Van kermiskoerser tot kopman Schoolprestaties vaak onjuist beoordeeld Negen coureurs en hun zieleroerselen fijntjes te boek gesteld GTO-onderaoeker Frans Janssens: altijd maar weer dat eenheidscijfer ZATERDAG 12 JULI 1986 EXTRA PAGINA 19 "De ploegleider mag tijdens de wedstrijd maar een paar keer naast je komen rijden. Hij moet het goede moment uitzoeken, want een coureur die rijdt, steekt zijn hand niet meer op". Ex-wielrenner Roy Schuiten bezigde deze woorden tegen Oegstgeestenaar Gijs Zandbergen en diens Voorhoutse metgezel Wout Koster die daaraan de titel voor een wielerboek ontleenden. Negen coureurs vertelden het tweetal over hun specialisme en dat heeft een zeer lezenswaardig geheel opgeleverd. Leuk voor tijdens een wandeletappe in de Tour de France. door Bart Jungmann Gijs Zandbergen: "Het wielrennen laat je niet los. Als je daar eenmaal van hebt geproefd, ben je verkocht. Ik heb het dan natuurlijk niet over zomaar wielrennen. Maar over het bittere fietsen, het afzien". Samen met Wout Koster schreef Zandber gen een boek (zijn tweede) over wielrennen. Het heet 'Een wielren ner die rijdt steekt zijn hand niet op'. De titel werd ontleend aan een uit spraak van Roy Schuiten, momenteel in de Tour de France actief als ploegrijder, maar vroeger een tijdrijder van formaat. Dat is één van de negen specialisaties waarop Koster en Zandbergen zich heb ben gestort. Na een uitvoerige inleiding over het desbetreffende specialisme ver telt een Vlaamse of Nederlandse specia list in monoloogvorm over zijn manier van wielrennen. Gijs Zandbergen: "Niet iedere renner kan even duidelijk en makkelijk over zijn specialisatie vertellen. Voor ons was dat echter wel een belangrijk criterium, zodat renners die niet openhartig en ge detailleerd over hun vak konden praten voor ons afvielen". Dat overkwam Bert Oosterbosch. Hij kwam als eerste in aanmerking om de schrijvers in te wijden in de geheimen van het rijden tegen de klok. Zandber gen: "Daar kwam dus echt niets uit. Oos terbosch kon niet duidelijk maken wat wij wilden weten. Wat heb je aan een tijdrijder die zegt: kop naar beneden en alleen maar stoempen of: als je lek rijdt moetje zo snel mogelijk van wiel wisse len? Wij zochten juist naar die andere re deneringen". Adertje Dan waren ze bij Schuiten aan het juiste adres. Uit zijn mond kon worden opgetekend: "Ik vertrok altijd zo snel mogelijk en bleef dan doorgaan tot mijn benen zeer gingen doen. Dan nam ik iets terug, want als ze dichtslaan, ontploft het. Het verschilde per koers, maar door elkaar genomen duurde dat een kwar tiertje. Dan gingen mijn benen zweten, de bloeddruk nam af en zwol er een adertje op mijn rechterknie. Als ik dat zag was het in orde. Dan werd de motor warm en versnelde ik weer". G(js Zandbergen: "Toen we bij Ooster bosch waren geweest, wisten we dat we renners moesten hebben die al wat ou der waren. Ze moesten de jaren des on derscheids hebben bereikt en in een ze ker retrospectief over het vak kunnen praten". Het is opvallend hoe nauwkeurig vrij wel alle geïnterviewden zichzelf ontle den, van de kermiskoerser (Richard Bu- kacki) tot de kopman (Jan Raas). Weinig andere takken van sport zullen zo gede tailleerd worden beoefend en over wei nig andere takken van sport zal zoveel te vertellen zijn. Zandbergen: "Ik denk dat veel beroepsrenners toch een tikkeltje filosofisch zijn uitgevalleïi. Het is een sport waarin je toch altijd in je eentje be zig bent. Je bent volkomen op jezelf. Ook in het peloton moeten wielrenners toch steeds goed opletten. Ze praten daarom heel weinig en zijn ook dan heel erg met zichzelf bezig". De schrijvers verdienen alle eer over de wijze waarop ze het ontleedmes han teerden. Om de renners aan het praten te krijgen, hebben Wout Koster en Gijs Zandbergen zich veel tijd gegund. "We hébben ons om te beginnen heel goed Uit zijn onderzoek blijkt dat leer krachten zichzelf veel te veel ver trouwen en denken dat ze het alle maal wel weten. Ze sjoemelen met cijfers: geven een pedagogisch zesje in plaats van. een vijf, of een veilige acht in plaats van de verdiende ne gen. Ze tellen een aantal cijfers op en berekenen een gemiddelde, alsof zo'n eenheidscijfer iets zegt over on derdelen van een vak. "Appels en peren vergelijk je toch ook niet", stelt Janssens. Maar de wetenschapper heeft een accep tabele verklaring voor deze ondeskun digheid. "Tijdens de opleiding wordt nauwelijks aandacht besteed aan het beoordelen van prestaties. Geen wonder dat het mis gaat. Ik kan de leerkrachten hun onkunde allerminst kwalijk nemen. Zo gaat het nou eenmaal". 'De evaluatiepraktijken van leerkrach ten'. Zo luidt de officiële titel van het proefschrift waarop Janssens onlangs promoveerde. De CITO-medewerker, zelf oud-onderwijzer, koos dit onder werp omdat hy twijfelde aan het juiste gebruik van de toetsen die zijn instituut samenstelt. Vaak blijven deze testen van de vorderingen van leerlingen in de kast liggen. Waarom worden de toetsen niet gebruikt, en hoe bepalen de leerkachten dan de prestaties van hun leerlingen, vroeg Janssens zich af. "Wellicht zou een onderzoek kunnen uitwijzen wat er aan onze toetsen mankeert", aldus de wetenschapper. Voor zijn onderzoek beperkte Jans sens zich tot het rekenonderwijs, omdat in dat vak het effect van de instructie van de leerkracht en de vorderingen van leerlingen gemakkelijk te beoordelen zijn. In het onderzoek werden 221 lagere scholen betrokken en evenzoveel leer voorbereid. Een goede voorbereiding is de helft van het interview. Wat dat be treft had ik heel veel aan Wout Koster. Hij weet ontzettend veel en heeft een gi gantisch archief. Veel van die boeken zijn franstalig, maar dat is voor Wout geen probleem. Hij is leraar Frans". Niet verstoren "We hebben een lijst gemaakt van spe cialismen, daaruit een keuze gemaakt en er ons vervolgens uitgebreid in verdiept. Zo wisten we bijvoorbeeld van tevoren dat de vader van Lucien van Impe (de klimmer) altijd met hem meeging, ook bij de trainingen. Op dat soort dingen kun je dan voortborduren". "Toen we de specialisten benaderden, hebben we ze ook duidelijk gemaakt wat onze bedoeling was, gezegd dat het niet ging om een interview-meteen-na-de- aankomst. We hebben ze spullen toege stuurd. Sommigen, die aanvankelijk hadden toegezegd, haakten toen weer af. Eddy Merckx en Rik van Looy wilden in principe wel, maar zagen er op het laat ste moment weer van af. Blijkbaar wil den ze toch niet het achterste van hun tong laten zien. Het beeld dat van de ve dette bestaat, wilden ze niet verstoren. Dat is dan toch de lef van Jan Raas. Die vertelt gewoon. Maar ja, Raas is inmid dels ook zo door de wol geverfd". De interviews namen gemiddeld drie uur in beslag. "We hadden een hele tech niek ontwikkeld. Het leek wel een psy chotherapie. Hoe maak je je schoenen vast? Met welke schoen begin je? En dan kwam je langzaam verder. Als je heel simpel begint en je neemt de tijd, dan komen er op een gegeven moment verhalen die nog nooit zijn verteld". "Het kwam er vooral op aan een ver trouwensbasis te kweken. René Pijnen (de zesdaagse-renner) was in het begin krachten. De keuze van de scholen noemt Janssens representatief voor het geheel. Ideaal-model De CITO-medewerker ontwierp eerst aan de hand van literatuur een ideaal beoordelingsmodel. Om te beginnen zou een leerkracht, na iets te hebben uitge legd, met behulp van een test moeten nagaan in hoeverre de kinderen het be grepen hebben. De uitkomst van de test bepaalt welke oefenstof een kind moet hebben (hetgeen van kind tot kind kan verschillen). Dit alles zou de leerkracht moeten vastleggen in een systeem waar in wordt geregistreerd: de vorderingen van een kind, zowel in oefenwerk als toetsen; de bepaling van resultaten en cijfers en de normen die daarbij worden gehanteerd; en het verslag van de pres taties aan ouders en kinderen zelf. Aan de hand van het door hem ont worpen ideaal-model ging Janssens na in hoeverre de praktijk van het beoorde len hiervan afwijkt. Over de uitslag van zijn onderzoek zegt de wetenschapper: "Veel leerkrachten slagen er niet in pm alle onderdelen van een vak optimaal te evalueren". Bij zijn ideaal-model had Janssens ge middeld vijf varianten van beoordelen bedacht, uiteenlopend van 'niet accepta bel' tot 'zeer goed'. De meerderheid van de ondervraagde leerkrachten scoorden wat hun beoordelingsvermogen betreft onder de maat, zoals Janssens het uit drukt. De wetenschapper noemt als voor beeld het bijhouden van de vorderingen met rekenen in de vorm van cijfers. "De meeste leerkrachten hebben drie groe pen cijfers: voor hoofdrekenen, cijferen en redactiesommen (vraagstukjes e.d.). Op een gegeven moment staat er een he le reeks cijfers genoteerd, of waarderin heel achterdochtig. Ik weet nog goed dat op een gegeven moment de telefoon ging. Dat was een journalist die Pijnen een aantal vragen stelde over de Zes daagse van Maastricht". "We konden het natuurlijk maar half volgen, maar het waren van die stomme vragen als 'hoeveel keer heb je in Maas tricht gereden?' Pijnen legt de telefoon neer en Wout zegt: hoe durft die man zulke vragen te stellen die hij zelf zo kan opzoeken? Pijnen zei zo'n beetje pein zend: ja, jai daar heb je eigenlijk wel ge lijk in. Had-ie nooit aan gedacht. En toen was het ijs gebroken. Pijnen begon on gegeneerd te vertellen. Hij kreeg er echt plezier in". Geen koffie "We werden eigenlijk overal heel leuk ontvangen. Geen druppel koffie gehad. Meteen de fles op tafel. Walter Godef- root (sprinter) kwam zelfs met een grote taart aanzetten" Alle gesprekken werden op de band opgenomen. "Vervolgens verdeelden we het werk. Wout is meer een man van de theorie en hij schreef over het specialis me. Ik tikte alle banden uit. Dat viel soms niet mee. Albert van Damme (veld rijden) was bijvoorbeeld haast niet te verstaan. We waren bij hem terechtgeko men omdat Eric de Vlaeminck niet wil de. Achteraf gezien wel zo leuk, want Van Damme had een hoop te vertellen". "Maar ik heb hem nog weieens moe ten opbellen om hem te vragen wat-ie nou precies zei. Nadat het tikken klaar was, heb ik een aantal versies gemaakt. Dingen omgegooid en een hoop geredi geerd natuurlijk. Als we het precies zo hadden opgeschreven als ze hét hadden gezegd, was het moeilijk te volgen ge weest. Maar het ging er natuurlijk wel om de toon.vast te houden". CITO-medewerker Frans Jans sens: "Een pedagogisch zesje in plaats van een vijf, of een veilige acht in plaats van de verdiende ne gen". (fotoGPD) gen in de vorm van goed, voldoende, twijfelachtig of slecht. Die cijfers wor den opgeteld en er wordt een gemiddel de bepaald" Niet serieus "Dat is een heel onzorgvuldige manier van beoordelen. De genoteerde cijfers staan voor de meest uiteenlopende reke- nonderdelen en kunnen niet zomaar bij elkaar worden opgeteld. Zo'n eenheids cijfer zegt niets over het inzicht van een kind in een bepaald soort sommen, of waar het specifiek moeite mee heeft. De leerkracht zou ideaal gesproken alle on derdelen van het rekenen moeten uit splitsen en apart registreren. Het cijfer dat nu wordt gegeven is zo algemeen dat het de lading niet dekt". Ook viel Janssens de 'je hoeft mij niets Uit alle verhalen spreekt een romanti sche hang naar het verleden. Zandber gen: "Vroeger was wielrennen ook leu ker. Beetje kletsen tijdens het trainen, gezellig. Tegenwoordig is het allemaal zo gericht, met astronautenvoedsel, iso- topendrank en een zonnebril van zestig gulden. Ik was laatst aan het fietsen, komt er een oude kameraad langs. We praten wat en opeens zegt hij: het wordt mijn tijd. Had-ie eventjes gerust en nu moest hij er weer tegenaan. Dat soort dingen hoeft voor mij niet". Is Wout Koster de theoreticus, Gijs Zandbergen is de man van de praktijk. Hij proefde al op jonge leeftijd van het wielrennen. "Ik was in de jaren zestig as pirant bij Swift. Dat was nog in de goede tijd met Bart Zoet en Gerben Karstens. Ik reed niet slecht, was clubkampioen". "Ik had in die tijd een soort wielerva- der, Cees Schijff. Een jongen van een jaar of 27. Hij ging altijd met me mee naar de koersen, een soort begeleider. meer te vertellen' houding van veel leer krachten op. "Voor de meeste leerkrach ten is het beoordelen van prestaties geen serieus probleem. Die denken dat ze het wel weten. Wel vormt het een probleem voor beginnende onderwijzers. Die zit ten met de handen in het haar en gaan te rade bij ervaren collega's. Dan maak je hele rare dingen mee". "Er was bijvoorbeeld een beginnend onderwijzeres die het kerstrapport moest samenstellen. Een van haar leer lingen had in de vorige klas nog een 7 voor rekenen gehad, zij kwam echter uit op een 5. Toen zij raad vroeg aan een col lega zei deze: 'geef maar een zesje en als dat kind bij het tweede rapport weer uit komt op een 5 dan geef je een 5V2'. Dat is natuurlijk onzin". Wat ook meespeelt in de beoordeling is het motiveren van kinderen die het niet zo goed doen. In plaats van de feite lijk verdiende 5 wordt een 'pedagogisch' zesje gegeven. Om de moed erin te hou den. Of bij al te grote cijferverschillen - een kind dat van een 6 naar een 8 springt bijvoorbeeld - wordt gekozen voor het gemiddelde: een 7. Veel leerkrachten stellen zich vaak on voldoende op de hoogte van de presta ties van hun leerlingen in de vorige klas. Er is nauwelijks overleg rnet collega's, omdat dit volgens de leerkrachten be vooroordeling in de hand zou werken. Kortom: gegevens zijn onbetrouw baar, wat bij de een zes is, is bij de ander een vijf, iedere leerkracht heeft zijn ei gen systeem en hanteert eigen normen. Janssens: "Nu wordt soms gezegd: een 9 op het kerstrapport? Dat is veel te ge vaarlijk. Geef maar-een 8. Bij een goed registratiesysteem dat yoor alle klassen gelijk is samengesteld, kan een leer kracht bij twijfel kijken naar wat zo'n kind in de vorige klas presteerde. Daar bij gaat het niet alleen om pure prestatie en kennis, maar ook om de sociale om standigheden waarin het kind op dat moment verkeerde. Een scheiding van ouders bijvoorbeeld kan van grote, in vloed zijn". Aangepaste stof Uit het onderzoek kwam ook naar vo ren dat bijna een kwart van de leer- krachtën zelden kijkt naar het oefën- werk van de kinderen en alleen de tes ten/toetsen corrigeert. De meeste kinde ren kijken zelf hun oefenwerk na. Jans sens is daar geen voorstander van. "In een rekentoets lopen verschillende leer doelen door elkaar. Als leerlingen met oefenwerk specifieke fouten maken en de leerkracht niet zelf nakijkt, kan niet tijdig worden ingegrepen. Met de toets komt het er niet altijd uit dat een kind Cees Schijff reed zelf ook en hij is toen tijdens de Ronde van Kortenhoef dood gevallen. Ik was zelf zestien jaar, een ge voelige leeftijd. Ik ben daarvan zo ge schrokken dat ik acuut ben gestopt". Voor paal Maar het wielrennen liet hem niet los. "Ik ben weer begonnen in 1978 nadat de proloog van Tour de France in Leiden was geweest. Ik heb daar dagenlang rondgezworven, kon een perskaart rege len. In het perscentrum heb ik zomaar een deur opengedaan en daar zat de Duitse tv. Met die Duitsers kon ik toen mee in de auto naar Sint Willebrord, daar eindigde de eerste etappe". "Jan Raas had in Leiden de proloog gewonnen, maar die was ongeldig ver klaard door Lévitan (de Tourbaas). Raas was daar heel verbolgen over en die ver overde alsnog de gele trui in Sint Wille- bi-ord. Ik weet nog heel goed: met die perskaart om m'n nek was ik de eerste die bij hem kon komen. Ik heb hem al leen maar op zijn schouders geklopt en gezegd: goed gereden, Jan. Midden tus sen al die journalisten, met een suppor terspetje voor Zoetemelk op m'n kop. Ja, ik stond er eigenlijk wel een beetje voor paal". Het supporterspetje werd later ver ruild voor een koersbroek en Gijs Zand bergen ging er met een liefhebberslin- centie weer bij Swift tegenaan. Hij liep er Bart Zoet tegen het lijf. "En die had zulke leuke verhalen over vroeger te ver-, tellen. Ik heb er een aanbal van opge schreven met de gedachte ze te kopië ren, ér een kaftje omheen te doen en aan vrienden en bekenden te geven. Als een soort relatiegeschenk" "Iemand zei: joh, dat is hartstikke leuk. Dat moet je naar een uitgever stu ren. Ik ben naar Thomas Rap gegaan en die was ook meteen enthousiast. Hij wil de er wel iets mee doen. Tim Krabbé heeft toen tegen hem gezegd dat ik meer van die interviews moest doen. Rap is een echte sportgek en die hoeft van zijn boeken ook niet rijk te worden. Hij zegt altijd: als ik rijk wil worden, ga ik wel Rien Poortvliet uitgeven. Dat ligt voor mij net zo. Het kan me echt heel weinig schelen hoe zo'n boekje wordt verkocht. Het gaat erom dat ik iets heb kunnen doen wat ik leuk vond om te doen". Idolen De naam van Tim Krabbé is gevallen. Hij is zelf schrijver van wielerboeken en beschreef zijn eigen ervaringen op de fiets in 'De Renner', volgens Zandber gen het beste boek over wielrennen. In 1980 verscheen 'Alleen op kop', waarin Gijs Zandbergen de generatie renners uit de jaren zestig in het zonne- Ije zette. Een vergeten groep, volgens de schrijver. Een generatie die ondanks de behaalde successen (Jan Janssen won de Tour de France en werd net als Harm een bepaald soort sommen nog niet be grepen heeft. Of het komt te laat uit". "Een kind dat moeite heeft met be paalde sommen moet van begin af aan aangepaste instructie en oefenstof krij gen. De meeste leerkrachten doen dit niet meteen, maar grijpen pas achteraf in. Met als gevolg dat kinderen maar aanmodderen, fouten maken en niet we ten wat voor fouten ze maken". Volgens Janssens brengt het matige beoordelingsvermogen van de leer krachten de doelstellingen van de basis school in gevaar. "Doelstelling van de basisschool is het onderwijs zo in te rich ten dat alle leerlingen ondanks indivi duele verschillen zo veel mogelijk profi teren van het onderwijs. Vroeger kregen alle kinderen een standaardpakket aan geboden. Tegenwoordig probeert men zo individueel mogelijk te werken. Maar om dit te kunnen verwezenlijken moet een leerkracht wel precies weten wat kinderen wel en niet snappen. Je mag geen eenheidsworst aanbieden. Dat be tekent dat je heel goed op de hoogte moet zijn van de vorderingen van je leer lingen. Cruciaal daarbij is het evalueren van wat kinderen wel en niet begrijpen. En als ik constateer dat leerkrachten dat matig tot slecht doen, vraag ik me af of alle leerlingen wel optimale kansen krij gen". Gebrekkig Een van de oorzaken van het slechte beoordelingsvermogen bij leerkrachten is het feit dat de pedagogische acade mies (pabo's) weinig tot geen aandacht aan het beoordelen van de kennis van leerlingen besteden. "Ik kan het leer krachten dan ook niet kwalijk nemen", zegt Janssens. "Natuurlijk valt de vaar digheid van het evalueren moeilijk uit een boekje te leren. Wel kun je een stu dent leren hoe hij een registratiesysteem moet opzetten. Al hebben ze de handi cap dat ze een en ander niet kunnen uit testen in de praktijk, in een klas met kin deren. Maar op de meeste opleidingen wordt de studenten zelfs geen enkele theorie over het evalueren aangeboden. Er wordt niets verteld over hoe je gege vens moet verzamelen en interpreteren, 't Lijkt me toch heel simpel iets te vertel len over toetsen die bestaan en hoe je die moet gebruiken". Janssens geeft een voorbeeld uit zijn eigen studententijd. "Het begrip polder bijvoorbeeld. Als je daar een paar lessen aan had besteed, werd gezegd: nu moet je het afronden met een verwerking. Po pulair in mijn tijd was een verwerking in de vorm van een tekening of door mid del van dramatisering. Nu zeg ik: dat heeft weinig met evalueren te maken. Ottenbros wereldkampioen) verbleekte bij die van de jaren vijftig en die in de loop van de jaren zeventig. Zandbergen: "Het leuke was dat ik op die manier in contact kwam met al mijn idolen van toen. Gek dat dat je daar te gen toch blijft opkijken. Die verhoudin gen blijven bestaan, ook al ben ik dan inmiddels doctorandus". Een paar jaar na zijn terugkeer op de fiets borg Gijs Zandbergen het rijwiel weer op. Alleen in het weekeinde wordt hij nog weieens van stal gehaald, "ik heb er geen tijd meer voor". Het schrijven bleef echter trekken en na in 1983 een verzameling wielergedichten te hebben samengesteld, leidde het contact met Koster tot het boekje 'Een wielrenner die rijdt steekt zijn hand niet op'. Hun doorwrochte stijl, waarin meer het hoe dan het waarom van wielrennen centraal staat, wijkt af van wat er in de regel over deze sport wordt geschreven. Hoe hoog is de pet die Gijs Zandbergen van de wleleijournalistiek op heeft? "Er zijn best wel een paar goeien in Nederland. Die houden echt van het vak en dat mis je wel bij een stel anderen. In België is het veel beter, daar zijn ze ei genlijk allemaal wel goed. Ik kijk ook al tijd naar de Belgische televisie als er wielrennen is. Maar toen we dat tegen Van Damme zeiden, reageerde hij heel verbaasd. Van Damme vond Jean Nelis- sen juist zo goed". "Maar België is hoe dan ook veel meer een wielerland. Die kermiskoersen zijn toch veel leuker dan de criteria in Neder land. Dat gaat kapot aan regelarij. In België doen ze niet moeilijk. Je meldt je aan in het ene café en de prijsuitreiking is in het andere café. In Nederland krijg je dè grootste problemen als je niet komt opdagen". Amateurs De Nederlandse successen hebben er volgens Zandbergen nog niet toe geleid dat er een wielercultuur is ontstaan die vergelijkbaar is met die in Frankrijk of België. "Het is wel zo dat de interesse en de kennis groeien. Vroeger was ik een autoriteit, tegenwoordig een praatpaal. Ze gaan tegen mij vertellen waarom Van der Poel niet deugt". "Maar die interesse werkt niet echt door in de wielersport. Het aantal ama teurs zweeft al jaren rond de twaalfhon derd. Gelukkig hoeven we het van hen ook niet te hebben voor dit boekje. Ama teurs zijn alleen maar in zichzelf geïnte resseerd en niet eens op een leuke ma nier. Alleen maar: daar reed ik lek en daar zat ik kapot. Amateurs lezen trou wens ook niet, bekijken alleen maar plaatjes en uitslagenlijsten. Ach, alles is inmiddels wel zo'n beetje gezegd over de wielrennerij. Zeker nu dit boekje er is". Zandbergen laat de laatste opmerking volgen door een lachend 'Ja, zo is het toch?' De wielrenner die het er niet mee eens is, steke zijn hand op. Zo'n afronding zegt niets over het feit of kinderen hebben begrepen wat een pol der is. Toch werd het ons zo geleerd". Aan het slot van zijn onderzoek komt Janssens met een aantal aanbevelingen. Allereerst moet de kennis van studenten en leerkrachten op de pabo's worden op gevijzeld. Ook schooladviesdiesnten kunnen worden ingeschakeld. Leer krachten op de basisschoolen moeten tot een gemeenschappelijk evaluatiebe- leid komen. Niet iedere leerkracht zijn eigen beleid en normen, maar gezamen lijke afspraken over registratie van pres taties. Dan zullen volgens Janssens min der frappante verschillen ontstaan in de beoordeling van de prestaties van een kind. Minderheid "Met simpele vormen van scholing kun je al veel succes hebben", zegt Jans sens. "Natuurlijk zijn er leerkrachten die het voortreffelijk doen, maar zij zijn sterk in de minderheid. Het is ook niet nodig dat alle leerkrachten ideaal beoor delen, maar ze moeten het in elk geval wel acceptabel doen. Veel leerkrachten denken dat ze alles uit hun hoofd kun nen onthouden. Dat zijfi de mensen die heel goed in staat zijn een algemene in druk te geven van de prestaties van een kind. Maar als je doorvraagt en in details treedt, vallen velen stil. Als je geen goed registratiesysteem hebt, weet je ook geen exacte details. En als je een grof beeld hebt van de prestaties van een leerling geef je leerstof die ofte makke lijk of te moeilijk is". "Waar ik voor wil waken", stelt Jans sens met nadruk, "is dat ik het onder wijs de zoveelste duw geef. Er is de afge lopen jaren al heel wat kritiek over de hoofden van leerkrachten uitgestort. Te genwoordig deugt er niks meer. Mijn be vindingen zijn het zoveelste punt, en dat spijt me enorm". Denkt Janssens dat de toch al overbe laste leerkracht tijd heeft om van al zijn leerlingen de prestaties in een uitge breid registratiesyseem bij te houden? "Dit systeem kost ontegenzeggelijk tijd. Maar het betaalt zichzelf terug. Hoe be ter een leerkracht in staat is de prestaties .van een kind te beoordelen, hoe sneller er oefenstof op het niveau van het kind kan worden gegeven en kan worden achterhaald wat niet precies wordt be grepen". "Tja, of leerkrachten aan dit systeem willen De tijd is in elk geval gunstig: de invoering van de basisschool maakt dat leerkrachten zich afvragen: hoe moet ik al die doelstellingen realiseren? Hoe moet ik probleemleerlingen opvan gen?" "Ik vind het een uitvoerbaar systeem en ben heel benieuwd naar de reacties. Ik hoop dat het mensen bewust maakt. Dat ook leerkrachten voor wie het beoordelen geen probleem is het idee krijgen: er moet iets goed mis zijn, kijk maar naar de slechte resultaten". "Het is toch eigenlijk ook te gek voor woorden. Als ik naar de dokter ga, of welke instelling dan ook waar mensen worden bekeken en beoordeeld, wordt er van alles gevraagd en genoteerd. Be halve in het onderwijs. Daar volstaat een simpel cijfertje". Zijn leerkrachten in staat de prestaties van hun leerlingen naar waarde te beoordelen? Het zou te ver gaan te stellen dat de deskundigheid van de leerkrachten in dat opzicht nul komma nul is. Maar veel scheelt het niet. Dat is de onthutsende conclusie van een recent onderzoek van wetenschapper Frans Janssens, als onderwijskundige verbonden aan het Centraal Instituut voor Toetsontwikkeling in Arnhem. door Margot Klompmaker Oegstgeestenaar Gijs Zandbergen: "Wielrenners zijn heel erg met Zichzelf bezig". (foto Holvast)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1986 | | pagina 19