Wat een dag Bezoek E De Oude Eigenwijs ZATERDAG 9 NOVEMBER 1995 EXTRA PAGINA 23 De rel was losgebarsten terwijl ik er met mijn rug naartoe stond. In een met huishoudelijke ar tikelen volgestouwde etalage had een handig apparaatje mijn begeerte opgewekt en ik was lange tijd in de aan blik ervan verzonken geweest, mij voor stellend hoe ik allerlei onaangename karweitjes met dit voorwerpje moeite loos zou kunnen klaren. De winkel was echter door de eigenaar hermetisch afgesloten en ook de prijs van het artikel kon ik niet te weten ko men; bij mijn pogingen daartoe had ik krachtig met het hoofd tegen het glas ge stoten want aan mijn dubbel-focus bril Omdat mijn verlangen toch niet kon worden gehonoreerd draaide ik me om teneinde mijn wandeling op mijn gemak te vervolgen; ik slenter graag door Am sterdam, de enkele keer dat ik er kom. Tot mijn verbijstering was plotseling het gehele straatbeeld veranderd. Grote groepen personen renden de winkel straat door, af en toe angstig achterom kijkend. Het leek een film van een mo derne regisseur waar ook vaak scènes in voorkomen waarvan de betekenis me geheel ontgaat. Naast me stond een heer, ook op leef tijd, net zo verbijsterd naar het langs trekkend gewoel te staren als ik. Hij geurde opvallend naar wijn en naar ge kruid voedsel en kwam waarschijnlijk rechtstreeks uit het Oudhollandse eet huisje waar voor we stonden. "Wat gebeurt hier in godsnaam", zei hij moeizaam articulerend, zijn tong dik van wijn en van verbazing. Ik haalde mijn schouders op. Samen bleven we verstard naar de langshollende menigte staan kijken, tot ik zag dat achter de hol lende mensen agenten te paard aan kwa men die met lange latten zo te zien rake klappen uitdeelden. Snel begon ik met de stroom mee te lopen; niet hollend, dat niet, maar ook zeker niet wandelend, meer een soort Gerard Nijboer-pas. De paarden hadden echter aan deze wijze van voortbewegen geen boodschap en kwamen snuivend in snel tempo dichterbij, zodat ik op mijn middelbare benen toch maar in draf overging. Naast me holde een soort Hare Krish- na-figuur, geheel kaal, op een plukje haar midden op zyn kruin na, en gekleed in een lang wit gewaad waar hij eerst en kele malen over struikelde en het toen met beide handen opnam, zoals in histo rische films jonge vrouwen doen die achtervolgd worden door lansknechten met oneerbare bedoelingen. Met afgunst zag ik dat hij ook nog op blote voeten liep, zodat hij*in snelle vaart op mijn hoge hakken-moede tempo be gon te winnen. Ineens stond iedereen echter stil. Opgelucht dacht ik dat alles vergeten en vergeven was, maar helaas had deze stilstand een andere reden; van de tegenoverliggende zijde kwamen ook agenten te paard aangegaloppeerd zodat wij het gezegde "tussen twee vuren" be sluiteloos in beeld stonden te brengen. Even verderop was een zijsteegje. Dat leek me een goede wijkplaats en me te gen de gevels aan voortschuivend begaf ik me erheen. Toen ik de hoek om wilde slaan, trok een man me echter haastig een portiek binnen en zei bedillerig "U mot oppassen", welke woorden meteen kracht werden bijgezet doordat even verderop een grote spiegelruit met een rinkelende klap aan scherven vloog. De met kracht geworpen baksteen die dit had veroorzaakt bleef als een ten toongesteld artikel in de etalage liggen. En hoewel ik de situatie nog steeds als volkomen onwerkelijk beschouwde, vond ik het nu toch tijd worden ergens anders heen te willen. Het steegje leek verder rustig te blij ven en de enkele agent die het stond te bewaken liet me als kennelijk geheel on gevaarlijk passeren. Het voordeel van het ouder worden. Op de hoek gekomen keek ik uit naar een taxi of enig ander vervoer, toen er plotseling achter me zo onverwacht en hard getoeterd werd dat mijn toch al op de proef gestelde zenuwen mij dwongen een even ongecontroleerde als onbe heerste luchtsprong te maken. Dat moet een komische aanblik geweest zijn; het werkte tenminste zó op de lachspieren van de beide inzittenden dat ze gierend van onbedaarlijke pret tegen elkaar aan vielen. De wilde neiging om keihard tegen hun auto te schoppen onder het uiten van kernachtige verwensingen onder drukte ik met moeite, men moet met zijn leeftijd leren leven. Wel begaf ik me naar het portier en zei lijdend: "U heeft me erg doen schrikken, ik voel me geloof ik onwel", waarbij ik overwoog te wanke len en naar mijn hart te grijpen. Maar die neiging onderdrukte ik; de jongeman leek nu al genoeg geschrok ken en droeg me bijna de auto in. Opge lucht zette hij me even later af in de straat waar mijn auto stond geparkeerd en verdween wuivend met zijn zeer hip pe metgezellin, weer op weg waarschijn lijk naar de rellen. Thuis zakte ik neer op de bank. "Straks even het nieuws kijken", dacht ik met dichte ogen, "dan weet ik tenmin ste waarom ik met een kale jongen in ■een lange jurk door de straten heb ge rend". Soezerig bleef ik nog even genie ten van de stilte. Nog geen kwartier had ik zo gezeten toen er gebeld werd. Er wordt niet vaak meer bij me gebeld, en van de weinige keren dat mijn heerlijke rust wordt ver stoord is dat vaak nog het gevolg van het aloude spel belletje trek, dat ik vroeger ook met vlijt heb beoefend. Nu ben ik zelf vaak het doelwit ervan omdat de daders weten dat het van mijn stoel tot de voordeur een vrij lange wan deling is en zij daardoor alle tijd hebben zich te verstoppen en genietend te gaan zitten wachten op het verschijnen van de 'boze mevrouw'. Ik speel het spelle tje meestal gewillig mee. Toen dan ook deze avond op zo'n wie kan daar nu wezen" tijdstip werd ge beld, begon ik mijn wandeling naar de voordeur in de overtuiging dat het wel weer niets zou wezen en ik straks op de stoep geen mens zou zien staan wachten. Daar vergiste ik me echter in. Véél stond er niet, dat was waar. Niet meer dan een miniem jongetje, zijn iets te grote muts laag over zijn engelenge zichtje gezakt en zijn mollig kleuter- handje nog rustend op de deurpost. 'Welke vrouw durft de uitdaging aan om een verhaal te schrijven?', vroegen we twee maanden geleden in het zicht van de eerste Vrouwenboekenweek in Nederland. De respons was verbluffend. Uit de ruim zeventig ingezonden verhalen - geschreven door vrouwen van 17 tot ver in de tachtig - kozen we drie prijswinnaressen, wier pennevruchten vorige week zaterdag in Extra werden afgedrukt. Deze en volgende week een selectie van inzendingen die net niet in de prijzen vielen. Naast me holde een soort Hare Krishna-figuur, geheel kaal, op een plukje haar midden op zijn kruin na, Bedremmeld keek hij naar me op. "Ik vergeet helemaal om weg te lopen", fluisterde hij verschrikt. Zwijgend keken we elkaar aan, ik wegsmeltend van een weer opstijgende liefde voor kleine jongetjes, welke liefde indertijd een weinig begraven was ge raakt toen mqn kleine jongetjes plotse ling en zeer onverwacht in ongemakke lijke pubers veranderden. Secondenlang stonden we zo tegen over elkaar, totdat ik het initiatief nam. "Loop maar gauw weg anders word ik héél boos op je hoor. En dan zal ik je pakken", zei ik, mijn van nature al stuurse gezicht nog bozer zettend. Dit advies volgde hij opgelucht op. Zijn kleine beentjes repten zich op weg naar zijn vriendjes die een eindje verder op krom van het lachen op hem stonden te wachten. Ik deed er nog een schepje bovenop. "Pas op hoor, ik kom je achter na!" riep ik, met een zo kwaad mogelijke stem, en hij holde nog harder, zijn rugge tje in heerlijke angst gekromd. Vol vertedering keek ik hem na. Het zou een lieve man worden waarschijn lijk, later. Maar wel wat wazig. En ik hoopte voor hem dat hij straks, als hij groot zou zijn, niet zou blijven vergeten weg te lopen, de werkelijkheid zou hem dan wel achterna komen helaas. Van ste nen gooien door spiegelruiten zou nie mand hem echter ooit verdenken, hij zou trouwens ongetwijfeld mis gooien. Nog even bleef ik op de stoep staan. De avond begon te vallen, het rook len teachtig. In de verte verdwenen luid joe lend de jongetjes. Ik verwijderde een spin van de deurpost en sloot tevreden de deur. Binnen werd ik via de televisie op de hoogte gesteld van het waarom van de rellen die, zoals vaker het geval was, meer de indruk wekten een uit de hand gelopen buurtruzie te wijn geweest dan een reguliere revolutie. Waar ik dus he laas geen getuige van was geweest. Met de krant installeerde ik me op de bank om daaruit dan maar de werkelijk heid wereldschokkende gebeurtenissen tot me te nemen, totdat er zowat een uur later wéér werd gebeld. Het was inmid dels geheel duister geworden en ver wonderd ging ik weer op weg naar de voordeur. Toen ik die opendeed zag ik op de stoep deze keer geen kleuter staan, maar een uit de kluiten gewassen jong mens, gehuld in zeer eigentijdse uitmon stering en met een grote bromfietshelm op. Zijn gezicht was in het halfdonker niet te herkennen, alleen de kettinkjes aan zijn oren werden door de lantaarn achter hem verlicht. Even dacht ik toen aan iets engs. Bero ving of zo. En of ik toch maar niet beter een kijkgaatje in de deur had kunnen ne men. Mijn zintuigen waren kennelijk nog bezig met de roerige situatie van een paar uur geleden. De jongeman bleek echter gekomen om me te waarschuwen. Hoofdschud dend zei hij: "Weet u dat uw auto wijd open staat? Dat moet u toch niet doen in deze tijd", en onmiddellijk smolt ik weer weg van affectie. Ik liep het voortuintje uit en zag inderdaad het ene portier wijd openstaan. Zoals me wel vaker gebeurt had ik vergeten om, nadat ik de zware tas naar binnen had gebracht, terug te gaan om de auto af te sluiten. Mijn ge heugen hapert wel eens de laatste tijd. Uit de grond van mijn hart bedankte ik de jongeman en zei dat ik het meteen zou verhelpen. Hij stak groetend zijn hand op en begaf zich weer naar zijn wachtend brommonster, dat even later met grommend geweld en ongetwijfeld opgevoerd tot leven kwam. Hij scheurde de hoek om en ik wuifde hem na. Het geronk herinnerde me aan de vele bitte re woorden die ik in mijn opvoedtijd daaraan had moeten wijden. Verleden tijd gelukkig, bedacht ik tevreden. Ik sloot de auto, pakte dezelfde spin weer van de deurpost en zette hem op een struikje. Voor de tweede keer die avond sloot ik de deur, hopelijk voor het laatst. Het was per slot een enerverend dagje geweest. I. de Ruyter> Leiden werd gebeld. Goedendag, ik ben de kerst man. Mag ik even binnenko- - Ja natuurlijk, komt u verder. U zit helemaal onder de sneeuw zeg! Ik had niet door dat het sneeuwde, daar zei den ze niets over in het weerbericht. Ach het stelt ook niets voor, een buitje voor de decoratie, heb ik altijd bij me. - Nou, het staat fantastisch moet ik zeggen. Doet u alleen kerstman of neemt u Sinterklaas ook mee? - Nee, alleen kerst voor mij, dat is al erg genoeg. Zo, en nu terzake. Ik moet nog heel wat adressen af. Ik ben ingehuurd door uw.... even kijken.... kinderen, ou ders, vrienden, of.... nee, nr. 31 is het, hè, ja, ik ben ingehuurd door uw buren. Ja weet u, ze maakten zich zorgen dat u zich alleen zou voelen, dus kom ik een uurtje op bezoek. Lief van de buren, nietwaar? Met mij kunt u over vrijwel alles praten: het weer, het nieuws van de dag, de televisie, de koninklijke familie en sinds kort doe ik ook de kerstgedach te. Wordt u niet goed? - Ja weet u, over ziekte praat ik liever niet, dat treft dus beroerd. O gutteguttegut, dat geeft lelijke vlek ken dat braaksel, zal ik u even naar de badkamer helpen? Nee, u wilt liever zo blijven zitten tot ik vertrokken ben? Ja, ja, ik begrijp het. Weet u, vindt u het erg bezwaarlijk wanneer ik in uw gang mijn tijd uitzit? Ik.... eh.... ik heb niemand nergens anders om naartoe te gaan, ziet u. Bij het volgende adres kan ik pas over ongeveer een uur terecht. Verder heb ik geen onderkomen. Ik kan in de gang gaan zitten, dan ziet u mij niet. U moet me niet opeens gaan schop pen. Daar ben ik niet tegen bestand. Dat is heel slecht voor de bedrading. Kort sluiting is een slechte zaak, alles is kunststof en dat brandt als de ziekte. O god, nu knapt er iets Nog even klinkt een metalig: Kerstmis is een vredesfeest, Kerstmis is een vre desfeest, Kerstmis is.... Herma de Beer Oegstgeest Dertig passen naar het noorden, vijftien grote, totdat je bij een groepje dorre struiken bent gekomen. Waar de bodem overgaat in kalkgrond kun je graven". Robi repeteerde de instructies van De Oude hardop, terwijl ze zorgelijk het rot sige plateau overzag. De zon kwam juist op en voor de zekerheid spreidde ze haar armen in overgave naar de omfloerste warmtebron. De Oude vertelde sinds Robi zich kon heugen, dat bidden om iets te verkrijgen leidde tot wanhoop. Maar wie vertelde Robi dat dit de waar heid was en niet slechts angst voor ver anderingen en vooruitgang? Ze bad om een grote belangwekkende vondst, die haar aanzien en macht zou geven in de ingedutte nederzetting. De Oude zou het zeker niet lang meer ma ken en een jonge, moedige stem was no dig om het volk naar een nieuwe toe komst te leiden. De Oude had zeker haar kwaliteiten, maar ze hield de vooruitgang tegen door haar tevredenheid met simpelweg het le ven te prediken. Elke ambitie, elke nieuwsgierigheid naar het verleden maakte ze onmogelijk met haar verbod de stad Wakon te betreden. De zon stond rood in het eerste kwart- uur. Er steeg een ijl gezang op van de werkers beneden, die op weg waren naar hun akkers. Vanaf het plateau kon Robi Wakons omtrekken onderscheiden. Het was een heldere dag. Het simpele "Daar heerst Dood, hier proeven jullie het Le ven" was niet langer voldoende voor Ro bi en het groeiende aantal rebelse jonge ren. Haar hadden ze gekozen tot onoffi ciële leidster van een groepje, dat eiste alle geheime kennis met De Oude te de len. Niemand durfde tot nu toe het verbod om naar Wakon te gaan te overtreden. Misschien was de tijd nog niet rijp daar voor. Maar tijdens een tumultueuze bij eenkomst van alle Geliefden kreeg Robi wel informatie over een geheime vind plaats in de rotsen. "Jij, en jij alleen zult er alle gegevens vinden waarnaar je hunkert. Ga, mijn kind. Je zult nooit meer dezelfde zijn daarna. Het Leven kan niet zonder je". Dat was een openlijke capitulatie aan de jeugd geweest. Alle Geliefden onder de achttien hadden haar bejubeld die dag. Ondanks haar lange vlasharen mantel en laarzen rilde ze. Als ze belangwek kende vondsten deed, zou ze zeker de opvolgster van De Oude zijn. Robi beef de van opwinding toen ze een beeld van zichzelf als leidster zag. Op een kussen temidden van het volk. Niet hoog boven hen uittorend zoals De Oude, die op me ters afstand van hen zat. Ter bescher ming, zoals zij dat noemde. Nee. Ze zou een wijze, liefdevolle leid ster worden en anderen naast zich dul den. Ze zou iedereen kinderen toestaan en die kinderen toestaan hun levenge vers te kennen. "Achtentwintig, negentwintig, der tig...". Ze hijgde. De ijle lucht putte haar uit. Vermoeid zonk ze neer op de harde bodem en sloeg naar een vlieg. Ver van de nederzetting verwijderd negeerde ze de woorden van De Oude: "Vliegen zijn ons grootste geschenk. Wees niet bang van ze en maak ze niet dood alsjeblieft. Ze voeden de wereld". Toen ze uitgerust was, sprong Robi energiek op en maakte de resterende vijftien passen. Bij het bosje aangeko men trok ze een stenen bijl uit haar buik band en begon op de grond in te hakken. Aan de trommels beneden hoorde ze dat het tweede kwartuur aangebroken was. De tijd voor stilte en geluksgevoel. Dat moest maar even wachten, evenals het voedsel dat aan haar band heen en weer bungelde. Een hoog gezoem overstemde haar rooskleurige toekomstdromen. Het hield lang aan, ebde weer weg en kwam dan vlakbij haar oor ineens weer terug. Zweetdruppels liepen over haar voor hoofd. Inspanning verjoeg de koude wind die over de rots waaide. Robi's bijl spleet in tweeën toen die op een harde rand stuitte. Het insect viel naast haar laars. Stuiptrekkingen in het oranje ach terlijf verraadden de naderende dood van het beestje. Woedend trapte ze het kapot. Uit de verte zweefden flarden muziek aan. De chants van het derde kwartuur zouden aanhouden tot de zon verworden was tot een klein lila puntje aan de einder en eenieder de veilige warmte van de huiselijke vuren opzocht. Robi negeerde de pijn in haar boven arm. Ze was op haar knieën gezakt en groef verder met haar handen. Het duur de niet lang voordat er een kist van hard materiaal voor haar lag. De chants zwol len aan tot extenso. Met bevende vingers trachtte ze de kist te openen. Zo'n slui ting had ze nog nooit eerder gezien. Blijkbaar had al eens een ander zich het hoofd erover gebroken, want er lie pen diepe kerven over de zijkant. De Ou de! Hoe kon die anders precies weten te vertellen waar ze moesten zoeken? Robi herinnerde zich plotseling weer het be lang van haar missie en leunde tegen de kist. Met een zachte klik sprong deze open. Een beetje angstig keek Robi naar twee cirkels van glanzend grijs materiaal. Bij haar voorzichtige aanraking rolde er een stukje af. Dit was niet wat ze had ge hoopt te vinden, twee onbegrijpelijke voorwerpen uit de oudheid, zo te zien van geen enkel nut voor de nederzetting. Teleurgesteld woelde ze met haar hand door de verdere inhoud van de kist. Een stapeltje dunne vellen, bedekt met vage, onleesbare krabbels. Berichten uit het verleden, die misschien wel ontcijferd konden worden! Nu pas raapte ze twee vellen op, die bovenop de cirkels hadden gelegen en die ze in haar haast om voorwerpen te vinden, achteloos opzij had gelegd. Het eerste bevatte grote rode, onlees bare krabbels: Top Secret - Atomic Dan gers Het tweede was geschreven in het be kende handschrift van De Oude. "Aan mijn meest geliefde en betreur de, Als je dit bericht leest, heb je getoond de bekwaamste van ons allen te zijn. Met meest geliefde. Alleen mijn meest gelief de kan de droevige wetenschap aan waaronder ik nu sinds een paar dagen gebukt ga" Beschaamd keek Robi weg van de boodschap. Zij was het juist, die De Ou de om haar zweverige bejubelingen van het Leven het hardst bespotte. "Een paar dagen geleden voleindigde ik als enige de tocht naar Wakon. Wij, ik spreek over het groepje jonge revolutio nairen die een versnelde groei wilden in onze wereld, vertrokken met ons drieën. Ik had het geluk door De Oude ver trouwd te worden, anders had zij mij ze ker niet laten gaan. zo vlak na de geboor te van mijn dochter". "De tocht verliep vlot. Jens, Dakti, Ga- mar en ik hoopten vóór het vijfde kwart uur weer terug te zijn. Hoe dichter we Wakon naderden, hoe geestdriftiger wc werden. Er woedde een storm die Dakti deed denken aan haar jeugd, toen de zon slechts af en toe gezien werd. Ondanks een vage angst keerden we niet terug. We naderden die voorhistorische plek en verbaasden ons over de wonderen die we zagen". "Harde, glanzende koepels, afgebro ken palen met wonderlijke tekens erop, hutten op hutten op hutten.... We klap ten van verbazing in onze handen. De storm nam af, maar had Jens en Dakti zo uitgeput dat ze moesten gaan liggen naast een diepe krater. Dakti en ik trok ken verder, nadat we Jens hadden ge holpen zijn ademhalingsmoeilijkheden "We waren nog maar even op weg, toen het vreselijke gebeurde! Dakti vond een doodsmasker. Iets verderop la gen een paar beenderen en overal om ons heen lag schitterend zand verspreid. Ik het het tussen mijn vingers glijden. Het was zo mooi, hoe kon ik weten dat het zo dodelijk was?" "We keerden tegen het eind van het derde kwartuur terug. Dakti droeg deze kist, het enige dat we konden meene men, omdat we allemaal beroofd waren van onze krachten. Iedereen heb ik moe ten achterlaten, alleen mijn jeugd heeft me toegestaan terug te keren. De Oude daalde af van haar hoogte en kuste me. Het was de eerste keer dat ik haar ie mand zag aanraken". "Samen met haar onderzocht ik de in houd van de kist en het lukte ons om een paar vellen uit deze kist te ontcijferen. Zo leerde ik dat in Wakon een ramp heeft plaatsgevonden, die al het leven wegvaagde. En zij wisten het! Zij heb ben er over geschreven en het niet voor komen. Ongelukkig nageslacht. Meest geliefde, je hebt de plicht om het leven te eren, de vliegen, de zon, de goedgebo- ren kinderen. Wakon eerde de dood. Wa kon is het Dodenrijk". "Wat mijn metgezellen bij de tocht al overkwam, zal langzaam ook met mij ge beuren. iedereen die het kwaad aanraakt zal er aan sterven. Het kwaad zit nu in mijn bloed. Vanmorgen trok ik een losse pluk haar uit mijn hoofd en mijn voor tanden zijn heel pijnlijk. Het lijkt of ze los zitten. Ik vraag je Robi nooit te zeg gen wie haar moeder is. Robian". Robi luisterde naar de droevige gezan gen van de vallende avond en wiegde heen en weer. Het was een ongeschre ven wet dat kinderen hun levengever nooit mochten kennen om valse gevoe lens van verbondenheid te vermijden, maar dit.... De Oude haar moeder. De Oude een jonge, doodzieke vrouw door het begeren van dezelfde wetenschap als zij had gedaan. Totdat de zon als een felpaarse streep aan de einder verdween, bleef ze bij de kist zitten. Daarna begroef ze hem op de zelfde plek als waar ze hem gevonden had en daalde behoedzaam de rots af. Haar wachtte een zware taak. Ze had vrijwillig de last op zich genomen om voor het leven in de nederzetting te zor gen. Het Leven, voor de eerste keer drong de schoonheid van die woorden werkelijk tot haar door. Het viel haar licht te beseffen dat het gif ook haar had geraakt, op het moment dat ze de kist opende. Loes Flendrie (Ma Anand Rajni) Leiden H| et liep tegen 3 oktober en als Leids meisje verheugde ik mij op het grote feest. Met vier vriendinnen en vijf vrienden zouden wij die dag gaan vieren. Maar o wee, op 3 oktober zelf regende het pij- pestelen. Ik was als 17-jarig meisje werk zaam op het Rapenburg. Van mijn moe der kreeg ik de waarschuwing mee: doe met de feestdag niet je nieuwe mantel met je zondagse schoenen aan hoor! De mantel en de schoenetl waren lichtgrijs. U begrijpt het wel, ondanks de regen heb ik mantel en schoenen toch aange trokken. De oplossing was: we kopen gewoon een paraplu in de feesttent. De paraplu was niet van stof maar van ste vig gekleurd papier, rood, wit en blauw, enig gewoon. Overdag viel alles nog wel mee, maar 's avonds op het Schuttersveld waren er grote modderpoelen ondanks heel veel stro. O, die schoenen hadden wat te ver duren met dat hossen en dansen! Wij vonden het allen een geweldige dag, on danks de regen. Want de jongens had den gespaard en veel geld op zak. Wij aten paling, eieren en druiven. Alles door elkaar, het kon niet op. Veel flesjes cider, teveel om op te noemen. De op tocht was een belevenis apart. Je kon er een heel jaar van na genieten, van zoveel plezier en pret. 's Avonds na het vuurwerk werd ik door alle negen naar mijn dienst terug gebracht. Zingend werd er op de brug voor de Doelensteeg luid afscheid geno men. Mevrouw zelf deed my open en keek me heel vreemd aan. Toen ik op mijn kamer kwam en mezelf in de spie gel bekeek, zag ik mijn gezicht vol rode. witte en blauwe strepen. Ook mijn man tel en schoenen zagen er verschrikkelijk uit. Ik schrok geweldig. De andere dag bracht ik de mantel vlug naar de stomerij. Maar de enige op lossing was hem donkerblauw te laten verven en de schoenen ook. Donker blauw verven? Ik dorst byna niet meer by mijn moeder thuis te komen. Haar reactie was: door scha en schande wordt men wys. Ieder jaar met 3 oktober moet ik er nog met plezier en verdriet aan terugdenken. Ik ben nu 73 jaar. Als de mensen het hebben over de jeugd van tegenwoordig denk ik aan de jeugd van vroeger die net zo eigenwijs was. Met de tyd komt alles wel weer in goede banen, daar hopen wy allen maar op. M.J. Bouwmeester Rijnsburg

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1985 | | pagina 23