Wim Rijsbergen: einde is nieuw begin
ZATERDAG 18 JANUARI 1986
E MM
BIJLAGE VAN HET LEIDSCH/ALPHENS DAGBLAD
PAGINA17
Hij wil er zelf nog niet aan, maar diep in zijn hart weet Wim Rijsbergen dat het afgelopen is. De Leidse
profvoetballer gaat het slopende persoonlijke duel met zijn buik-en liesblessure in 1986 op zeker verliezen en
hoewel hij door zal worstelen tot hij er echt bij neervalt beseft óók hij zo langzamerhand dat hij tegen beter
weten in vecht.
De doktoren hebben hem al verteld dat het zo niet langer kan, de claim bij de verzekering is ingediend en zijn
afkeuring is slechts een kwestie van tijd. Rijsbergen zelf heeft de strijd op 34-jarige leeftijd nog niet
opgegeven („Ik blijf het proberen, want ik zou nog zeker twee jaar meekunnen op dit niveau"), maar ziet wel
in dat het eigenlijk hopeloos is, nu zelfs een operatie zijn klachten niet heeft kunnen wegnemen.
„Het wordt niks meer", moet hij tenslotte dan ook wel bekennen. „Bij elke inspanning heb ik ergens pijn en
die pijn gaat niet meer weg. Het is voorbij".
Het afscheidsverhaal met Wim Rijsbergen, de sobere karakterspeler die er uithaalde wat erin zat, die beter
boerde dan velen van zijn illustere tijdgenoten. Vijftien jaar betaald voetbal voerden hem van PEC Zwolle
via Feyenoord, Bastia, New York Cosmos, en Helmond Sport naar FC Utrecht. Hij had veel geluk, maar liet
zelf ook niets aan het toeval over. Het prototype van de pure prof ging altijd tot de bodem en werd
dienovereenkomstig beloond. Als 32-voudig international speelde hij mee op twee WK 's, als clubvoetballer
zag hij de hele wereld.
Hij is er bepaald „niet armer van geworden", maar is niet veranderd. Rijsbergen is een gewone Leidse jongen
gebleven. Een beetje introvert misschien en met een zwart-witte kijk op de zaken, maar hij is niet wezenlijk
anders dan toen hij nog in de Leidse Grevestraat woonde en straatvoetbal speelde op de Kaasmarkt. „De
buitenwereld kijkt misschien anders tegen me aan, maar ik ben dezelfde gebleven. Een dubbeltje kan nooit
een kwartje worden. Financieel misschien wel, maar geestelijk niet. Ik ben nooit vergeten waar ik vandaan
kom.
Van Roodenburg dus en vermoedelijk keert hij ooit nog eens in een andere hoedanigheid bij die vereniging
terug. Ook voor de rest van zijn leven moet er weer „brood op de plank komen" en dat houdt hem nu al bezig.
Zijn afscheidsverhaal is ddn ook tevens een voorbeschouwing.
door Paul de Tombe
Het einde is voor hem een nieuw begin.
Wim Rijsbergen wil trainer worden zo
dra zijn afkeuring definitief is. Hij gaat
dit jaar op voor de cursus coach betaald
voetbal, maar is ondertussen al bezig
met het funderen van de basis. Driemaal
in de week traint hij de jongste jeugd
van Ajax: „Omdat Cruijff het vroeg, ik
me vereerd voelde en omdat er in De
Meer veel trainers rondlopen van wie ik
wat kan opsteken", zo motiveert hij zijn
keuze zelf.
Er is nog een reden en die typeert hem
beter. „In het trainersvak ligt mijn toe
komst en ik wil onderaan beginnen",
zegt hij. „Zo ben ik ook als voetballer
begonnen en zo zou ik in elk beroep star
ten. Geloof me, ik kan zomaar een zaak
oprichten en zelf directeur worden.
Maar zelfs als ik dat zou doen, zou ik
eerst alle rangen doorlopen willen heb
ben die ik later zelf zou instellen. Een
voudig omdat ik wil weten wat er gaan
de is, wat er leeft. Later zou ik dan best
hogerop willen, maar een toptrainer
worden? Ik weet niet of ik die spannin
gen aankan. Ik weet het eqjit niet".
Perfectionist
Het tekent hem precies zoals hij was
en is. Een perfectionist, in al zijn twijfel
en beperkingen. „Er lopen in de D-jeugd
van Ajax jongetjes die nu al meer kun
nen, dan ik ooit kon", merkt hij bewon
derend op en daarmee is hij onmiddel
lijk terug by zijn eigen carrière. De be
perkte voetballer haalde er royaal uit
wat er in zat, misschien zelfs wel meer
dan dat. Enerzijds misschien 'geluk', an
derzijds ook een gevolg van zijn instel
ling.
Hij gaf zich altijd volledig. „Proberen
de beste te worden in alles wat je doet",
is zijn lijfspreuk. Hij kan tevreden vast
stellen dat hem dat is gelukt („Ik heb er
het maximale uitgehaald"), al speelde
ook hij natuurlijk niet altijd even goed.
Dat compenseerde hij dan met zijn inzet.
„Je kan best een keer slecht voetbal
len, maar dan kun je je nog wel kapot
werken. Dat heb ik altijd gedaan, een
trainer heeft me nooit kunnen verwijten
dat ik te weinig inzet toonde. Als ande
ren dat niet deden, dan sloeg ik op tilt en
zei ik daar wat van. Daar heb ik een hoop
vijanden mee gemaakt, ja, maar daar
heb ik maling aan".
Indianen
Dat karakter voorkwam de toeloop
„van de indianen die alleen maar om je
heen draaien om van je te profiteren. Die
heb ik daarmee onbewust afgestoten".
Het staat ook haaks op zijn opmerking
dat hij geen toptrainer zou willen wor
den, maar die uitspraak zal hij later in
het gesprek dan ook herroepen. Als
voetballer haalde hij de top door die in
stelling wèl en hij kon zich mede daar
door ook lang handhaven.
Zolang, dat hij zelfs aan het einde van
zijn carrière nog kandidaat was voor een
plek in Oranje. Rinus Michels wilde
Wim Rijsbergen in oktober 1984 oproe
pen voor de interland in en tegen Oos
tenrijk, maar een week voor dat WK
kwalificatieduel sloeg het noodlot toe.
De stugge verdediger raakte juist toen
geblesseerd. Zijn bijna-selectie toonde
wel aan hoeveel waardering hij nog
oogstte in de herfst van zijn loopbaan.
Conditie
Ongetwijfeld omdat hij als één van de
weinigen in Nederland de kunst van het
pure verdédigen nog beheerst (zulke
specialisten zijn er bijna niet meer, zal
hij later uitleggen), maar ook zijn ijzeren
conditie sprak daarbij mee. Die hield
Rijsbergen altijd zelf op peil, ook als het
eigenlijk niet nodig was.
Frappant was hoe hij in zijn jaar bij
Bastia op Corsica dagelijks voor zichzelf
trainde, omdat de club de oefensessies
met de Franse slag benaderde. Slechts
éénmaal per dag, wanneer de zon nog
niet zo fel was, kwamen zijn collega's
naar het stadion. Daarna legde Rijsber
gen voor zichzelf nog heel wat kilome
ters af, op het eiland waar de bevolking
over de wegen raasde alsof het laatste
uur geslagen had en eenmaal op de
plaats van bestemming aangekomen re
laxte alsof de tijd stilstond. Rijsbergen
liep constant, altijd en overal waar hij
speelde. Zo trouw dat het één van zijn
hobbies is geworden. „Ik wil nu wel
eens kijken of ik een marathon af kan
leggen", heeft hij zich ten doel gesteld.
Op zijn minst merkwaardig voor ie
mand met zulke zwakke enkels. „Maar
als ik me daaraan had gestoord, zou ik
tien jaar geleden al zijn afgekeurd voor
het profvoetbal", lacht hij grimmig..
„Mijn enkels zijn al vijftien jaar afge
schreven. Er zit allerlei rotzooi in: kraak
been en restanten van injecties. Ik heb
het nooit als een echte last ervaren". Hij
kreeg zoveel spuiten dat hij er half inva
lide van had kunnen worden, maar ge-
dreven door ambitie negeerde hij de
doorlopend zeurende pijn.
„Omdat ik het altijd met plezier heb
gedaan", geeft hij als simpele verklaring.
„Omdat trainen en voetballen geen
must, maar een lust voor me was. An
ders dan de verwende ventjes van nu
heb ik altijd beseft dat ik ook ergens tus
sen vier muren had kunnen zitten wan
neer ik op het veld stond of aan een bos-
loop bezig was. En inderdaad, ik heb ge
luk gehad. Goed gespeeld op de momen
ten dat het nodig was en misschien was
ik ook wel een goede verdediger".
Fortuin
Misschien wel. Zijn 'fortuin' begon in
elk geval al bij PEC Zwolle in de eerste
divisie. Hij had die club bewust verko
zen boven de eredivisieploegen Sparta,
ADO en DWS die de rechtsback van
Roodenburg destijds ook al begeerden.
Net van school („driejaar HBS, toen ben
ik gestopt om me volledig aan het voet
ballen te wijden") leek het Wim Rijsber
gen beter eerst op dat niveau te rijpen.
Hij had alles mee, beseft hij achteraf.
„Want als PEC dat seizoen toevallig
geen kampioen was geworden, had mis
schien niemand ooit nog van Wim Rijs
bergen gehoord".
Eenmaal gekocht door Feyenoord,
„dat net op het punt stond Laseroms en
Romeijn eruit te gooien, daar rolde ik
dus zo tussen", werd hij alom bekend.
Eerst alleen Europees met zijn club, die
kampioen werd en de UEFA Cup won
na jaren van verval. Vervolgens ook
mondiaal, dankzij de Oranje-prestatie op
het WK 1974 in West Duitsland. „De wit
te neger", werd hij genoemd na het vero
veren van het zilver, dat goud had moe
ten zijn.
„Dat was misschien de enige pech,
maar dat heb ik nooit als pech ervaren.
Als we de besten waren geweest, hadden
we dat in die finale moeten bewijzen",
stelt hij nuchter vast. „Verder heb ik
vooral in die periode het geluk gehad dat
het zo goed liep met Feyenoord en Oran
je. Maar dat geluk moetje hebben in die
maffe wereld. Speciaal als verdediger.
Natuurlijk moet je zelf goed spelen,
maar je bent ook afhankelijk van de
prestaties van een team. Als een spits
goals maakt, kan hij niet stuk", verwijst
hij naar bijvoorbeeld Van Loen („vorig
jaar kende niemand hem, nu kost ie een
miljoen"). „Als verdediger val je alleen
op als een heel elftal goed presteert. Ik
had bovendien het geluk dat Hulshoff
net geblesseerd was aan zijn knie, an
ders had ik wel bij de Oranje-selectie ge
zeten, maar was ik langzaam ingepast.
Nu stond ik daar van de ene op de ande
re dag als voorstopper voor Arie Haan
op het WK in Duitsland. Daar ben ik we
reldbekend geworden".
Een stroom van fanmail bevestigde
dat schriftelijk. De toch grof geboetseer
de Rijsbergen mocht zich toen nog als
vrijgezel vooral verheugen in internatio
nale vrouwelijke belangstelling. Als hij
op alle voorstellen was ingegaan, had hij
in die tijd over een viriliteit moeten be
schikken van een grenzeloosheid, die
zelfs bij knaagdieren zelden wordt aan
getroffen. Hij deed het dan ook niet,
trouwde later en heeft nu een zoon en
een dochter.
Knikkers
Ook sportief verzilverde hij zijn plot
selinge populariteit pas na een aantal ja
ren. „Omdat Feyenoord in die tijd een
waanzinnig bedrag voor me vroeg (1,2
miijoen). Dat heeft me nog transfers
naar Anderlecht en Bayern München ge
kost. Maar ik heb dat nooit ervaren als
gemiste kansen, want ik had het prima
naar mijn zin in de Kuip. Feyenoord was
een Europese topper en ik heb er mijn
beste periode meegemaakt, in het mooi
Wim Rijsbergen wordt ingehaald door de Leidse bevolking na de prestaties van Oranje op het WK voetbal 1974
in West-Duitsland. (archieffoto Holvast)
ste stadion van Nederland. Alleen, als je
het voetbal als beroep kiest, gaat het niet
enkel om de sfeer, maar ook om de knik
kers. En daarvoor had ik toen al best
naar het buitenland gewild".
Hij vertrok pas in 1978, „na een ver
schrikkelijk seizoen onder Boskov in de
Kuip, waar toen zo slecht werd gevoet
bald dat ik er zelf niet meer in geloofde.
Gelukkig ging ik daarna met het Neder
lands elftal naar Argentinië, waar het in
de eerste ronde best redelijk ging. Maar
ik raakte weer geblesseerd. Toen,heb ik
echt gedacht dat ik het verder wel kon
vergeten. De contractbesprekingen bij
Feyenoord zaten muurvast. De club had
twee miljoen verlies geleden en schroef
de de salarissen tot de helft terug. Ik kon
nog 50.000 gulden verdienen en omdat
ik geblesseerd was, had ik geen poot om
op te staan. Maar voor dat geld had ik
nóóit getekend. Dan was ik teruggegaan
naar de amateurs. Hoog spel, ja, maar je
kunt maar niet alles met je laten doen".
Duister
Het was niet nodig, het fortuin lachte
Rijsbergen opnieuw toe. Inter Football
bracht hem naar Bastia, „dat 600.000 gul
den betaalde, waar Feyenoord zeer
dankbaar voor mocht zijn. En Corsica
was perfect. Een mooi huis, een lekker
klimaat, een prima eiland en het ging
wel redelijk, daar. Maar Bastia was toch
een club die op duistere manier aan de
centjes kwam en die centjes waren ook
ineens op. Ik had voor drie jaar gete
kend, maar al in het eerste jaar kwam
het geld niet meer regelmatig binnen.
Mijn mazzel was dat ik in die tijd in het
wereldelftal tegen Cosmos speelde. Een
Rijsbergen bezig met de jongste jeugd i
vind ik het leukste wat er is".
Ajax. "Werken met die pupillen
(foto Van Boven)
paar maanden later liep ik daar zelf, ik
ben er vijf seizoenen gebleven".
Precies lang genoeg, zo bleek achteraf.
Op het moment dat Rijsbergen vertrok
bij Cosmos „waarmee ik in alle uithoe
ken van de wereld was geweest", stortte
het Amerikaanse voetbal in. „Ik heb er
een prachtige tijd gehad", draait hij de
film terug. „Ik ben ook altijd pro-Ameri
kaans geweest, al besef ik dat dat ook
nadelen heeft. Het is een echt prestatie-
land en dat is weieens vervelend als je
aan de andere kant zit, maar ik mag dat
wel. Wie het niet kan moet natuurlijk be
schermd worden, maar als je wel wat
kan moetje presteren. En daar mag dan
best voor betaald worden".
Rechts
„Dat is waarschijnlijk rechts, ja",
schetst hij de opvatting die uit die zin
nen spreekt. „Ik ben niet geïnteresseerd
in politiek, maar mijn gedachtengang is
waarschijnlijk rechts. Ik ben altijd voor
prestaties geweest en als dat rechts heet,
dan ben ik dus rechts. Maar is daar wat
verkeerd aan? Ik ben zover gekomen
door elke keer op het juiste moment te
presteren en het is natuurlijk niet alleen
toeval of geluk dat je op de goede mo
menten goed speelt. Het willen preste
ren en winnen is iets dat topsporters
kenmerkt".
Vanuit die visie begrijpt hij niet wat
zich nu afspeelt in de vaderlandse voet
balwereld. „Dat sommige spelers met
een schone broek van het veld afkomen,
dat ze fluitend in de bus zitten na een
nederlaag, dat ze lachen om boetes. Daar
begrijp ik geen moer van. Neem Neder-
land-België, die laatste achttien minu
ten. Ik had die elf Belgen het stadion uit
geschoten, maar die goal zou niet geval
len zyn".
Specialisten
Nu die fatale treffer wel viel, was dat
voor Rijsbergen eens te meer het bewijs
dat er in Nederland geen echte verdedi
gers meer rondlopen. Uitvloeisel van het
destijds ingevoerde totaal-voetbal. De
spelers moesten alles kunnen en de gro
ten van zijn generatie konden dat ook,
de mindere voetballers van nu kunnen
niets meer echt goed. „Ik beheerste één
ding, nu moeten ze zoveel leren dat ze
dat ene specifieke niet meer kunnen. De
backs moeten opkomen langs de lijn, al
le verdedigers moeten de middenvel
ders en de aanvallers ondersteunen. Het
belangrijkste van het verdedigen, het
uitschakelen van de tegenstander, dat
kunnen ze niet meer".
Het bleek nadrukkelijk tegen België,
een wedstrijd waarbij Rijsbergen nog
een generatie-verschil signaleerde. „Ze
wilden allemaal graag naar Mexico, had
den er de mond van vol, maar niemand
was bereid echt de mouwen op te stro
pen en zich total loss te voetballen. Ik
maak me sterk dat er, op Valke na mis
schien, ook maar één speler leegge-
speeld van het veld is gekomen. En dat
terwijl het toch een ramp is dat we niet
naar Mexico gaan. In wezen hadden we
daar niks te zoeken, maar de talenten die
er nog wel degelijk zijn, hadden zich ten
minste kunnen verbeteren".
Sparringpartner
„Nu zijn we internationaal alleen nog
een leuke sparringpartner", schampert
hij zonder leedvermaak. „Zonde, want
talenten zijn er nog zat. Van Basten,
Been, Gullit, Vanenburg, Rijkaard, die
jongens hebben het in zich. Maar als er
echt wat van ze wordt gevraagd, tonen
ze geen volwassenheid. Ze zijn teveel
verwend, hebben allemaal salarissen
waar je u tegen zegt en liggen er niet
meer wakker van als ze inkomsten mis
sen. Ze zijn zich niet bewust van hun be
voorrechte positie, hebben niet door dat
het geld alleen binnen blijft komen als
ze prestaties leveren. Het zou heel goed.
zijn als ze dat eens gingen beseffen".
Dat is misschien de positieve kant van
de uitschakeling, denkt hij. „Dat ieder
een zich ervan bewust is geworden, dat
we nu eens echt wat moeten neerzetten.
De lijnen voor Oranje moeten definitief
worden uitgezet, er moet een groep wor
den gevormd die nu eens bij elkaar
blijft. De ideëen van Rijvers waren wat
dat betreft helemaal niet zo slecht".
Premiesysteem
Individueel zou de prestatiedrang ook
gestimuleerd kunnen worden, meent
Rijsbergen. „Met een premie-systeem.
Met een laag basissalaris en voor mijn
part 5000 gulden voor een overwinning.
Als ze het maar terugzien in hun porte
monnee als ze niet gewerkt hebben. Als
je een beroep uitoefent waarin je zo ge
makkelijk je geld verdient, is toch de
eerste vereiste dat je prestaties levert.
Maar wat lees je nu, na wedstrijden?
Cruijff die zegt dat er bij Ajax vier .afwe
zig' waren, Fafié die roept dat hij bij
Feyenoord met volgevreten profs moet
werken. Ze zien de belangen niet meer.
Soms denk je, ze leven maar een beetje,
ze doen maar wat".
Rosbergen wist altijd wat er van hem
werd verlangd en trok zijn eigen plan
(„Ik trainde graag voor mezelf, ny ver
schieten de meesten van kleur als je dat
zegt"). Introvert en niet altijd even ge
nuanceerd, wat hem er voor zijn omge
ving niet gemakkelijker op maakte,
maar wel altijd strevend naar het maxi
male.
Sportief gezien dan, want ook bij zijn
terugkeer in Holland was hij nauwelijks
veranderd. „Ik gedraag me hopelijk heel
normaal, rij niet in dure auto's en pronk
niet met wat ik heb. Waarom zou ik. Ik
heb gewoon een beetje mazzel gehad en
daar heb ik van geprofiteerd".
Dat kon niet bij Helmond Sport, waar
de middelen ontbraken om hem te hou
den. Eigenlijk had hij zich in Brabant
willen "settelen", door het gebrek aan fi-
nancieën vertrok hij na een half seizoen.
van de drie waarvoor hy was ingehuurd.
„Feyenoord wilde me in die tijd ook nog
hebben", merkt hij ironisch op, „maar
dat dacht dat ik voor een appel en een ei
kwam. Ik moest me eerst maar weer
eens bewijzen, zei het bestuur in de on
derhandelingen".
Ellende
Hij toonde het belachelijke van die
stelling aan bij FC Utrecht. Daar begon
hij zo goed dat hij het Nederlands elftal
weer zou hebben gehaald. Een week
voor zijn uitverkiezing sloeg het noodlot
toe. Voor het eerst, maar direct ook defi
nitief. Met zijn hesblessure begon alle el
lende. Hij raakte in de versukkeling, liet
zich in januari '85 opereren, maar bleef
pijn houden. Hij had direct om afkeu
ring kunnen vragen, maar dat druiste te
gen zijn karakter in. Dus reisde hij stad
en land af, op zoek naar genezing, bleef
hij stug trainen, lopen en hopen. Zelfs
nu hij diep in zijn hart weet dat het afge-
lopenis, wil hij er nog niet aan.
„Er zijn toch ook jongens die een jaar
na hun afkeuring weer konden voetbal
len", probeert hij, maar hij moet toege
ven dat die jonger waren. „Ik heb mijn
leeftijd tegen", bekent hij moeizaam,
„dus zal het wel definitief afgelopen zijn.
Ik heb het zien aankomen, maar het doet
toch pijn. Ik zal het voetbal missen,
maar ik kan het niet missen".
Toekomst
Het hoeft ook niet. Zijn toekomst ligt
in het trainersvak. „En daar sta ik toch
iets gemakkelijker tegenover dan ande
ren. Veel trainers zijn geforceerd bezig,
want als ze eruit worden geschopt, zitten
ze zonder geld. Ik kan wel een jaartje
overbruggen. Ik wil in de trainerij dan
ook wel wat bereiken, maar ik wil beslist
geen zenuwpatiënt worden. Ik heb me
niet vijftien jaar lang suf gelopen om het
nu binnen een paar seizoenen aan mijn
hart te krijgen in onderhandelingen met
bestuursleden die er geen bal van snap
pen. Ik hoef me voor niemand meer te
bewijzen, alleen voor mezelf. Ik moet
weer van onderaf beginnen".
Vandaar dat hij bij de jeugd is gestart.
In De Meer ligt het Voorland van zijn
toekomst. Bij Ajax (waar de tien-, elf- en
twaalfjarigen al ongelooflijk veel blijken
te kunnen) heeft hij onder andere Jordi
Cruijff onder zijn hoede. Diens vader is
dik tevreden met het werk van zijn vroe
ge Oranje-collega, die in zijn spoor groot
werd als voetballer en die hij ook in het
trainersvak nog ver ziet komen. „Hij
heeft een goede achtergrond, een prima
mentaliteit, plezier in dat werk en ambi
tie", zegt de maestro.
Rijsbergen bewijst het door op een
vroege zaterdagmorgen in discussie te
gaan. Een moeder van een Rood Wit-ju-
nior kan het niet verkroppen dat het
team van haar zoontje met 8-0 wordt
weggetikt door de D-jeugd van de prof
club. Aan de zijlijn, vanwaar ook Cruijff,
Bruins Slot, Kohn en Van der Hart toe
kijken, roept ze in goed Amsterdams dat
het „een skande" is dat die jongetjes van
Ajax zo goed voetballen en dat ze met
zo'n trainersstaf en begeleiding „nooit
met plezier kunnen spelen". „Mijn zoon
zou hier niet heen mogen, want er moet
van alles en er mag niks", sneert ze.
Rijsbergen gaat onmiddellijk in de
verdediging, legt uitvoerig en geduldig
uit dat zijn pupillen wel degelijk plezier
hebben („Het is toch de droom van ie
dere jongen om bij Ajax te spelen?")
maar dat ze tegelijkertijd ook zo goed
mogelijk willen presteren en dat ze daar
toe bij Ajax de kans krijgen. De moeder
laat zich niet overtuigen, wat Rijsbergen
in het geheel niet begrijpt. „Als ik het
zou moeten overdoen, zou ik op jongere
leeftijd beginnen en er nog fanatieker te
genaan gaan. Dan was ik eerder beter
aan de bal geweest, dan had ik mis
schien ook goed links kunnen trappen.
Dat had ik graag willen verbeteren".
Bij hemzelf kan dat niet meer, bij de
jeugdspelers van Ajax kan het nog wel.
Rijsbergen vindt het werken met die
jongetjes voorlopig „het leukste wat er
is". „Daar kun je nog oprecht mee bezig
zijn, die kun je nog wat leren. Bij de
jeugd zie je resultaten. En dat is belang
rijk want de hele tendens is dat de clubs
zich meer en meer op de eigen opleiding
richten. Daar zou ik me dan ook het
liefst geheel op storten, maar er moet
wel brood op de plank komen en voor
jeugdtrainers hebben de clubs niet zo
veel over. Ik zou graag bij Ajax blijven,
kan dat niet dan hoop ik dat ik bij een
amateurclub terecht kan. En wie weet
waar het toe leidt. Als ik als trainer net
zoveel geluk heb als ik als voetballer
had, dan ben ik over drie jaar bonds
coach".
Zover reikt zijn ambitie niet. „In Zeist
heb je teveel papierwerk, ben je te wei
nig betrokken by wedstrijden. Ik vind
het prachtig om op het veld over te bren
gen wat ik in al die jaren heb geleerd.
Dat is de uitdaging, het avontuur. Ik heb
er enorm veel zin in".
Het nieuwe begin is voor hem letter
lijk en figuurlijk het einde.