'Er zijn ook leuke kanten' PAGINA XII EINDEJAARSBIJLAGE 1985 LEIDSCH/ALPHENS DAGBLAD door Bert Paauw In Koudekerk is ze alweer zo'n tien jaar een vertrouwde Verschij ning bij begrafenissen. Gekleed in een stemmig grijs of zwart mantel pak, gecombineerd met een lange zwarte jas en een zwarte hoed, doet ze haar werk als uitvaartverzorgster. De 43-jarige mevrouw M.C.C. Schrama-Schellingerhout ("Zeg maar Ria, zo kennen ze me hier") behoort tot de uitzonderingen in een wereldje waarin nog steeds vóomamelijk mannen rondstappen. "Toch komen vrouwen er meer en meer in", zegt mevrouw Schrama, die rept van vrouwelijke collega's in Noordwijk, Sas- senheim en Gouda. Er zullen echter nog wel heel wat jaren voorbijgaan voordat dit mannenbolwerk is geslecht, al lijkt deze zaak mevrouw Schrama nou niet onmiddellijk te beroeren. Zelf is ze eigenlijk bij toeval in de uit vaartverzorging terecht gekomen. "Het is geen beroep waar je als meisje of jon gen bewust voor kiest in de trant van: hè, dat lijkt me wel een leuk vak. Je moet ermee in aanraking komen via kennissen of familie". Dat laatste was bij mevrouw Schrama het geval. Haar vader was al tientallen jaren een gerespecteerd uitvaartverzor ger in Koudekerk toen hij in 1975 over woog een punt achter zijn werkzaamhe den te zetten. Mevrouw Schrama: "Hij liep naar de 65 en zei: ik denk dat ik m'n begrafenisbedrijf maar van de hand doe, want er is toch geen opvolger. M'n twee broers hadden destijds namelijk geen belangstelling om het bedrijf over te ne men. Dat is overigens bij één van de twee later veranderd en die probeert nu in Alphen iets op te bouwen". "Maar toen m'n vader liet doorsche meren ermee te willen stoppen heb Ik gezegd het wel te willen doen. Ik zag het wel zitten. Het zou me een stuk econo mische zelfstandigheid brengen want het was een goedlopend bedrijf. Ik was bovendien van jongsaf aan met het werk vertrouwd geraakt". Mevrouw Schrama zette haar plannen door en haalde in 1975 het diploma van de NUVU (Nederlandse Unie van On dernemers in het Uitvaartverzorgings- bedrijf). Voor dat diploma - met daarbij inbegrepen het middenstandsdiploma - moest ze een schriftelijke cursus van een jaar volgen. "De baan van uitvaartverzorger vraagt een bepaalde instelling. Het is een heel sociaal beroep, je moet mensen bijstaan in hun verdriet en treurigheid. M'n va der heeft mij ingewerkt en geleidelijk heeft hij steeds meer aan mij overge daan. Hij is nu 75 jaar, maar hij is er nog altijd bij betrokken. Dat komt omdat hij het met hart en ziel doet". De manier waarop haar vader in de uitvaartverzorging belandde is overi gens een verhaal apart. "Vroeger had el ke kerk zijn eigen begrafenisonderne ming. De begrafenisondernemer van de hervormde kerk in Koudekerk ging be gin 1940 verhuizen. Er was niet onmid dellijk een opvolger voorhanden. Door de kerkeraad werd besloten dat vrijgezel Rob Schellingerhout het maar moest gaan doen. Er werd een ouderling op hem afgestuurd. Die zei tegen mijn va der: jij bent nog ongehuwd en dertig jaar, jij moet het gaan doen, maar m'n vader had er weinig zin in. Hij werkte op een boerderij en vond dat hij niet zo maar even kon verzuimen als er eens ie mand moest worden begraven. Vervol gens kwamen er twee ouderlingen. M'n vader zei weer nee. Toen kwam de domi nee. Die vroeg aan hem om het tijdelijk te doen, dan zou ondertussen worden gezocht naar een ander. Van dat laatste is niets terechtgekomen. Ook omdat m'n vader het een mooi, sociaal beroep ging vinden". Die laatste mening is mevrouw Schra ma ook toegedaan. "Het lijkt misschien niet zo'n vrolijk beroep omdat je steeds weer met de dood wordt geconfron doe ik dan"). Met crematies heeft ze niet vaak te ma ken om de doodeenvoudige reden dat in Koudekerk en de omliggende dorpen de voorkeur uitgaat naar de klassieke be grafenisplechtigheid. Mevrouw Schra ma: "Ik heb zelf geen uitgesproken voor keur, dat moet ieder maar voor zichzelf uitmaken. Wel is het zo dat een graf een blijvende herinnering geeft, daar kun je naartoe. As verstrooi je, dat ben je kwijt, al bestaat de mogelijkheid om de urn op een begraafplaats bij te laten zetten". Reünie Het verdriet van mensen waarmee me vrouw Schrama regelmatig wordt ge confronteerd doet haar niet in depressie ve buien vervallen, meldt ze. "Het ge beurt natuurlijk wel eens dat je ergens dagenlang mee bezig bent, dat je iets niet uitje hoofd kunt zetten maar het bij wijze van spreken mee naar bed neemt. Dat overkomt me soms bij de dood van een kind of van een vrouw die een gezin achterlaat. Toch moet je die dingen van je afzetten, anders ga je er onderdoor. En er zijn toch ook leuke kanten aan begra fenissen, hoe vreemd dat misschien ook klinkt. De koffietafels na afloop bijvoor beeld lopen nogal eens uit op een fami liereünie. 'Wat heb ik jou lang niet ge zien, we moeten toch eens wat meer con tact houden', hoor je dan. Meestal komt daar dan niet veel van terecht". Me vrouw Schrama zal voorlopig nog een vertrouwde verschijning in de wereld van de uitvaartverzorging blijven. Haar man, dochter (17) en twee zoons (20) heb ben totaal geen moeite met het aparte beroep van hun moeder. "De jongens denken erover om later ook uitvaartver zorger te worden. Maar ze moeten eerst een ander beroep leren. In zo'n kleine gemeenschap als Koudekerk kun je trouwens niet volledig bestaan van de uitvaartverzorging. Dan zouden de reke ningen te gepeperd worden. Bovendien heb je voor dit beroep een bepaalde leef tijd nodig, je moet een zekere rijpheid, een bezadigdheid uitstralen. Een broe kie van 21 jaar kan niet zomaar even er gens binnenstappen. Om een goed ge sprek met rouwende mensen aan te gaan is het denk ik toch beter boven de dertig jaar te zijn". "Dus wie weet neemt één van m'n zoons het bedrijf in de toekomst wel over. Als ze het willen, dan is het mij pri ma. We zullen wel zien. Ik ben niet ie mand die in de toekomst blikt, ik leef bij de dag. Ik ben trouwens ook niet zo'n terugkijker. 1985 is voor mij in elk geval geen bijzonder jaar geweest, ik heb geen bijzondere dingen meegemaakt. Ach, al les ging zo z'n gangetje, net als in voor gaande jaren". Mevrouw Schrama: "Je moet de dingen van je afzetten, anders ga je er onderdoor". teerd. Aan de andere kant is het wel dankbaar omdat je mensen die verdrie tig zijn kunt helpen en dingen uit han den kunt nemen". Mevrouw Schrama somt een reeks van handelingen en vragen op waaraan een uitvaartverzorger moet denken. "Je moet de overledene afleggen en verzor gen. Aan de naaste familieleden moetje een aantal vragen stellen over de gege vens in het trouwboekje, want de ge meente moet nou eenmaal de doopceel weten. Leven de ouders nog? Waar is de betrokkene overleden? Hoe laat? Welke arts heeft de dood geconstateerd? Moet er een advertentie worden opgesteld? Moeten er rouwcirculaires worden gere geld? Van welk materiaal moet de kist zijn? Waar moet de overledene worden opgebaard, thuis of in een rouwcen- trum? Moet er een geestelijke bij de be grafenis zijn? Wie licht wie in?" Onverwacht "Kortom, je werkt een heel lijstje met vragen af. Op die manier probeer je de familie dingen uit handen te nemen. Bij de ene familie blijkt alles van tevoren goed doorgepraat, bij de andere nog niet. Soms krijg je naderhand verzoeken om dingen te veranderen. Dan willen na bestaanden de overledene toch liever in een familiegraf plaatsen dan in een alge meen graf. Je probeert in elk geval een uitvaart te regelen in de stijl van de fami lie. Dat gaat meestal vanzelf, dat is iets wat je aanvoelt, ook door de vele erva ringen. Je stuit ook wel eens op onver wachte reacties van nabestaanden. Dan blijkt dat een overleden man niet meer is gewenst bij z'n kinderen. Jullie gaan je gang maar, we willen er niets mee te ma ken hebben, hoor je dan". Na tien jaar uitvaartverzorging door mevrouw Schrama kijkt niemand in Koudekerk meer vreemd op van haar verschijning. Toen ze pas begon was ze wel bang voor afwijzende reacties. Die zijn er echter niet of nauwelijks geweest. "Het was in het begin afwachten of de mensen hier en in de omliggende ge meenten een vrouw als uitvaartverzor ger zouden accepteren. Daar heb ik ei genlijk weinig problemen mee onder vonden. Ik heb me in het begin een beetje op—de achtergrond gehouden, maar de reacties waren over het alge meen heel positief'. Alleen wanneer er een begrafenis is van iemand die tot een zwaar kerkgenootschap heeft behoord komt er vanuit die kringen nog wel eens het verzoek aan mevrouw Schrama om zich zo afzijdig mogelijk te houden ("Dat Isaac Arnoldus (57) is sinds 1952 ambtenaar bij de gemeentereiniging en woont in de Opaalstraat in Leiden Isaac Arnoldus: "Vroeger was het veel gezelliger". De verwarring is aanvankelijk groot. De afspraak is gemaakt via de telefoon en het gezicht dat hoort bij het doel van het bezoek is niet be kend. Daar maakt één van de werk nemers van de gemeente reiniging dankbaar gebruik van. In de splin ternieuwe kantine geeft hij zich uit voor Isaac Arnoldus, het onderwerp van gesprek. Een geintje, onderge tekende stinkt er met boter en sui ker in. Het is dan half tien. Slechts een enke ling is begonnen aan de koffie en dat komt de verslaggever goed uit. Zien ze tenminste niet allemaal zijn rood aange lopen hoofd. Het wordt allemaal nog er ger als de vuilnismannen tegen kwart voor tien massaal binnenstormen. Stuk voor stuk worden ze door de vroege grappenmaker en z(jn 'aanhangers' op de hoogte gesteld. "Die meneer is van het Leidse Dagblad. Hij zoekt Isaac". Waarna ondergetekende niets be spaard blijft. Want iedereen in een over all wordt vervolgens voorgesteld als Isaac Arnoldus. "De enige echte is nog niet binnen", vertrouwt een werknemer van de gemeente reiniging-in-burger me toe. Ik klamp me aan hem vast. Met die man kan ik praten. Oponthoud "Daar is-ie", klinkt het tegen tien uur in koor. De hilariteit heeft een hoogte punt bereikt. Arnoldus trekt zich van de lachsalvo's niets aan, heeft in één oogop slag gezien dat de man in de afwijkende kleding voor hem is gekomen en schuift aan. "Het zat vanmorgen een beetje te gen", excuseert hij zich voor het opont houd. "Het lijkt wel of de mensen niks meer weggooien. Alleen van die kleine spulletjes, ccn paar matten en wat hout. Dat werkt niet lekker. Ik zie liever koel kasten of meubilair. Maar dat halen die rotjongens van een jaar of zeventien, achttien 's avonds allemaal al weg. Ze gooien alles pp die bakfietsen. Dat is de schuld van de politiek. Die heeft het vrij gegeven. Toevallig hebben we vanoch tend voor een studentenhuis nog een paar bankstellen weggehaald. Dat komt nog maar zelden voor. Je zal het straks zelf wel zien". Hij steekt een Miss Blanche op, bestelt koffie en begint weer te praten. Aan één stuk door. "Even rustig een bakkie en dan gaan we met de kraakwagen naar de vuilverbranding. Daar moeten we los sen. Daarna gaan we naar de Boshuizer- kade", stippelt Arnoldus, al 33 jaar bij de gemeentereiniging werkzaam, de rest van de ochtend uit. "Om een uur of twaalf zijn we hier weer terug". Of het allemaal wel zo vlot zal lopen,, wordt even later door Arnoldus en zijn twee vaste maten in de cabine van de kraakwagen betwijfeld. Want direct na het verlaten van de garage aan de Admi raal Banckertweg verspert een vracht wagen de doortocht. "Dat zyn zo van die dingen waar wij ons aan ergeren. Net als die paaltjes in de binnenstad. Dat schiet niet op. Moetje telkens die dingen uit de grond draaien. En je kan met die grote auto bijna niet draaien hè. Dat ging vroe ger allemaal veel makkelijker" Klein spul Gearriveerd bij de vuilverbranding moet de kraakwagen worden gewogen. "Het menselijk gewicht moet eraf', zegt Arnoldus. We stappen uit. Routineus wordt de lading vervolgens in één van de stortgaten gekieperd. "Kijk maar, wijst hij naar het kraakvuil. "Allemaal klein spul en nog weinig ook. Dat heeft met de tijd van het jaar te maken. De mensen zitten met hun gedachten bij de Kerst. Dan hebben ze andere dingen aan hun hoofd dan opruimen" "Of ik wel eens gekke dingen tussen die troep ben tegengekomen? Eigenlijk nooit. Maar ik heb wel eens dingen bij mensen weggehaald die niet voor de kraak waren bestemd. Ik kwam eens bij een vrouw die zei: 'haal de hele tuin maar leeg'. Dus ik alles in de kraakwa gen gelazerd. Komt haar man naar bui ten en die zegt: 'wat doe je nou?' Had ik ook vier autobanden meegenomen. Dat was dus niet de bedoeling. Zijn auto stond op vier kistjes. Heb ik de hele wa gen bij hun voor de deur leeggehaald. Op hgt laatst kwamen die banden te voorschijn. Nog helemaal heel. Dat gein tje kostte me twee uur. Maar dat doe ik dan voor die mensen". Of het voetbal morgen doorgaat? Op weg naar de Boshuizerkade staat die vraag centraal. "Het zal wel niet. De vel den zijn nog te hard. Ik ben Roodenbur- ger. Net als Jan", wijst hij naar zijn colle ga. "En de chauffeur hier is een oom van Theo van Seggelen van UVS". "Maar ik kijk de laatste tijd alleen nog naar mijn zoon, die in de jeugd speelt. En naar het eerste. Dat was vroeger wel anders. Toen was ik nooit thuis. Zat ik het hele weekeinde op het veld. Geluk kig ging mijn vrouw altijd mee. Ik heb 26 jaar in de kantine gestaan en jaren lang de Kooicup georganiseerd. Maar een tijdje geleden heb ik ruzie gehad met het bestuur. Ik wil daar niet teveel over zeggen. In het begin heb ik het heel erg gemist. Tenslotte was ik m'n hobby kwijt. Maar nou ben ik er overheen". Geklaag "Zie je wel", zegt hij, aangekomen bij de Boshuizerkade. "De meeste mensen hebben niet eens wat buiten gezet". Me de dank zij de inbreng van de verslagge ver ("Dat mag je best in de krant zetten") zit het kraakvuil van de bewoners van het Haagwegkwartier binnen de kortste keren in de wagen. Op de hoek van de Boshuizerlaan en de Segaarstraat moet Arnoldus een klagende oudere me vrouw aanhoren. "Ik heb niet kunnen slapen van de herrie", zegt ze. "En die troep hier komt niet eens bij mij van daan. Mensen uit de Mulderstraat zetten het bij mij voor de stoep. Dat is toch geen stijl?". Arnoldus knikt, zegt dat hij het met haar eens is, maar er niets aan kan doen. "Die jonge gasten staan hier 's nachts wasmachines en koelkasten uit elkaar te halen. Vind je het gek dat ze geen oog dicht doet", komt hij even later op de klacht terug. Het is één van de weinige keren dat 'de jongens van de kraakwagen' in contact komen met een 'burger'. "Eigenlijk komt het nog maar heel weinig voor dat je een praatje maakt met mensen. Vroe ger was het veel gezelliger. Dan had je vaste adresjes waar je koffie kreeg. Als zo iemand jarig was, namen we een plan tje mee. Dat was altijd lachen. Zat ik als enige man 's morgens tussen allemaal koffie drinkende vrouwen". "De mensen zijn veranderd. Ik mis de spontaniteit van vroeger. Het lijkt wel of de mensen hatelijker zijn geworden. Soms krijgen we zelfs te horen dat we luibakken zijn. Dat image hebben we. Terwijl we écht hard werken. Dan zeg ik altijd tegen diegene: heb je soms een baaidag opgenomen? Maar je komt na tuurlijk ook nog wel aardige mensen te gen". Nooit ziek De Hoflaan is het eindpunt. Het loopt tegen twaalven als de terugreis wordt aanvaard. De ochtend zit er op, het weekeinde staat voor de deur en dat is te merken in de kantine, waar een uitgela ten stemming hangt. "Wel wat anders dan in de Noorderstraat. Daar was het wel gezellig, maar veel te klein en te oud. Ik ben er trots op dat ik de verhuizing nog heb mogen meemaken. In ben in die 33 jaar nog nooit ziek geweest. Alleen na die brand in het bierhok bij Rooden- burg, zo'n driejaar geleden. Toen ben ik een tijdje thuis geweest. Ik kwam er nog redelijk goed van af, maar die man met wie ik aan het werk was moest naar Be verwijk. Ik ben in de sloot gesprongen. Dat is mijn geluk geweest". "Ze hebben toen een grote fout ge maakt. Wij stonden in de fik, maar er kwam een gewone ambulance. Daar hadden we niks aan. Pas veel later kwam de waterauto. Dat is een wagen waar een laag water in staat. Daar wer den we met z'n tweeën zo in gelazerd. Ik heb vreselijke pijn gehad. Maar na ne gen weken stond ik hier weer voor de deur. Ik kom uit een sterk geslacht. Mijn vader was 79 toen-ie nog werkte". "Ik heb het altijd naar m'n zin gehad. Vanaf het moment dat ik hier begon. Ik ben begonnen als straatveger. Moest ik elke dag vanuit de Kooi naar de Jacobs- gracht. Toen heb ik gevraagd of ik niet kon worden overgeplaatst. Wil je weten hoe ik hier terecht ben gekomen? Dank zij ene meneer Teeuwen, een kennis van m'n vrouw. Een kruiwagen dus". "Toen ik kwam solliciteren vroeg de directeur of ik gereformeerd was. Dat was ik niet en dus kon ik vertrekken. La ter hoorde ik van m'n vrouw dat ik moest terugkomen. Zei die directeur: 'Ben jij die man die door Teeuwen is ge stuurd? Had dat dan meteen gezegd. Je bent aangenomen'. Ik hoop geen ge bruik van de'vut te hoeven maken. Ga het liefst tot m'n 65e jaar door".

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1985 | | pagina 42