorin een absurd toneelstuk met prachtige zinnen als: "Hier moet ik je even staande houden", klonk de stem van Petja de smid. "Wat is dit: een vergadering van kolchoz of van de dorpscoöpera tie?" "Van het partijcomité", legde Aviner uit. "Nee, Aviner Pavlovitsj, van de plaatselijke sovjet!", corrigeerde de brigadier hem luid, en de vrou wen maakten van de nieuwe on derbreking gebruik om over het roggemeel te praten". Kritische kanttekeningen bij het communisme. Maar Bjelov blijft loyaal. Daarom kan hij het zich na tuurlijk ook permitteren om af en toe eens iets negatiefs te melden. Bjelov schijnt overtuigd te zijn van de verheffende werking van de da gelijkse arbeid, schrijft Eekman. Hij omhelst, met andere woorden, de communistische moraal. In zijn boek is dat goed merkbaar: tot ver velends wordens toe bezingt Bje lov de arbeid. Af en toe zag ik een sociaal-rea listisch schilderij voor me, zo'n voorbeeld van Stalinistische koek trommelkunst: op het doek een ar beider, glimlachend, terwijl zijn pezen en spieren tot scheurens toe zijn gespannen voor het Goede Doel. WIM BRANDS Maarten 't Hart. (foto Dirk Ketting) Een roman of een gedicht over de deportatie van joden of over de concentratiekampen, geschreven door een auteur die er niet direct mee te maken heeft gehad - als ik zoiets lees, vraag ik mij altijd weer af of dat wel kan, die 'exploitatie' van andermans verdriet. In zo'n ge val moet de schrijver wel heel inte ger overkomen, wil ik mijn arg waan opzij kunnen zetten. Aan de andere kant realiseer ik mij natuur lijk wel, dat er nog maar verdomd weinig mensen over zijn die over deze zwarte periode in de geschie denis van de mensheid verslag kunnen doen. Maar toch. De in 1923 geboren Tsjechische schrijver Ladislav Fuks is zelf niet van Joodse afkomst. Toch hebben tot nu toe bijna al zijn boeken het lot van de joden tijdens de Duitse ADVERTENTIE LITERATUUR in Leiden op Nieuwe Rijn 13 bij BOEKHANDEL KOOYKER bezetting van Tsjecho-Slowakije tot thema gehad. In het voorwoord bij 'Meneer Theodor Mundstock', de roman die onlangs bij uitgeverij Nijgh en Van Ditmar is versche nen, laten de vertalers Fuks hier over even aan het woord. Hij zegt: "Nee, ik ben geen jood, en ik kan niet over autopsie op mijn eigen huid spreken, ik kan wèl spreken over hoe ik de pijn van de ander aanvoel, meevoel...". Dat is geen loze kreet. Tijdens het lezen van zijn roman heb ik mij afgevraagd, hoe de auteur de geestelijke kracht heeft kunnen opbrengen om zich zo te vereenzel vigen met een van de slachtoffers van het nazi-regime. Daaraan kan alleen maar een diepe liefde voor het joodse volk ten grondslag lig gen. 'Meneer Theodor Mundstock' speelt in Praag. Het is 1941 en de deportatie van de joden is in volle gang. Ook de joodse meneer Mundstock verwacht elke dag een oproepkaart in de brievenbus aan te treffen. Hij is er zo van in de war, dat hij, als hij zich over zijn karige maaltje buigt, merkt dat hij 'pud ding met uien' heeft klaargemaakt. Mensen vernietigen in concentra tiekampen - zo slecht kunnen de nazi's toch niet zijn, denkt Mund stock. Hij wil het goede blijven zien. Maar Mon, zijn schaduw, met wie hij voortdurend in de clinch ligt, heeft meer realiteitszin. Mon is Mundstocks cynische alter ego. Hij begeleidt hem sinds de eerste dag van de Duitse bezetting en pro beert hem zijn hoop uit het hoofd te praten. Voor zijn joodse kennissen is meneer Mundstock een hele steun. Hij montert hen op, maakt hen wijs dat de oorlog voor de lente voorbij zal zijn. 'Het volk in Pruisen en het achterland komt al in opstand'. Mundstock troost en sust, totdat, als hij ziet dat zijn kennissenkring steeds meer wordt uitgedund, ook bij hèm de angst toeslaat en hij bij elke voetstap in het trappenhuis denkt dat zijn laatste uur heeft ge slagen. Hij wil zich wapenen voor de dingen die komen, maar hoe? Als hij in een soort visioen ziet, hoe zijn vroegere chef in de trein wagon wordt geslagen, begint hij een methode te ontwikkelen, waar mee hij zich kan harden voor de dingen die hem te wachten staan. Een van de ontroerendste experi menten, door middel waarvan hij die gehardheid probeert te berei ken, is wel dat met de tanden. De kampbewakers zien graag dat hun slagen effect hebben. Willen de tanden van hun slachtoffer niet bij de eerste stomp uit hun mond val len, dan zijn zij maar al te graag be reid hem of haar een tweede toe te dienen. Daar vindt meneer Mund stock wat op. Hij zal zijn stifttan- den losdraaien, zodat hij ze bij de eerste slag die hij oploopt zal kun nen uitspuwen. Maar ja, zoiets moet er natuurlijk wel echt uitzien. Voor de 'generale repetitie' gaat hij naar een bevrien de slager. Hij geeft hem een voed selbon voor twee ons worst. Als de slager hem de worst overhandigt, scheldt Mundstock hem uit voor oplichter. Hij had een bon voor vier ons gegeven. De slager blijft kalm. Ook nadat Mundstock hem ervan heeft beticht dat hij bedor ven vlees verkoopt. Na nog een be leding is het bijna zover dat Mund stock de begeerde klap krijgt. Maar helaas - hij spuugt zijn stifttanden te vroeg uit en de slager kan van de weeromstuit geen vinger meer ver roeren. Mundstock gaat tot het uiterste in zijn voorbereidingen. Op het laatst staat hij met zijn gezicht naar de muur, terwijl hij met zijn tanden een blikken speelgoedkikkertje laat klikken. Waarom?. Om het grendelen van de machinegeweren na te bootsen. De pogingen van meneer Mund stock om de Duitse vernietigings machine te overleven doen in het begin nogal lachwekkend aan, maar allengs groeit bij de lezer het begrip voor zijn methode: hy be strijdt de waanzin met waanzin. Wil je inzicht in het denken van een krankzinnige kunnen krijgen, dan moet je je zijn logica trachten eigen te maken, en dat is wat me neer Mundstock doet. Voor bespiegelingen van literair- technische aard kan ik de moed hier niet opbrengen. Ik heb gehui verd bij het lezen van deze roman. De sympathieke meneer Mund stock en zijn groteske éénmans- guerrilla, zijn 'komische' verzet bij zoveel grimmigheid - ik zal het niet licht meer vergeten. Het Praag dat door Fuks wordt opgeroepen is dreigend, 'unheimisch'. Een som bere houtskooltekening, gesig neerd door een Oostenrijkse huis schilder. Een tekening die aan de wand van het verleden moet blij ven hangen. Opdat wij niet verge ten. CEES VAN HOORE Meneer Theodor Mundstock, Ladis lav Fuks. Uitgeverij Nijgh en Van Dit- *Josepha Mendels De schrijfster Josepha Mendels heeft onlangs voor haar oeuvre de Anna Bijnsprijs gekregen. Die heeft zij verdiend. Niemand zal die haar dan ook misgunnen. Wat ik haar echter niet gun, is een uitgever die naast haar schrijf bureau op wacht staat om haar el ke korte notitie, elk verhaaltje, uit handen te grissen teneinde daar grof geld voor te kunnen maken. Zestien gulden en vijftig cent, dat kost 'Joelika', het vijfenzestig pagina's tellende nieuwe verhalen- bundeltje van Mendels, de zeven tien pagina's 'wit' meegeteld. - Zoiets noem ik 'kopersbedrog'. En als de verhaaltjes nu maar stuk voor stuk juweeltjes waren, was er nog niks aan de hand. Maar ook dat valt nogal tegen. 'Joelika', het titelverhaal, dat - weer een pagina winst! - wordt voorafgegaan door een citaat uit het werk van de onvolprezen dich ter Anton Korteweg, gaat over het (foto pr) thema ouderdom en seksualiteit. Het meisje 'Joelika' moet zorgen voor Gaston, een oude man, wiens jongere vrouw haar seksuele 'dorst' buitenshuis stilt. Niet met mannen, zo blijkt later. Ze houdt nog van haar echtgenoot, en zoekt slechts bevrediging. Als Joelika op een dag de oude heer aan het was sen is, merkt ze dat een oude bok ook nog wel eens trek heeft in een groen blaadje. Dat is het begin van een gezochte geschiedenis, die als een nachtkaarsje uitgaat. Over het geheel genomen, vind ik dat Mendels op hinderlijke wijze blijk geeft van haar belezenheid. Al die citaten, het zijn de locomotief jes die de magere verhaaltjes moe ten trekken. Een citaat vond ik nog wel aardig. Het is een regel van ene Nestor Roqueplan, die schreef: "God heeft aan de volkeren van het noorden de blonde vrouw gegeven om hen te troosten voor de afwe zigheid van de zon." 'Joelika', zo luidt de titel van het boekje. Inderdaad, het is het lang ste verhaal, maar het tweede, geti teld 'Het rode kerkhof, is tien keer stryd tegen ongenuanceerd femi nisme niet gedegen èn vermake lijk? Zijn de uitvoerige beschrij vingen van de vaderlandse flora en fauna niet prachtig en sfeerschep- pend? Is de bron van het geloof geen onuitputtelijke en van talloze kanten belicht? Die oppervlakkig heid, is dat niet maar schijn, ver oorzaakt door de uiterst zorgvuldi ge en daardoor moeiteloos ogende structuur van zijn verhalen en ro mans? Neem 't Harts jongste roman De jacobsladder (een maand na ver schijning als de vijfde druk!). Zelfs in deze fraai geconstrueerde heer lijk leesbare vertelling kan de au teur het niet laten om, aan het eind, de ik-figuur en hoofdpersoon Adriaan Vroklage te laten foeteren: weetje wat Andrea pas tegen me zei? "Weer een man die in vrou wenberoepen geïnfiltreerd is!" Toen zei ik: "Wat let jou om in mannenberoepen te infiltreren? Word universeel-slijper. Ga bij de mijnopruimingsdienst." 'Wat zei ze toen?' vroeg Klaske. 'Dat de maatschappij dat onmo gelijk maakt,' zei ik, 'maar daar ge loof ik niks van. Meisjes zouden ge makkelijk machinebankwerker kunnen worden, het is niet zwaar, niet moeilijk, en bij universeel-slij- pen komt het ook op precies werken aan, niet op kracht". Een kleine, niet ter zake doende uitval, weggedoken in het verhaal, maar aardig en typerend voor de schrijver. Ik zou deze berispingen niet graag missen. De jacobsladder zelf speelt zich af tegen de achtergrond van het bij Maassluis gelegen eilandje Rozen burg, dat later ten ondergaat aan de Rotterdamse havenuitbreiding. De jonge, eenzelvige Adriaan steekt over met de veerboot: "On der aan de dijk ging de weg verder. Daar rook ik opeens de heerszuch tige, vredige,- diepe geur van kool zaad, van een heel veld vol kool zaad. Bijna vergat ik wat achter mij lag. Bovendien groeiden op de schuine dijkhelling klaprozen en leeuwebekken. Daartussen buitel den ijle blauwtjes en oranje vuur vlindertjes en gele koolwitjes. Ze achtervolgden elkaar, staken de weg over, verdwenen in het kool zaad, kwamen in grotere aantallen terug. Toch was het er stiller dan in een lege kerk. En het was warm, heel warm". Op datzelfde moment valt een leeftijdgenoot van Adriaan, Jan Ruygveen, tussen wal en schip in het water en wordt onherkenbaar ADVERTENTIE BOEKHANDEL LEIDEN LEIDERDORP OEGSTGEEST - KATWIJK VOORSCHOTEN Alle op deze pagina besproken boeken zijn bij ons dlrekt lever baar, óf vla onze TERMINAL te bestellen en dan binnen drie da- gen verkrijgbaar. vermorzeld door de scheeps schroef. Omdat de ik-figuur pas laat van zijn tochtje naar een ver familielid terugkeert, denkt ieder intussen dat hij de dode is. Als Adriaan stilletjes thuiskomt, hoort hij zijn ouders smartelijk praten over het ongeluk, maar hij heeft niet door dat hij zelf de betreurde is: "Het is m'n zus,' dacht ik opge lucht, 'het is m'n zus maar, het is m'n grootvader niet". De jongen houdt er,, en dat is het thema van de roman, langdurig een schuldgevoel aan over. Als om het goed te maken probeert hij be vriend te worden met de familie Ruygveen, wat hem tenslotte via Anton, een broer van de veronge lukte, lukt. Maar de schuld wordt hem niet van de schouders geno men, integendeel. Maassluis en ommestreken be schikt óver talloze sekten, geloven en afgescheiden geloven - zoals het rijmpje luidt: "Rotterdam, Schie dam, Vlaardingen, Maassluis, hoekje om, trapje af, gekkenhuis". Vader Ruygveen is de rechtlijnig- ste van allen en daardoor, al laat de auteur dat haast liefdevol in het midden, is zijn gezin gedoemd: niet alleen Jan overlijdt, ook broer tje Job pleegt zelfmoord, zus Hen- drilde gaat in het leven, moeder sterft van verdriet en ook vader Ruygveen zelf komt, recht in de ei gen leer, niet helemaal goed te recht (het rijmpje!) Adriaan intussen geeft zichzelf de schuld van al het vreselijks dat zijn naasten overkomt: pas aan het eind van de roman begint hij te be seffen dat hij zijn hele jeugd heeft laten verpesten door een (onte recht) besef van schuld en zonde, dat zijn boeten overbodig is ge weest. De jacobsladder navertellen is niet alleen ondoenlijk, maar ook zonde. Het boek is schitterend ge construeerd, alles grijpt in elkaar, losse eindjes worden altijd weer aan elkander geknoopt, zoals de spannende, ogenschijnlijk zinloze episode waarin Adriaan, al fiet send, dreigend nagezeten wordt door een auto met onbekenden - veel later volgt terloops een, het thema bevestigende verklaring. Maar het mooiste deel van het boek, het eerste: "Een noodwoning voor God", is de besmuikt geesti ge, maar ongetwijfeld realistische behandeling van de talloze zware tot zeer zware geloven. Ook een atheïstisch liefhebber van onze taal zal genieten van de ongelooflijk mooie bijbel- en apocriefe teksten waarmee 't Hart zijn roman lar deert. De wijze waarop en de tek sten waarmee vader Ruygveen zich en de zijne naar de voorspelde ondergang voert, is van een huive ringwekkende en tegelijk meesle pende, absurde schoonheid. Een absoluut hoogtepunt, waar tegen het tweede deel, "Een mark- grond van roerdompen", waarin Adriaan van de LTS is, ondermeer wasser wordt bij de marine en ge ruime tijd nog worstelt met de vraag naar de zin van het leven, een beetje schraal en gezocht afsteekt. Maarten 't Hart heeft zich ont wikkeld tot een van de schaarse Nederlandse schrijvers waar we trots op mogen zijn: een oer-Hol- lands stemgeluid. Een mooie stem. ROB VOOREN. beter. Het gaat over een vrouw, die in de war is en die vertelt dat ze een moordenares is geworden. Ze slaat 's nachts wandluizen dood. 'Waar om schiep God toch die wand luis?', zo vraagt ze zich af. De dame aan wie zij dit vertelt, antwoordt haar dat God deze onnutte soort heeft geschapen juist met het doel om door de mensen 'vermoord' te worden. Zo wil Hij de mens behoe den voor 'eigenbedachte moor den'. Met de hierboven genoemde kri tiek wil ik niet zeggen dat Mendels niet kan schrijven. Dat kan zij na melijk wel. Er staan aardig ver woorde gedachten in 'Joelika', best mooie fragmentjes, maar het is al lemaal zo piepklein, zo weinig uit gewerkt. Die bonbonnetjes, ik krijg er zo'n honger van. Temeer omdat de achterflap een stevige maaltijd belooft. CEES VAN HOORE Is het om te lachen of om te hui len, dat het prachtige debuut van Lorrie Moore, Hoe Word Ik Een Andere Vrouw, in de Nederland se uitgave zo'n mal jasje heeft ge kregen? Hoe Word Ik Een Andere Vrouw heeft, evenals de titel, het soort cover dat je verwacht bij Amerikaanse zelfhulp-literatuur van het genre Hoe Slaag Ik In Het Leven en Hoe Trap Ik Mijn Medemensen Beschaafd Onder uit. Lorrie Moore: zijn haar verha len leuk of niet? Ja, ze zijn leuk, maar ze zijn tegelijkertijd nogal wrang. Een groot deel ervan is geschreven in de gebiedende wijs, afgewisseld met de 'je- vorm'. In eerste instantie verras send, in tweede instantie soms wat vermoeiend, maar uiteinde lijk een mooie, onorthodoxe vorm, die goed bij Moore's ver halen past. Het moderne, trendy Ameri kaanse leven staat centraal, en de desillusie achter de schermen. Het titelverhaal gaat over een jonge vrouw die een verhouding heeft met een oudere getrouwde man. Allerminst een origineel onderwerp, maar Lorrie Moore behandelt het op geheel eigen en dus nieuwe wijze. Vóór de daad is het: 'Ontmoet elkaar in dure beige regenjassen, op een zwaar-mistige avond'. Na de daad wordt het 'Glimlach hem zuinig en een beetje ver moeid toe. Zeg: "Hé, ik heb mezelf volledig in de hand. Ik kan wel tegen een stootje". Laat je biceps zien'. Na een paar we ken blijkt het: 'Fluister „Ga nog niet weg" Voel je grauw, als een achtergelaten handdoek in een kleedhokje'. Het is duidelijk: hier waait de geest van Woody Allen. Op de achterkant van het boek wordt gezegd: 'De ironische en afstandelijke doe-dit doe-dat toon wordt gebruikt om schrij nende persoonlijke ervaringen te relativeren'. Dit autobiografische simplisme doet, dunkt me, af breuk aan het schrijfsterschap van Moore. Want het indrukwek kende van dit debuut is juist, dat het qua perspectief zo veelzijdig is, en van inlevingsvermogen in zulke diverse personages ge tuigt. Het beste verhaal uit de bundel is naar mijn idee 'Zo moet het'. Het relaas van een vrouw die kanker heeft, en besluit om haar leven te beëindigen. Howel Lor rie Moore geen moralisme ten toon spreidt, slechts afstandelijk beschrijft, is dit verhaal in wezen een schrijnend en ironisch plei dooi tegen een bepaalde 'libera le' en 'tolerante' houding ten op zichte van vrijwillige euthanasie. INGE VAN DEN BLINK

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1986 | | pagina 21