Wim Rijsbergen: einde is nieuw begin ZATERDAG 18 JANUARI 1986 E MM BIJLAGE VAN HET LEIDSCH/ALPHENS DAGBLAD PAGINA17 Hij wil er zelf nog niet aan, maar diep in zijn hart weet Wim Rijsbergen dat het afgelopen is. De Leidse profvoetballer gaat het slopende persoonlijke duel met zijn buik-en liesblessure in 1986 op zeker verliezen en hoewel hij door zal worstelen tot hij er echt bij neervalt beseft óók hij zo langzamerhand dat hij tegen beter weten in vecht. De doktoren hebben hem al verteld dat het zo niet langer kan, de claim bij de verzekering is ingediend en zijn afkeuring is slechts een kwestie van tijd. Rijsbergen zelf heeft de strijd op 34-jarige leeftijd nog niet opgegeven („Ik blijf het proberen, want ik zou nog zeker twee jaar meekunnen op dit niveau"), maar ziet wel in dat het eigenlijk hopeloos is, nu zelfs een operatie zijn klachten niet heeft kunnen wegnemen. „Het wordt niks meer", moet hij tenslotte dan ook wel bekennen. „Bij elke inspanning heb ik ergens pijn en die pijn gaat niet meer weg. Het is voorbij". Het afscheidsverhaal met Wim Rijsbergen, de sobere karakterspeler die er uithaalde wat erin zat, die beter boerde dan velen van zijn illustere tijdgenoten. Vijftien jaar betaald voetbal voerden hem van PEC Zwolle via Feyenoord, Bastia, New York Cosmos, en Helmond Sport naar FC Utrecht. Hij had veel geluk, maar liet zelf ook niets aan het toeval over. Het prototype van de pure prof ging altijd tot de bodem en werd dienovereenkomstig beloond. Als 32-voudig international speelde hij mee op twee WK 's, als clubvoetballer zag hij de hele wereld. Hij is er bepaald „niet armer van geworden", maar is niet veranderd. Rijsbergen is een gewone Leidse jongen gebleven. Een beetje introvert misschien en met een zwart-witte kijk op de zaken, maar hij is niet wezenlijk anders dan toen hij nog in de Leidse Grevestraat woonde en straatvoetbal speelde op de Kaasmarkt. „De buitenwereld kijkt misschien anders tegen me aan, maar ik ben dezelfde gebleven. Een dubbeltje kan nooit een kwartje worden. Financieel misschien wel, maar geestelijk niet. Ik ben nooit vergeten waar ik vandaan kom. Van Roodenburg dus en vermoedelijk keert hij ooit nog eens in een andere hoedanigheid bij die vereniging terug. Ook voor de rest van zijn leven moet er weer „brood op de plank komen" en dat houdt hem nu al bezig. Zijn afscheidsverhaal is ddn ook tevens een voorbeschouwing. door Paul de Tombe Het einde is voor hem een nieuw begin. Wim Rijsbergen wil trainer worden zo dra zijn afkeuring definitief is. Hij gaat dit jaar op voor de cursus coach betaald voetbal, maar is ondertussen al bezig met het funderen van de basis. Driemaal in de week traint hij de jongste jeugd van Ajax: „Omdat Cruijff het vroeg, ik me vereerd voelde en omdat er in De Meer veel trainers rondlopen van wie ik wat kan opsteken", zo motiveert hij zijn keuze zelf. Er is nog een reden en die typeert hem beter. „In het trainersvak ligt mijn toe komst en ik wil onderaan beginnen", zegt hij. „Zo ben ik ook als voetballer begonnen en zo zou ik in elk beroep star ten. Geloof me, ik kan zomaar een zaak oprichten en zelf directeur worden. Maar zelfs als ik dat zou doen, zou ik eerst alle rangen doorlopen willen heb ben die ik later zelf zou instellen. Een voudig omdat ik wil weten wat er gaan de is, wat er leeft. Later zou ik dan best hogerop willen, maar een toptrainer worden? Ik weet niet of ik die spannin gen aankan. Ik weet het eqjit niet". Perfectionist Het tekent hem precies zoals hij was en is. Een perfectionist, in al zijn twijfel en beperkingen. „Er lopen in de D-jeugd van Ajax jongetjes die nu al meer kun nen, dan ik ooit kon", merkt hij bewon derend op en daarmee is hij onmiddel lijk terug by zijn eigen carrière. De be perkte voetballer haalde er royaal uit wat er in zat, misschien zelfs wel meer dan dat. Enerzijds misschien 'geluk', an derzijds ook een gevolg van zijn instel ling. Hij gaf zich altijd volledig. „Proberen de beste te worden in alles wat je doet", is zijn lijfspreuk. Hij kan tevreden vast stellen dat hem dat is gelukt („Ik heb er het maximale uitgehaald"), al speelde ook hij natuurlijk niet altijd even goed. Dat compenseerde hij dan met zijn inzet. „Je kan best een keer slecht voetbal len, maar dan kun je je nog wel kapot werken. Dat heb ik altijd gedaan, een trainer heeft me nooit kunnen verwijten dat ik te weinig inzet toonde. Als ande ren dat niet deden, dan sloeg ik op tilt en zei ik daar wat van. Daar heb ik een hoop vijanden mee gemaakt, ja, maar daar heb ik maling aan". Indianen Dat karakter voorkwam de toeloop „van de indianen die alleen maar om je heen draaien om van je te profiteren. Die heb ik daarmee onbewust afgestoten". Het staat ook haaks op zijn opmerking dat hij geen toptrainer zou willen wor den, maar die uitspraak zal hij later in het gesprek dan ook herroepen. Als voetballer haalde hij de top door die in stelling wèl en hij kon zich mede daar door ook lang handhaven. Zolang, dat hij zelfs aan het einde van zijn carrière nog kandidaat was voor een plek in Oranje. Rinus Michels wilde Wim Rijsbergen in oktober 1984 oproe pen voor de interland in en tegen Oos tenrijk, maar een week voor dat WK kwalificatieduel sloeg het noodlot toe. De stugge verdediger raakte juist toen geblesseerd. Zijn bijna-selectie toonde wel aan hoeveel waardering hij nog oogstte in de herfst van zijn loopbaan. Conditie Ongetwijfeld omdat hij als één van de weinigen in Nederland de kunst van het pure verdédigen nog beheerst (zulke specialisten zijn er bijna niet meer, zal hij later uitleggen), maar ook zijn ijzeren conditie sprak daarbij mee. Die hield Rijsbergen altijd zelf op peil, ook als het eigenlijk niet nodig was. Frappant was hoe hij in zijn jaar bij Bastia op Corsica dagelijks voor zichzelf trainde, omdat de club de oefensessies met de Franse slag benaderde. Slechts éénmaal per dag, wanneer de zon nog niet zo fel was, kwamen zijn collega's naar het stadion. Daarna legde Rijsber gen voor zichzelf nog heel wat kilome ters af, op het eiland waar de bevolking over de wegen raasde alsof het laatste uur geslagen had en eenmaal op de plaats van bestemming aangekomen re laxte alsof de tijd stilstond. Rijsbergen liep constant, altijd en overal waar hij speelde. Zo trouw dat het één van zijn hobbies is geworden. „Ik wil nu wel eens kijken of ik een marathon af kan leggen", heeft hij zich ten doel gesteld. Op zijn minst merkwaardig voor ie mand met zulke zwakke enkels. „Maar als ik me daaraan had gestoord, zou ik tien jaar geleden al zijn afgekeurd voor het profvoetbal", lacht hij grimmig.. „Mijn enkels zijn al vijftien jaar afge schreven. Er zit allerlei rotzooi in: kraak been en restanten van injecties. Ik heb het nooit als een echte last ervaren". Hij kreeg zoveel spuiten dat hij er half inva lide van had kunnen worden, maar ge- dreven door ambitie negeerde hij de doorlopend zeurende pijn. „Omdat ik het altijd met plezier heb gedaan", geeft hij als simpele verklaring. „Omdat trainen en voetballen geen must, maar een lust voor me was. An ders dan de verwende ventjes van nu heb ik altijd beseft dat ik ook ergens tus sen vier muren had kunnen zitten wan neer ik op het veld stond of aan een bos- loop bezig was. En inderdaad, ik heb ge luk gehad. Goed gespeeld op de momen ten dat het nodig was en misschien was ik ook wel een goede verdediger". Fortuin Misschien wel. Zijn 'fortuin' begon in elk geval al bij PEC Zwolle in de eerste divisie. Hij had die club bewust verko zen boven de eredivisieploegen Sparta, ADO en DWS die de rechtsback van Roodenburg destijds ook al begeerden. Net van school („driejaar HBS, toen ben ik gestopt om me volledig aan het voet ballen te wijden") leek het Wim Rijsber gen beter eerst op dat niveau te rijpen. Hij had alles mee, beseft hij achteraf. „Want als PEC dat seizoen toevallig geen kampioen was geworden, had mis schien niemand ooit nog van Wim Rijs bergen gehoord". Eenmaal gekocht door Feyenoord, „dat net op het punt stond Laseroms en Romeijn eruit te gooien, daar rolde ik dus zo tussen", werd hij alom bekend. Eerst alleen Europees met zijn club, die kampioen werd en de UEFA Cup won na jaren van verval. Vervolgens ook mondiaal, dankzij de Oranje-prestatie op het WK 1974 in West Duitsland. „De wit te neger", werd hij genoemd na het vero veren van het zilver, dat goud had moe ten zijn. „Dat was misschien de enige pech, maar dat heb ik nooit als pech ervaren. Als we de besten waren geweest, hadden we dat in die finale moeten bewijzen", stelt hij nuchter vast. „Verder heb ik vooral in die periode het geluk gehad dat het zo goed liep met Feyenoord en Oran je. Maar dat geluk moetje hebben in die maffe wereld. Speciaal als verdediger. Natuurlijk moet je zelf goed spelen, maar je bent ook afhankelijk van de prestaties van een team. Als een spits goals maakt, kan hij niet stuk", verwijst hij naar bijvoorbeeld Van Loen („vorig jaar kende niemand hem, nu kost ie een miljoen"). „Als verdediger val je alleen op als een heel elftal goed presteert. Ik had bovendien het geluk dat Hulshoff net geblesseerd was aan zijn knie, an ders had ik wel bij de Oranje-selectie ge zeten, maar was ik langzaam ingepast. Nu stond ik daar van de ene op de ande re dag als voorstopper voor Arie Haan op het WK in Duitsland. Daar ben ik we reldbekend geworden". Een stroom van fanmail bevestigde dat schriftelijk. De toch grof geboetseer de Rijsbergen mocht zich toen nog als vrijgezel vooral verheugen in internatio nale vrouwelijke belangstelling. Als hij op alle voorstellen was ingegaan, had hij in die tijd over een viriliteit moeten be schikken van een grenzeloosheid, die zelfs bij knaagdieren zelden wordt aan getroffen. Hij deed het dan ook niet, trouwde later en heeft nu een zoon en een dochter. Knikkers Ook sportief verzilverde hij zijn plot selinge populariteit pas na een aantal ja ren. „Omdat Feyenoord in die tijd een waanzinnig bedrag voor me vroeg (1,2 miijoen). Dat heeft me nog transfers naar Anderlecht en Bayern München ge kost. Maar ik heb dat nooit ervaren als gemiste kansen, want ik had het prima naar mijn zin in de Kuip. Feyenoord was een Europese topper en ik heb er mijn beste periode meegemaakt, in het mooi Wim Rijsbergen wordt ingehaald door de Leidse bevolking na de prestaties van Oranje op het WK voetbal 1974 in West-Duitsland. (archieffoto Holvast) ste stadion van Nederland. Alleen, als je het voetbal als beroep kiest, gaat het niet enkel om de sfeer, maar ook om de knik kers. En daarvoor had ik toen al best naar het buitenland gewild". Hij vertrok pas in 1978, „na een ver schrikkelijk seizoen onder Boskov in de Kuip, waar toen zo slecht werd gevoet bald dat ik er zelf niet meer in geloofde. Gelukkig ging ik daarna met het Neder lands elftal naar Argentinië, waar het in de eerste ronde best redelijk ging. Maar ik raakte weer geblesseerd. Toen,heb ik echt gedacht dat ik het verder wel kon vergeten. De contractbesprekingen bij Feyenoord zaten muurvast. De club had twee miljoen verlies geleden en schroef de de salarissen tot de helft terug. Ik kon nog 50.000 gulden verdienen en omdat ik geblesseerd was, had ik geen poot om op te staan. Maar voor dat geld had ik nóóit getekend. Dan was ik teruggegaan naar de amateurs. Hoog spel, ja, maar je kunt maar niet alles met je laten doen". Duister Het was niet nodig, het fortuin lachte Rijsbergen opnieuw toe. Inter Football bracht hem naar Bastia, „dat 600.000 gul den betaalde, waar Feyenoord zeer dankbaar voor mocht zijn. En Corsica was perfect. Een mooi huis, een lekker klimaat, een prima eiland en het ging wel redelijk, daar. Maar Bastia was toch een club die op duistere manier aan de centjes kwam en die centjes waren ook ineens op. Ik had voor drie jaar gete kend, maar al in het eerste jaar kwam het geld niet meer regelmatig binnen. Mijn mazzel was dat ik in die tijd in het wereldelftal tegen Cosmos speelde. Een Rijsbergen bezig met de jongste jeugd i vind ik het leukste wat er is". Ajax. "Werken met die pupillen (foto Van Boven) paar maanden later liep ik daar zelf, ik ben er vijf seizoenen gebleven". Precies lang genoeg, zo bleek achteraf. Op het moment dat Rijsbergen vertrok bij Cosmos „waarmee ik in alle uithoe ken van de wereld was geweest", stortte het Amerikaanse voetbal in. „Ik heb er een prachtige tijd gehad", draait hij de film terug. „Ik ben ook altijd pro-Ameri kaans geweest, al besef ik dat dat ook nadelen heeft. Het is een echt prestatie- land en dat is weieens vervelend als je aan de andere kant zit, maar ik mag dat wel. Wie het niet kan moet natuurlijk be schermd worden, maar als je wel wat kan moetje presteren. En daar mag dan best voor betaald worden". Rechts „Dat is waarschijnlijk rechts, ja", schetst hij de opvatting die uit die zin nen spreekt. „Ik ben niet geïnteresseerd in politiek, maar mijn gedachtengang is waarschijnlijk rechts. Ik ben altijd voor prestaties geweest en als dat rechts heet, dan ben ik dus rechts. Maar is daar wat verkeerd aan? Ik ben zover gekomen door elke keer op het juiste moment te presteren en het is natuurlijk niet alleen toeval of geluk dat je op de goede mo menten goed speelt. Het willen preste ren en winnen is iets dat topsporters kenmerkt". Vanuit die visie begrijpt hij niet wat zich nu afspeelt in de vaderlandse voet balwereld. „Dat sommige spelers met een schone broek van het veld afkomen, dat ze fluitend in de bus zitten na een nederlaag, dat ze lachen om boetes. Daar begrijp ik geen moer van. Neem Neder- land-België, die laatste achttien minu ten. Ik had die elf Belgen het stadion uit geschoten, maar die goal zou niet geval len zyn". Specialisten Nu die fatale treffer wel viel, was dat voor Rijsbergen eens te meer het bewijs dat er in Nederland geen echte verdedi gers meer rondlopen. Uitvloeisel van het destijds ingevoerde totaal-voetbal. De spelers moesten alles kunnen en de gro ten van zijn generatie konden dat ook, de mindere voetballers van nu kunnen niets meer echt goed. „Ik beheerste één ding, nu moeten ze zoveel leren dat ze dat ene specifieke niet meer kunnen. De backs moeten opkomen langs de lijn, al le verdedigers moeten de middenvel ders en de aanvallers ondersteunen. Het belangrijkste van het verdedigen, het uitschakelen van de tegenstander, dat kunnen ze niet meer". Het bleek nadrukkelijk tegen België, een wedstrijd waarbij Rijsbergen nog een generatie-verschil signaleerde. „Ze wilden allemaal graag naar Mexico, had den er de mond van vol, maar niemand was bereid echt de mouwen op te stro pen en zich total loss te voetballen. Ik maak me sterk dat er, op Valke na mis schien, ook maar één speler leegge- speeld van het veld is gekomen. En dat terwijl het toch een ramp is dat we niet naar Mexico gaan. In wezen hadden we daar niks te zoeken, maar de talenten die er nog wel degelijk zijn, hadden zich ten minste kunnen verbeteren". Sparringpartner „Nu zijn we internationaal alleen nog een leuke sparringpartner", schampert hij zonder leedvermaak. „Zonde, want talenten zijn er nog zat. Van Basten, Been, Gullit, Vanenburg, Rijkaard, die jongens hebben het in zich. Maar als er echt wat van ze wordt gevraagd, tonen ze geen volwassenheid. Ze zijn teveel verwend, hebben allemaal salarissen waar je u tegen zegt en liggen er niet meer wakker van als ze inkomsten mis sen. Ze zijn zich niet bewust van hun be voorrechte positie, hebben niet door dat het geld alleen binnen blijft komen als ze prestaties leveren. Het zou heel goed. zijn als ze dat eens gingen beseffen". Dat is misschien de positieve kant van de uitschakeling, denkt hij. „Dat ieder een zich ervan bewust is geworden, dat we nu eens echt wat moeten neerzetten. De lijnen voor Oranje moeten definitief worden uitgezet, er moet een groep wor den gevormd die nu eens bij elkaar blijft. De ideëen van Rijvers waren wat dat betreft helemaal niet zo slecht". Premiesysteem Individueel zou de prestatiedrang ook gestimuleerd kunnen worden, meent Rijsbergen. „Met een premie-systeem. Met een laag basissalaris en voor mijn part 5000 gulden voor een overwinning. Als ze het maar terugzien in hun porte monnee als ze niet gewerkt hebben. Als je een beroep uitoefent waarin je zo ge makkelijk je geld verdient, is toch de eerste vereiste dat je prestaties levert. Maar wat lees je nu, na wedstrijden? Cruijff die zegt dat er bij Ajax vier .afwe zig' waren, Fafié die roept dat hij bij Feyenoord met volgevreten profs moet werken. Ze zien de belangen niet meer. Soms denk je, ze leven maar een beetje, ze doen maar wat". Rosbergen wist altijd wat er van hem werd verlangd en trok zijn eigen plan („Ik trainde graag voor mezelf, ny ver schieten de meesten van kleur als je dat zegt"). Introvert en niet altijd even ge nuanceerd, wat hem er voor zijn omge ving niet gemakkelijker op maakte, maar wel altijd strevend naar het maxi male. Sportief gezien dan, want ook bij zijn terugkeer in Holland was hij nauwelijks veranderd. „Ik gedraag me hopelijk heel normaal, rij niet in dure auto's en pronk niet met wat ik heb. Waarom zou ik. Ik heb gewoon een beetje mazzel gehad en daar heb ik van geprofiteerd". Dat kon niet bij Helmond Sport, waar de middelen ontbraken om hem te hou den. Eigenlijk had hij zich in Brabant willen "settelen", door het gebrek aan fi- nancieën vertrok hij na een half seizoen. van de drie waarvoor hy was ingehuurd. „Feyenoord wilde me in die tijd ook nog hebben", merkt hij ironisch op, „maar dat dacht dat ik voor een appel en een ei kwam. Ik moest me eerst maar weer eens bewijzen, zei het bestuur in de on derhandelingen". Ellende Hij toonde het belachelijke van die stelling aan bij FC Utrecht. Daar begon hij zo goed dat hij het Nederlands elftal weer zou hebben gehaald. Een week voor zijn uitverkiezing sloeg het noodlot toe. Voor het eerst, maar direct ook defi nitief. Met zijn hesblessure begon alle el lende. Hij raakte in de versukkeling, liet zich in januari '85 opereren, maar bleef pijn houden. Hij had direct om afkeu ring kunnen vragen, maar dat druiste te gen zijn karakter in. Dus reisde hij stad en land af, op zoek naar genezing, bleef hij stug trainen, lopen en hopen. Zelfs nu hij diep in zijn hart weet dat het afge- lopenis, wil hij er nog niet aan. „Er zijn toch ook jongens die een jaar na hun afkeuring weer konden voetbal len", probeert hij, maar hij moet toege ven dat die jonger waren. „Ik heb mijn leeftijd tegen", bekent hij moeizaam, „dus zal het wel definitief afgelopen zijn. Ik heb het zien aankomen, maar het doet toch pijn. Ik zal het voetbal missen, maar ik kan het niet missen". Toekomst Het hoeft ook niet. Zijn toekomst ligt in het trainersvak. „En daar sta ik toch iets gemakkelijker tegenover dan ande ren. Veel trainers zijn geforceerd bezig, want als ze eruit worden geschopt, zitten ze zonder geld. Ik kan wel een jaartje overbruggen. Ik wil in de trainerij dan ook wel wat bereiken, maar ik wil beslist geen zenuwpatiënt worden. Ik heb me niet vijftien jaar lang suf gelopen om het nu binnen een paar seizoenen aan mijn hart te krijgen in onderhandelingen met bestuursleden die er geen bal van snap pen. Ik hoef me voor niemand meer te bewijzen, alleen voor mezelf. Ik moet weer van onderaf beginnen". Vandaar dat hij bij de jeugd is gestart. In De Meer ligt het Voorland van zijn toekomst. Bij Ajax (waar de tien-, elf- en twaalfjarigen al ongelooflijk veel blijken te kunnen) heeft hij onder andere Jordi Cruijff onder zijn hoede. Diens vader is dik tevreden met het werk van zijn vroe ge Oranje-collega, die in zijn spoor groot werd als voetballer en die hij ook in het trainersvak nog ver ziet komen. „Hij heeft een goede achtergrond, een prima mentaliteit, plezier in dat werk en ambi tie", zegt de maestro. Rijsbergen bewijst het door op een vroege zaterdagmorgen in discussie te gaan. Een moeder van een Rood Wit-ju- nior kan het niet verkroppen dat het team van haar zoontje met 8-0 wordt weggetikt door de D-jeugd van de prof club. Aan de zijlijn, vanwaar ook Cruijff, Bruins Slot, Kohn en Van der Hart toe kijken, roept ze in goed Amsterdams dat het „een skande" is dat die jongetjes van Ajax zo goed voetballen en dat ze met zo'n trainersstaf en begeleiding „nooit met plezier kunnen spelen". „Mijn zoon zou hier niet heen mogen, want er moet van alles en er mag niks", sneert ze. Rijsbergen gaat onmiddellijk in de verdediging, legt uitvoerig en geduldig uit dat zijn pupillen wel degelijk plezier hebben („Het is toch de droom van ie dere jongen om bij Ajax te spelen?") maar dat ze tegelijkertijd ook zo goed mogelijk willen presteren en dat ze daar toe bij Ajax de kans krijgen. De moeder laat zich niet overtuigen, wat Rijsbergen in het geheel niet begrijpt. „Als ik het zou moeten overdoen, zou ik op jongere leeftijd beginnen en er nog fanatieker te genaan gaan. Dan was ik eerder beter aan de bal geweest, dan had ik mis schien ook goed links kunnen trappen. Dat had ik graag willen verbeteren". Bij hemzelf kan dat niet meer, bij de jeugdspelers van Ajax kan het nog wel. Rijsbergen vindt het werken met die jongetjes voorlopig „het leukste wat er is". „Daar kun je nog oprecht mee bezig zijn, die kun je nog wat leren. Bij de jeugd zie je resultaten. En dat is belang rijk want de hele tendens is dat de clubs zich meer en meer op de eigen opleiding richten. Daar zou ik me dan ook het liefst geheel op storten, maar er moet wel brood op de plank komen en voor jeugdtrainers hebben de clubs niet zo veel over. Ik zou graag bij Ajax blijven, kan dat niet dan hoop ik dat ik bij een amateurclub terecht kan. En wie weet waar het toe leidt. Als ik als trainer net zoveel geluk heb als ik als voetballer had, dan ben ik over drie jaar bonds coach". Zover reikt zijn ambitie niet. „In Zeist heb je teveel papierwerk, ben je te wei nig betrokken by wedstrijden. Ik vind het prachtig om op het veld over te bren gen wat ik in al die jaren heb geleerd. Dat is de uitdaging, het avontuur. Ik heb er enorm veel zin in". Het nieuwe begin is voor hem letter lijk en figuurlijk het einde.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1986 | | pagina 17