OEKEN
Oorlogsreporter
in vredestijd
DE
KEER
Lichtvoetige novelle
van dichter Andreus
"Capriccio": niemendalletje
Het verschil tussen leukdoen en humor
Tot de dood zal het
kwaad er altijd zijn
Verrassende bundel Peter Smit
DONDERDAG 24 APRIL 1986
In 1976 - een jaar voordat hij stierf
schreef Andreus 'Melchior Blo-
voet', een autobiografische novel
le. Andreus, de dichter en kinder
boekenschrijver, had daarvoor ook
al een aantal autobiografisch getin
te verhalen geschreven: 'Bezoek',
'Valentijn' en 'Denise'. Het pos
tuum uitgegeven 'Melchior Blo
voet' past uitstekend in deze reeks,
maar daarover straks meer.
De dichter Melchior Blovoet is
de hoofdpersoon van deze novelle.
Op het moment dat zijn hele fami
lie op vakantie is en zijn verzamel
de gedichten in één band zijn ver
schenen, begint hij met het opha
len van jeugdherinneringen.
Hoe zijn moeder hem eigenlijk
had willen laten aborteren, hoe hij
door zijn stiefvader die hem niét
mocht werd opgevoed..."het viel
me nooit gemakkelijk hem met Va
der of iets overeenkomstigs aan te
spreken en ik liet dit dan ook zo
veel mogelijk na. Wat mijn moeder
betreft, die mocht je met alles aan
spreken, als het maar niet het vul
gaire woordje Moeder was".
Na te zijn geboren in Amsterdam
verhuist Melchior naar Schevenin-
gen, dat vooroorlogse Schevenin-
gen met de Pier als een groot fabel
dier, "een onwerkelijke reuzendui-
zendpoot, met de kop vooruit
pootjesbadend in zee". In de zomer
kon je je als straatslijpende puber
geen mooier strijdtoneel wensen.
Dat de dichter in wording toch
voornamelijk ongelukkig was, zal
niemand verbazen. Melchior excu
seert zich daarvoor dan ook: "Ik
voelde me, hoe afgezaagd 't ook
moge klinken, onbemind". Geluk
kig krijgt hij een vriend met de
springerige naam Tjoep die humo
rist wil worden, gevoel heeft voor
het absurde in het leven en die zich
een weg baant door de wildernis
onder het motto dat je de dingen
die zich aandienen als
genlijk niet serieus moet i
Blovoet zou ook zo willen leven.
Wat hij op pagina 42 opmerkt is in
dit verband veelzeggend: de helde
re ironie van aforisten als Cham-
fort en La Rochefoucauld be
schouwde hij als zijn hoogste ide
aal van schrijven, dichter of geen
dichter. Helder, relativerend
schrijven, Blovoets alter ego And-
reus kon het, zijn 'vierluik' is er het
bewijs van, die schrijfstijl is het ce
ment dat de vier boeken tot één ge
heel maakt.
Voortdurend gaat de schrijver
aan de zijlijn staan om de weder
waardigheden van zijn held van
luchtig commentaar te voorzien,
met als gevolg dat de lezer niet de
indruk krijgt dat hij in het zoveel
ste treurverhaal over een ongeluk
kig jongetje is beland. Er zijn maar
weinig mensen in Nederland die zo
kunnen schrijven. Ik kan eigenlijk
maar één persoon noemen die ook
zo door de taal huppelt: Remco
Campert.
Waarmee ik overigens niet wil
zeggen dat ik Andreus als een
groot prozaïst beschouw. Hij was
toch in de eerste plaats een dichter,
een verzenmaker van kaliber met
één grote obsessie: het licht. Hoe
veel mooie gedichten schreef hij
niet over het licht? 'Liggen in de
zon' is er in elk geval één van. Het
eindigt als volgt:
Ik lig hier duidelijk zeer
zuidelijk lig zonder
te weten hoe of wat ik lig alleen
maar stil
ik weet alleen het licht van won
der boven wonder
ik weet alleen maar alles wat ik
weten wil.
WIM BRANDS
Uit het jeugdige leven van Mel
chior Blovoet, Hans Andreus,
Uitg. Bert Bakker, 17,90.
Piet Grijs heeft, sarcastisch, zoals
we van hem gewend zijn, eens ge
schreven dat Hitier voor velen ei
genlijk een soort Christusfiguur is
geweest. Na de komst van deze
volksmenner zouden de schapen
voorgoed van de bokken zijn ge
scheiden, ongeveer zoals in het
verhaal van het Laatste Oordeel
wordt voorgesteld. Na de oorlog
waren er eigenlijk maar twee mo
gelijkheden: of je was 'goed' ge
weest, of 'fout'.
In deze optiek zijn alle Duitsers,
die onder de wapenen zijn ge
weest, dus 'fout'. Zo eenvoudig ligt
het natuurlijk niet. Als het gaat om
de schuldvraag, zo schrijft Arman
do in zyn onlangs verschenen bun
del 'Krijgsgewoel', moeten we het
ons 'zo ingewikkeld mogelijk ma
ken, slechts dan kunnen we enigs
zins in de buurt van de werkelijk
heid komen.'
ADVERTENTIE
BOEKHANDEL
LEIDEN LEIDERDORP
OEGSTGEEST KATWIJK
VOORSCHOTEN
Alle op deze pagina besproken
boeken zijn bij ons dlrekt lever
baar, óf vla onze TERMINAL te
bestellen en dan binnen drie da-
gen verkrijgbaar.
In 'Krijgsgewoel' zijn de stukken
gebundeld die Armando schreef
voor het Cultureel Supplement
van het NRC/Handelsblad. In en
kele daarvan laat de schrijver, die
in Berlijn woont, Duitse mannen
en vrouwen aan het woord over de
oorlog. Hij noteert flarden van ge
sprekken. Het is onthutsend om te
lezen hoe zij over hun eigen aan
deel in die oorlog denken.
Zo zegt een man dat het puur aan
het toeval te wijten is geweest, dat
hij geen oorlogsmisdadiger is ge
worden. Hij heeft eenvoudig nooit
de opdracht tot iets smerigs gehad.
Was dat wel het geval geweest, dan
had hij het nog niet zo net geweten.
Iemand die bij Stalingrad heeft
gevochten, verklaart dat hij zich
enorm besodemieterd voelde, toen
hij er na de oorlog achter kwam
wat Hitler met de joden had uitge
haald. Hij had als tankcomman
dant gewoon zijn plicht gedaan als
soldaat. Het was nog niet het
slechtste werk. 'In een tank zat je
lekker uit de wind'.
Wil de geschiedenis overal de
grote lijn in trachten te ontdekken,
Armando buigt zich over 'de kleine
verschijnselen', de 'vederlichte
voorvallen'. Hij is, veertig jaar na
dato, de correspondent van ieders
particuliere oorlog. Is die 'petit his-
toire' dan zo belangrijk? Ja. En wel
omdat 'de grote dingen klein be
ginnen,... het grote zich weerspie
gelt in het kleine', zo schrijft hij in
een van de columns in deze bun
del, vaak uiterst humoristische en
lucide bespiegelingen waarmee de
gespreksflarden worden afgewis
seld.
Armando is geen moralist Als
mens onder de mensen, weet hij
maar al te goed hoe weinig greep
wij hebben op onze 'donkerrode
drijfveren'. De jongeren, die de ou
deren het verwijt maken dat hen
niets over de oorlog is verteld, krij
gen van hem een veeg uit de pan.
"...sinds wanneer, dat vraag ik,
sinds wanneer weet een jong per
soon iets niet, omdat z'n ouders of
z'n leraren het hem of haar niet ver
teld hebben. Hoe haal je het in je
hoofd om je te beklagen dat je iets
niet weet omdat je ouders het je
niet verteld hebben.'
Over het 'gezonde verstand' van
mensen lijkt Armando zo zijn twij
fels te hebben. Ons handelen komt,
alle mooie woorden en ethische be
ginselen ten spijt, toch vaak voort
uit de drang tot zelfbehoud. Net als
bij de dieren. Misschien is het daar
om ook wel, dat Armando zo sym
pathiek over ze weet te vertellen.
Over zijn hond Holda bijvoor
beeld, die een 'krul in haar tong
krijgt' als ze gaapt. En over de
specht, over welk dier hij schrijft:
"Ik hoor de specht hameren en
vraag me het volgende af: zou dc
specht nooit es met nekklachten te
kampen hebben. Zo ja, moet de
specht zich dan niet laten behande- PetGT Smit
len en hoe zou dat dan in z'n werk
moeten gaan. Hoe de specht daar
zou liggen met z'n dunne beentjes.
Helaas gloort er nog steeds weinig
hoopvols aan de literaire einder en
je moet zelfs nog goed oppassen
dat je - in de begrijpelijke drang
naar een mooi Nederlands lees
boek - niet iets volstrekt verkeerds
aanschaft. Die kans loopt men niet
bij "Capriccio", de nieuwe roman
van Ted Vierhout - niet omdat het
boek goed is, maar omdat de om
slag alleen al beroerd is.
Twee genetkousde, over elkaar
geslagen damesbenen: de kaft van
een dubieuze speurdersroman van
decennia geleden. Zo'n waarschu
wing moet eigenlijk al genoeg zijn.
"Capriccio" behandelt, voorna
melijk in dialogen, treurige lotge
vallen van Bennie Wolter met zijn
jeugdige, inderdaad uiterst grillige
(Capriccio is het Italiaanse woord
voor 'gril') en eigenlijk stapel
krankzinnige echtgenote Inge.
Vanaf het begin volgen we de jon
ge Bennie met zijn licht gestoorde
moeder en fijne, wijze oom Lou op
zijn droeve levenspad.
Na veel omhaal gaat Bennie
rechten studeren in Amsterdam:
"Eenmaal als rechtenstudent in
zijn geboortestad Amsterdam op
kamers, raakt hij in komischer si
tuaties verzeild dan menigeen, en
dat toch niet uitsluitend door zijn
naïviteit. Niet voor niets zet hij
'Roumal' op zijn deur, het omge
keerde van l'amour: een schuil
naam, een truc".
De goede lezer begrijpt dat ik ab
soluut niets komisch in dit boek
heb kunnen ontdekken en dat toch
niet uitsluitend door mijn naïviteit
of gebrek aan Humor (Romuh).
Hoe dan ook: Bennie raakt ver
zeild in dat huwelijk met Inge, die
een krachtige vaderbinding heeft,
gilt als ze klaarkomt en ook verder
veel, onduidelijk en artistiek de
hort op is. Dat de relatie na een jaar
misloopt, weet iedereen vanaf het
begin, de lezer incluis, behalve de
"naïeve" echtgenoot.
Men leest "Capriccio" uit, zoals
een lummelige detective of een
ontspoord romannetje: vluchtig en
geérgerd. U kunt u die ergernis èn
twintig gulden natuurlijk ook be
sparen.
Nee, de specht hoeft niet te liggen,
ik meen te weten dat je voor een
nekbehandeling kunt blijven zit
ten, je moet in dat geval het hoofd
voorover op de tafel leggen. Hoe
dat dan moet met z'n snavel, z'n
snavel zit immers in de weg, zou er
een gat in de tafel gemaakt moeten
worden voor z'n snavel. Zo kun je
je van alles afvragen als je luistert."
Armando heeft iets gemeen met
die specht. Hij blijft eveneens maar
hameren. Op het menselijk tekort,
op de schors van de tijd.
CEES VAN HOORE
Krijgsgewoel, Armando, De Be
zige Bij, ƒ34,50.
Een tafereel dat de een tot tranen
toe doet lachen, kan een ander on
bewogen aanzien. Een opmerking
waar sommigen zeer door worden
geamuseerd, zal anderen slechts
ergeren. Humor is een hoogst per
soonlijk iets waar weinig alge
meens over te zeggen valt.
Nu er twee aardige humoristi
sche boeken, namelijk Remco
Camperts 'Tot zoens' en Kees van
Kootens 'Meer modermismen'
voor me liggen moet ik me daarom
voortdurend houden bij 'ik vind
zus' in plaats van 'het is zo'. Voor
mij vallen humoristen in twee cate
gorieën uiteen: zij die leuk zijn en
zij die leuk doen.
Zij die leuk zijn bezorgen me
veel plezier, de leukdoeners vind
ik niet zo leuk. Wat bij mij slecht in
de smaak valt is de voorgepro
grammeerde grap, de opgeschroef
de lol, de opzettelijke jool. Laat ik
een voorbeeld geven van deze
leukdoenerij:
„Tweede paasdag verliet ik met
een paar vrienden en vriendinnen
per auto de hoofdstad. Wij hadden
ons voorgenomen de natuur in te
gaan. En omdat ik me uit mijn
jeugd herinnerde, dat er op de Ve-
luwe vrij veel natuur voorhanden
is, besloten we oostwaarts te trek
ken. Op de Middenweg raakten wij
bekneld in een grote file auto's die
ons met vereende krachten het
Ajax-stadion in trachtte te duwen,
tot de bestuurders onze fijnbesne-
den intellectuele koppen zagen en
begrepen aan ons geen voetbal
vlees in de kuip te hebben" (5).
Misschien dat dit u in de lach
doet schieten, maar mij laat deze
passage uit Remco Camperts 'De
natuur in' koud. De gewild grappi
ge formuleringen irriteren eerder,
het ligt er allemaal veel te dik bo
venop. Helaas gaat dit opge
schroefde gedoe, dat olijke toontje
in het openingsverhaal nog een
poosje door.
Nu zijn de eerste verhalen uit de
ze bundel ook al flink belegen.
Campert publiceerde ze eerder in
1962 in 'Het paard van Ome Loeks'.
Gelukkig heeft hij zich later ont
wikkeld tot een humorist die het
niet alleen hoeft te hebben van de
knaleffecten. Dat blijkt verderop
in het boek uit de verhalen die in
1978 in Waar is Remco Campert?
verschenen en uit de voor het het
VPRO-radioprogramma 'Het pan
demonium' geschreven columns.
Zijn onderwerpen verschillen
niet van die van onze andere lite
raire humoristen: het eerste grote
onderwerp is zijn eigen persoon en
het tweede onderwerp is de heke
ling van het moderne leven. Verha
len als 'De tafelschikking' over de
problemen die verstoorde relaties
teweegbrengen en 'Vergaderen'
over het vergaderwezen behoren
tot die tweede categorie. Het zijn
nogal futloze stukjes, misschien
dan niet meer met de te zwaar aan
gezette lolligheid van zijn vroege
verhalen, maar wel met sporen van
melig maakwerk.
Pas echt leuk kan Campert in de
ze bundel af en toe worden wan
neer hij zichzelf tot inzet van zijn
spot maakt. Zeer grappige momen
ten kunnen ontstaan als je om ie
mand kunt lachen zonder dat hij
belachelijk wordt. Campert zorgt
regelmatig voor zulke ogenblik
ken: hij beschouwt zichzelf in al
zijn kleinheden met grote eerlijk
heid maar weet desondanks zijn
waardigheid op te houden.
Toch is Campert als literaire hu
morist de mindere van Kees van
Kooten. Ook in 'Meer Modermis
men' beweegt de laatste zich op
een ongewoon hoog peil. Moeite
loos is hij leuk en in zijn proza ont
breekt ieder effectbejag.
De nieuwe bundel die weer on
middellijk de toppositie op alle
bestsellerslijsten heeft ingenomen,
bevat vierendertig verhalen en ver
haaltjes. In de 24 korte modermis
men worden mensentypen be
schreven die ieder geregeld tegen
het lijf kan lopen. Van Kooten ka
rakteriseert hen knap, maar het
aardigst zijn wellicht de aanduidin
gen die hij voor deze persoonlijk
heden heeft verzonnen: saams-
meek, deesvrees, schaamdemp,
sensaturf, geilboos.
Dan zijn er nog tien langere ver
halen. Daarvoor vond Van Kooten
de stof dicht bij huis: hij schrijft
met grote oprechtheid over zijn ge
zinsleven en over zichzelf. Het
vreemde is dat hij - voor mijn ge
voel tenminste - naarmate hij zich
verder blootgeeft steeds sympa
thieker blijkt te zijn.
Van Kootens dromen zijn van
wat andere aard dan die van Cam
pert:
„Die nacht droomde ik dat ik
meereed in de Tour de France 1984
waarin ik, door een onwaarschijn
lijk lange reeks van tegenslagen,
als laatste eindigde. Maar ik kreeg
de roodzwarte Duiveltjestrui van
de Grootste Pechvogel en schreef
een verhaal over mijn Toura-
vonturen onder de titel 'Ik Ben
Mijn Eigen Bananeschil'(115).
Eigenlijk zijn veel van de verha
len uit 'Meer Modermismen' varia
ties op het thema dat hij zijn eigen
bananeschil zou zijn. Hij brengt
zichzelf steevast in moeilijkheden,
ook hij buit ijn zijn humoristische
literatuur zijn onhandigheden uit.
Overigens biedt deze bundel van
Van Kooten meer dan enkel luch
tig amusement. Hij weet bij de le
zer een heel scala van stemmingen
op te roepen, van ontroering tot
lachlust. Dat ligt bij hem - zoals
denk ik bij iedereen die van nature
leuk is - allemaal dicht bij elkaar.
In één van de langere verhalen le
zen we dan:
„De onschuldigste aanleiding
kan hem doen uitbreken in tranen
van verdriet of van verrukking. Hij
vecht al tegen de ontroering wan
neer hij zijn dochter alleen maar
naar school ziet fietsen, met die
veel te dikke tas vol boeken achter
op" (51).
Dat zijn regels uit wat misschien
het mooiste stuk uit deze bundel
is: 'O.', heet het. Hoofdpersoon is
een vader die moeilijk in het op
groeien van zijn dochter kan berus
ten. De dag komt dat zij niet meer
wil dat hij haar voorleest en ook
komt de dag van haar eerste onge
steldheid. Je zou zeggen: is dat nu
stof voor een goed verhaal? Van
behulp van grote drift en een rijke
vocabulaire beantwoordt: Met
een kop als een kameel en een paar
tanden waarmee een paard zijn on
derlip zou stukbijten hoef je ner
gens bang voor te zijn! Moet je kij
ken! Wat een figuur! Het lijkt wel
een zak aardappelen! Nog een
wonder dat je die ring om je vette
spekvingers hebt gekregen. Had
den ze je maat wel? En waarom zit
hij om je pink, paste hij niet em
een andere? Moet je in de spiegel
kijken. Je lykt wel een rollade, met
dat strakke schort maat vierenvijf
tig. Dat daar nog iemand intrapt
zeg, dat mag een godswonder he
ten"!
Het begin van een mooie strijd
met grutter Nolens, vooral als Elly
het beheer krijgt over een nieuw fi
liaal van een supermarkt. Daar
naast is er, behalve grof verbaal ge
weld, ook ontroering en vertede
ring om de kleine Harry, die de
grote mensenwereld om zich heen
nogal verbluft aanziet en niet zel
den en naar eigen kleuter- en later
jongensomvang vertaalt. Een ijzer-
sterke novelle.
Jammer genoeg haalt de auteur
dat niveau meestal niet in de negen
verhalen die de bundel complete
ren. "Javaanse jongen" heeft nog
iets intrigerends, omdat we in het
ongewisse blijven waarom Karei,
het Indische vriendje van de ik-fi-
guur, de vriendschap verbreekt.
Maar "Koffie"! is een bot vertel
sel, té veel in PC-trant, over een
aantrekkelijke koffiejuffrouw die
bij een kwaadaardige pestpartij
half ontbloot wordt en aan een
borst geamputeerd blijkt. "Doden
sprong" en "Inspraak" (oeverloos
geleuter en haast noodlottige be
moeienissen van omstanders, als
een paard in een sloot is geraakt)
zijn een beetje grappig en verder
onbelangrijk.
"Het oog van de naald", "Pest-
geld", "Moederpoes" en "Mijnheer
Smit, castratie" wat tragikomi-
scher, maar verder idem dito.
"Koe-kat", waarmee de bundel be
sluit en evenals de voorafgaande
twee vertellingen een poezenver-
haal, is weer veel sterker. Ook al
omdat de sluwe, vraatzuchtige en
lelijke zwerver "Koe-kat Klerelij
er" een indrukwekkende persoon
lijkheid bezit naast een passend af
schrikwekkend uiterlijk: "een
groot, schonkig, zwartbont beest
met gerafelde oren en een kop vol
schrammen. Op de plaatsen w
de vacht kale plekken vertoonde
kon je de botten door de huid zien
steken. Zijn nek was onbehaard en
dun, waardoor het verbindings
stuk tussen de grote kop en het for
se lijf een griezelig onbetrouwbare
indruk maakte".
Om de kattenvertellingen, maar
vooral om de novelle is "Achter de
dromer" een prima aankoop. Dus
tóch een sprankje licht aan die c
der.
ROB VOOREN.
Capriccio, Ted Vierhout, uitg.
Fontein, 20,-. Achter de dromer,
Peter Smit, uitg. Arbeiderspers,
29,50.
Leg er nog 9,50 bij en u hebt het
veel betere boek van Peter Smit, in
kleinere kring al bekend van scher
pe en geestige bijdragen in het stu
dentenblad Propria Cures en in
Maatstaf. "Achter de dromer" heet
zijn verhalenbundel, waarvan
vooral de titelnovelle van klasse is.
Hierin leven we warm mee met
de kleine, zwijgzame, roodharige
Harry, zoon van ongehuwde moe
der Elly, wier misstap haar door
het misselij k-christelijke dorp
waar zij woont met venijn wordt
ingepeperd. Gelukkig is er ook
hier een aardige oom, oom Deeg,
die het belaagde gezinnetje inven
tief bijstaat in de strijd tegen de be
krompen omgeving.
Zachtjes juichend lezen we hoe
Elly eindelijk de schouders recht
en de insinuaties van de dikke
dochter van melkboer Nolens met
Kooten bewijst van wel. Het is bo
venal bewonderenswaardig hoe hij
door een licht ironische verteltrant
iedere sentimentaliteit weet te ver
mijden.
Maar ook enkele andere verhalen
mogen voortreffelijk worden ge
noemd. in 'Mijn geboortedag' gaat
hij bij zijn moeder te rade hoe zijn
geboorte is verlopen. In 'De kaars'
beschrijft hij onder andere zijn to
neeldebuut. 'Bon Bini!' gaat over
een vakantie op Bonaire, een door
hem zeer aanstekelijk beschreven
aards paradijs. Hij laat daar weer
eens zien dat hij zijn eigen banane
schil is.
Bijzonder geestig is ook 'De rei
ger' waarin hij verwikkelingen
over zijn tuinvijver vertelt. Een rei
ziger vormt een voortdurende be
dreiging voor het goudvissenbe-
stand. De oplossing is: een na-
maakreiger neerzettenJe zou
zweren dat het een echte reiger
was. Die Duitsers maken die rei
gers namelijk zo dat ze net zo stil
kunnen staan als een levende rei
ger". (105). Buitengewoon goed
ook is tenslotte 'Mijn Tour de Fran
ce' waarin hij een dagje de grote
wielerwedstrijd bijwoont. Zijn
plan is de Nederlandse renners
drinken aan te reiken. Maar zijn
vrouw geeft alles aan Fons de Wolf
- niet voor niets van de bijnaam
Mooie Fons voorzien. Van Kootens
echtgenote prijst het fysiek van de
coureur tot zijn grote ergernis uit
bundig. Maar: „(het is) allemaal
nog goed afgelopen met de Tour de
France van 1984 en Fons de Wolf is
tijdens het verdere verloop nog be
hoorlijk op zijn nummer gezet".
(128)
Waarom is Kees van Kooten on
der onze literaire humoristen zo'n
uitblinker? Mogelijk door zijn aan
dacht voor het detail.
Zoals hij in 'Mijn geboortedag'
terloops heel treffende dingen over
zijn moeder zegt, of in 'Bon Bini!'
over zijn vader, of in 'De reiger'
over kikkervisjes uit de tuinvijver.
Die laatstgenoemde uitweiding
luidt aldus:
„Tien staan er in een jampot bij
mijn dochter voor het raam, maar
zo dat ze wel de vijver kunnen
zien". (101)
Zo dat ze wel de vijver kunnen
zien - tot zo'n tegelijkertijd kinder
lijke, humoristische en navrante
observatie is een leukdoener niet
in staat.
HANS WARREN
(Tot zoens, Remco Campert, Bezi
ge Bij, f 10,-)
(Meer modernismen, Kees van
Kooten, Bezige Bij, f 10,-)
Verleden en toekomst bestaan
niet. Het leven speelt zich af in één
groot uitdijend nu. Het is dan ook
een illusie dat wij zouden leren van
het kwaad dat is geschied. Het
kwaad zal er altijd zijn, het maakt
deel uit van de ziel en wordt ver
oorzaakt door het denken.
Door het goede te denken is het
kwaad weliswaar niet af te weren -
mensen zullen altijd verschrikke
lijke dingen blijven uitdenken -
maar wel te verminderen. Van de
kwade gedachten die de mensen
koesteren, is het Derde Ryk de ui
terlijke manifestatie geweest. Die
gebeurtenis was onontkoombaar
en zal zich altijd blijven herhalen.
Pas na de dood keert de ziel weer
terug in zijn oorspronkelijke, reine
toestand. Dan is er geen denken
meer.
Zo luidt, grof samengevat, de
weinig optimistische filosofie van
William Baston, de hoofdpersoon
uit Andreas Burniers laatste roman
'De^trein naar Tarascon'. Hij mag
deze ontvouwen aan de geestelijke,
die een belangrijke positie be
kleedt in de psychiatrische inrich
ting waar hij tegen het eind van de
roman wordt verpleegd voor een
oorlogspsychose. Hoewel, 'ver
pleegd' - zeg maar liever: platge-
spoten.
William Baston, een jongen van
goede komaf, is als dwangarbeider
te werk gesteld geweest in een
Duits concentratiekamp. Na de be
vrijding is hij enige jaren in het
ontwrichte Duitsland blijven han
gen uit liefde voor een soldaten
hoer. "Erst kommt das Fressen
und dann kommt die Moral", moet
het devies zijn geweest van deze
dame.
Na zich eerst te hebben afgege
ven met SS-officieren, schakelt zij
na de oorlog zonder enige gewe
tenswroeging over op de Amerika
nen. William heeft daar overigens
geen problemen mee. Totdat hij er
achter komt, dat de vrouw ook
voor haar dochtertje een 'horizon
tale' carrière in het verschiet ziet
liggen. Dan wordt het hem te gor
tig en vertrekt hij spoorslags naar
zijn 'Heimat'. Daar treffen we hem
aan in het begin van deze roman.
We schrijven 1949. William
woont op een zolderetage, ergens
in de warme buurt van Amster
dam. Hij leeft van een oorlogsuit
kering en vult zijn dagen met het
lezen en bestuderen van boeken
over kunst en filosofie. Bij het op
knappen van de vliering maakt hij
kennis met Loek, een jonge tim
merman, die aan. niets anders dan
seks lijkt te denken.
William, die zich tot de jongen
aangetrokken voelt, wil erachter
proberen te komen of hy naar de
hoeren gaat. Dat zulks inderdaad
het geval is, komt hij te weten van
de prostitüee Josje, die zich Loek
nog herinnert. Vanaf dat moment
begint William haar regelmatig te
bezoeken. Als Josje op een dag ver
moord wordt aangetroffen, is dat
voor de politie aanleiding om Wil
liam te verdenken. William duikt
onder in zijn eigen huis, alsof het
weer oorlogstijd is, daarby gehol
pen door zijn joodse buurman.
Andreas Burnier
wiens hele familie in de kampen is
omgekomen. Nadat hy gearres
teerd is, belandt William uiteinde
lijk in een psychiatrische kliniek.
"De liefde die ik zocht - je ogen
hebben het mij gezegdyje vermoei
de en verdachte ogen - had jij me
kunnen geven." Aan deze twee ver
sregels uit een gedicht van de
Griekse dichter Kafavis moest ik
denken tijdens het lezen van dit
boek. Het is een vers waarin twee
mannen elkaar passeren op de trap
van een bordeel. De ene komt, de
andere gaat net weg.
Het lijkt er even op of het dit ho
mo-erotische gegeven is, dat de re
latie tussen Loek en William be
paalt, maar, .al speelt het mee, er is
meer. Dat blijkt uit Williams filoso
fische bespiegelingen, waarover ik
het aan het begin van dit artikel
heb gehad.
William herkent in Loeks situa
tie die van hemzelf tydens de eer
ste jaren na de bevryding. Ook htf
had immers omgang met een hoer.
De moord op Josje lijkt het resul
taat van Williams wrok. De giftige
gedachten die hy destyds heeft ge
koesterd, worden later gereali
seerd. De kwade gedachten zoeken
hun verwezenlijking, al is het dan
ook jaren daarna.
Omdat wy veelal geneigd zyn het
kwade te denken, is er eigenlijk
maar één wykplaats: de dood.
'Rustig van ouderdom sterven, zou
betekenen er te voet heen te gaan',
zo luidt de laatste zin van een pas
sage uit een brief van Vincent van
Gogh, die Burnier als motto vooraf
laat gaan aan haar roman. William
kiest voor een snellere manier van
reizen.
Burniers taalgebruik is helder,
eenvoudig. Dat komt de leesbaar
heid van deze moeilijke roman ten
goede. Het verhaal op zichzelf vind
ik wat te mager; het kraakt ver
vaarlijk onder de filosofische la
ding die het moet torsen. Al is de
structuur ervan geraffineerd en
doordacht, ik vind de gebeurtenis
sen elkaar allemaal wat al te snel
opvolgen. Het lijkt of criminologe
Burnier maar niet de keuze heelt
kunnen maken tussen essay en
man. Dat geeft 'De trein naar Ta
rascon' iets gewrongens. De visie
van hoofdpersoon William is overi
gens wel zo interessant, dat ik elke
lezer aanraad om er kennis van te
nemen.
CEES VAN HOORE
De trein naar Tarascon, Andreas
Burnier, uitgeverij Querido, 25,-
Remco Campert
Kees van Kooten