Wat een dag
Bezoek
E
De Oude
Eigenwijs
ZATERDAG 9 NOVEMBER 1995
EXTRA
PAGINA 23
De rel was losgebarsten terwijl
ik er met mijn rug naartoe
stond.
In een met huishoudelijke ar
tikelen volgestouwde etalage
had een handig apparaatje mijn begeerte
opgewekt en ik was lange tijd in de aan
blik ervan verzonken geweest, mij voor
stellend hoe ik allerlei onaangename
karweitjes met dit voorwerpje moeite
loos zou kunnen klaren.
De winkel was echter door de eigenaar
hermetisch afgesloten en ook de prijs
van het artikel kon ik niet te weten ko
men; bij mijn pogingen daartoe had ik
krachtig met het hoofd tegen het glas ge
stoten want aan mijn dubbel-focus bril
Omdat mijn verlangen toch niet kon
worden gehonoreerd draaide ik me om
teneinde mijn wandeling op mijn gemak
te vervolgen; ik slenter graag door Am
sterdam, de enkele keer dat ik er kom.
Tot mijn verbijstering was plotseling
het gehele straatbeeld veranderd. Grote
groepen personen renden de winkel
straat door, af en toe angstig achterom
kijkend. Het leek een film van een mo
derne regisseur waar ook vaak scènes in
voorkomen waarvan de betekenis me
geheel ontgaat.
Naast me stond een heer, ook op leef
tijd, net zo verbijsterd naar het langs
trekkend gewoel te staren als ik. Hij
geurde opvallend naar wijn en naar ge
kruid voedsel en kwam waarschijnlijk
rechtstreeks uit het Oudhollandse eet
huisje waar voor we stonden.
"Wat gebeurt hier in godsnaam", zei
hij moeizaam articulerend, zijn tong dik
van wijn en van verbazing. Ik haalde
mijn schouders op. Samen bleven we
verstard naar de langshollende menigte
staan kijken, tot ik zag dat achter de hol
lende mensen agenten te paard aan kwa
men die met lange latten zo te zien rake
klappen uitdeelden.
Snel begon ik met de stroom mee te
lopen; niet hollend, dat niet, maar ook
zeker niet wandelend, meer een soort
Gerard Nijboer-pas. De paarden hadden
echter aan deze wijze van voortbewegen
geen boodschap en kwamen snuivend in
snel tempo dichterbij, zodat ik op mijn
middelbare benen toch maar in draf
overging.
Naast me holde een soort Hare Krish-
na-figuur, geheel kaal, op een plukje
haar midden op zyn kruin na, en gekleed
in een lang wit gewaad waar hij eerst en
kele malen over struikelde en het toen
met beide handen opnam, zoals in histo
rische films jonge vrouwen doen die
achtervolgd worden door lansknechten
met oneerbare bedoelingen.
Met afgunst zag ik dat hij ook nog op
blote voeten liep, zodat hij*in snelle vaart
op mijn hoge hakken-moede tempo be
gon te winnen. Ineens stond iedereen
echter stil. Opgelucht dacht ik dat alles
vergeten en vergeven was, maar helaas
had deze stilstand een andere reden; van
de tegenoverliggende zijde kwamen ook
agenten te paard aangegaloppeerd zodat
wij het gezegde "tussen twee vuren" be
sluiteloos in beeld stonden te brengen.
Even verderop was een zijsteegje. Dat
leek me een goede wijkplaats en me te
gen de gevels aan voortschuivend begaf
ik me erheen. Toen ik de hoek om wilde
slaan, trok een man me echter haastig
een portiek binnen en zei bedillerig "U
mot oppassen", welke woorden meteen
kracht werden bijgezet doordat even
verderop een grote spiegelruit met een
rinkelende klap aan scherven vloog.
De met kracht geworpen baksteen die
dit had veroorzaakt bleef als een ten
toongesteld artikel in de etalage liggen.
En hoewel ik de situatie nog steeds als
volkomen onwerkelijk beschouwde,
vond ik het nu toch tijd worden ergens
anders heen te willen.
Het steegje leek verder rustig te blij
ven en de enkele agent die het stond te
bewaken liet me als kennelijk geheel on
gevaarlijk passeren. Het voordeel van
het ouder worden.
Op de hoek gekomen keek ik uit naar
een taxi of enig ander vervoer, toen er
plotseling achter me zo onverwacht en
hard getoeterd werd dat mijn toch al op
de proef gestelde zenuwen mij dwongen
een even ongecontroleerde als onbe
heerste luchtsprong te maken. Dat moet
een komische aanblik geweest zijn; het
werkte tenminste zó op de lachspieren
van de beide inzittenden dat ze gierend
van onbedaarlijke pret tegen elkaar aan
vielen.
De wilde neiging om keihard tegen
hun auto te schoppen onder het uiten
van kernachtige verwensingen onder
drukte ik met moeite, men moet met zijn
leeftijd leren leven. Wel begaf ik me naar
het portier en zei lijdend: "U heeft me
erg doen schrikken, ik voel me geloof ik
onwel", waarbij ik overwoog te wanke
len en naar mijn hart te grijpen.
Maar die neiging onderdrukte ik; de
jongeman leek nu al genoeg geschrok
ken en droeg me bijna de auto in. Opge
lucht zette hij me even later af in de
straat waar mijn auto stond geparkeerd
en verdween wuivend met zijn zeer hip
pe metgezellin, weer op weg waarschijn
lijk naar de rellen.
Thuis zakte ik neer op de bank.
"Straks even het nieuws kijken", dacht
ik met dichte ogen, "dan weet ik tenmin
ste waarom ik met een kale jongen in
■een lange jurk door de straten heb ge
rend". Soezerig bleef ik nog even genie
ten van de stilte.
Nog geen kwartier had ik zo gezeten
toen er gebeld werd. Er wordt niet vaak
meer bij me gebeld, en van de weinige
keren dat mijn heerlijke rust wordt ver
stoord is dat vaak nog het gevolg van het
aloude spel belletje trek, dat ik vroeger
ook met vlijt heb beoefend.
Nu ben ik zelf vaak het doelwit ervan
omdat de daders weten dat het van mijn
stoel tot de voordeur een vrij lange wan
deling is en zij daardoor alle tijd hebben
zich te verstoppen en genietend te gaan
zitten wachten op het verschijnen van
de 'boze mevrouw'. Ik speel het spelle
tje meestal gewillig mee.
Toen dan ook deze avond op zo'n wie
kan daar nu wezen" tijdstip werd ge
beld, begon ik mijn wandeling naar de
voordeur in de overtuiging dat het wel
weer niets zou wezen en ik straks op de
stoep geen mens zou zien staan wachten.
Daar vergiste ik me echter in.
Véél stond er niet, dat was waar. Niet
meer dan een miniem jongetje, zijn iets
te grote muts laag over zijn engelenge
zichtje gezakt en zijn mollig kleuter-
handje nog rustend op de deurpost.
'Welke vrouw durft de uitdaging aan om een verhaal te schrijven?', vroegen we twee
maanden geleden in het zicht van de eerste Vrouwenboekenweek in Nederland. De
respons was verbluffend. Uit de ruim zeventig ingezonden verhalen - geschreven door
vrouwen van 17 tot ver in de tachtig - kozen we drie prijswinnaressen, wier
pennevruchten vorige week zaterdag in Extra werden afgedrukt. Deze en volgende
week een selectie van inzendingen die net niet in de prijzen vielen.
Naast me holde een soort Hare Krishna-figuur, geheel kaal, op een plukje haar midden op zijn kruin na,
Bedremmeld keek hij naar me op. "Ik
vergeet helemaal om weg te lopen",
fluisterde hij verschrikt.
Zwijgend keken we elkaar aan, ik
wegsmeltend van een weer opstijgende
liefde voor kleine jongetjes, welke liefde
indertijd een weinig begraven was ge
raakt toen mqn kleine jongetjes plotse
ling en zeer onverwacht in ongemakke
lijke pubers veranderden.
Secondenlang stonden we zo tegen
over elkaar, totdat ik het initiatief nam.
"Loop maar gauw weg anders word ik
héél boos op je hoor. En dan zal ik je
pakken", zei ik, mijn van nature al
stuurse gezicht nog bozer zettend.
Dit advies volgde hij opgelucht op.
Zijn kleine beentjes repten zich op weg
naar zijn vriendjes die een eindje verder
op krom van het lachen op hem stonden
te wachten. Ik deed er nog een schepje
bovenop. "Pas op hoor, ik kom je achter
na!" riep ik, met een zo kwaad mogelijke
stem, en hij holde nog harder, zijn rugge
tje in heerlijke angst gekromd.
Vol vertedering keek ik hem na. Het
zou een lieve man worden waarschijn
lijk, later. Maar wel wat wazig. En ik
hoopte voor hem dat hij straks, als hij
groot zou zijn, niet zou blijven vergeten
weg te lopen, de werkelijkheid zou hem
dan wel achterna komen helaas. Van ste
nen gooien door spiegelruiten zou nie
mand hem echter ooit verdenken, hij
zou trouwens ongetwijfeld mis gooien.
Nog even bleef ik op de stoep staan.
De avond begon te vallen, het rook len
teachtig. In de verte verdwenen luid joe
lend de jongetjes. Ik verwijderde een
spin van de deurpost en sloot tevreden
de deur.
Binnen werd ik via de televisie op de
hoogte gesteld van het waarom van de
rellen die, zoals vaker het geval was,
meer de indruk wekten een uit de hand
gelopen buurtruzie te wijn geweest dan
een reguliere revolutie. Waar ik dus he
laas geen getuige van was geweest.
Met de krant installeerde ik me op de
bank om daaruit dan maar de werkelijk
heid wereldschokkende gebeurtenissen
tot me te nemen, totdat er zowat een uur
later wéér werd gebeld. Het was inmid
dels geheel duister geworden en ver
wonderd ging ik weer op weg naar de
voordeur. Toen ik die opendeed zag ik
op de stoep deze keer geen kleuter staan,
maar een uit de kluiten gewassen jong
mens, gehuld in zeer eigentijdse uitmon
stering en met een grote bromfietshelm
op. Zijn gezicht was in het halfdonker
niet te herkennen, alleen de kettinkjes
aan zijn oren werden door de lantaarn
achter hem verlicht.
Even dacht ik toen aan iets engs. Bero
ving of zo. En of ik toch maar niet beter
een kijkgaatje in de deur had kunnen ne
men. Mijn zintuigen waren kennelijk
nog bezig met de roerige situatie van een
paar uur geleden.
De jongeman bleek echter gekomen
om me te waarschuwen. Hoofdschud
dend zei hij: "Weet u dat uw auto wijd
open staat? Dat moet u toch niet doen in
deze tijd", en onmiddellijk smolt ik weer
weg van affectie. Ik liep het voortuintje
uit en zag inderdaad het ene portier wijd
openstaan. Zoals me wel vaker gebeurt
had ik vergeten om, nadat ik de zware
tas naar binnen had gebracht, terug te
gaan om de auto af te sluiten. Mijn ge
heugen hapert wel eens de laatste tijd.
Uit de grond van mijn hart bedankte
ik de jongeman en zei dat ik het meteen
zou verhelpen. Hij stak groetend zijn
hand op en begaf zich weer naar zijn
wachtend brommonster, dat even later
met grommend geweld en ongetwijfeld
opgevoerd tot leven kwam. Hij scheurde
de hoek om en ik wuifde hem na. Het
geronk herinnerde me aan de vele bitte
re woorden die ik in mijn opvoedtijd
daaraan had moeten wijden. Verleden
tijd gelukkig, bedacht ik tevreden.
Ik sloot de auto, pakte dezelfde spin
weer van de deurpost en zette hem op
een struikje. Voor de tweede keer die
avond sloot ik de deur, hopelijk voor het
laatst.
Het was per slot een enerverend dagje
geweest.
I. de Ruyter>
Leiden
werd gebeld.
Goedendag, ik ben de kerst
man. Mag ik even binnenko-
- Ja natuurlijk, komt u verder.
U zit helemaal onder de sneeuw zeg! Ik
had niet door dat het sneeuwde, daar zei
den ze niets over in het weerbericht.
Ach het stelt ook niets voor, een buitje
voor de decoratie, heb ik altijd bij me.
- Nou, het staat fantastisch moet ik
zeggen. Doet u alleen kerstman of neemt
u Sinterklaas ook mee? -
Nee, alleen kerst voor mij, dat is al erg
genoeg. Zo, en nu terzake. Ik moet nog
heel wat adressen af. Ik ben ingehuurd
door uw.... even kijken.... kinderen, ou
ders, vrienden, of.... nee, nr. 31 is het, hè,
ja, ik ben ingehuurd door uw buren. Ja
weet u, ze maakten zich zorgen dat u
zich alleen zou voelen, dus kom ik een
uurtje op bezoek. Lief van de buren,
nietwaar? Met mij kunt u over vrijwel
alles praten: het weer, het nieuws van de
dag, de televisie, de koninklijke familie
en sinds kort doe ik ook de kerstgedach
te.
Wordt u niet goed?
- Ja weet u, over ziekte praat ik liever
niet, dat treft dus beroerd.
O gutteguttegut, dat geeft lelijke vlek
ken dat braaksel, zal ik u even naar de
badkamer helpen? Nee, u wilt liever zo
blijven zitten tot ik vertrokken ben?
Ja, ja, ik begrijp het. Weet u, vindt u
het erg bezwaarlijk wanneer ik in uw
gang mijn tijd uitzit? Ik.... eh.... ik heb
niemand nergens anders om naartoe te
gaan, ziet u. Bij het volgende adres kan
ik pas over ongeveer een uur terecht.
Verder heb ik geen onderkomen. Ik kan
in de gang gaan zitten, dan ziet u mij
niet.
U moet me niet opeens gaan schop
pen. Daar ben ik niet tegen bestand. Dat
is heel slecht voor de bedrading. Kort
sluiting is een slechte zaak, alles is
kunststof en dat brandt als de ziekte. O
god, nu knapt er iets
Nog even klinkt een metalig: Kerstmis
is een vredesfeest, Kerstmis is een vre
desfeest, Kerstmis is....
Herma de Beer
Oegstgeest
Dertig passen naar het noorden,
vijftien grote, totdat je bij een
groepje dorre struiken bent
gekomen. Waar de bodem
overgaat in kalkgrond kun je
graven".
Robi repeteerde de instructies van De
Oude hardop, terwijl ze zorgelijk het rot
sige plateau overzag. De zon kwam juist
op en voor de zekerheid spreidde ze haar
armen in overgave naar de omfloerste
warmtebron. De Oude vertelde sinds
Robi zich kon heugen, dat bidden om
iets te verkrijgen leidde tot wanhoop.
Maar wie vertelde Robi dat dit de waar
heid was en niet slechts angst voor ver
anderingen en vooruitgang?
Ze bad om een grote belangwekkende
vondst, die haar aanzien en macht zou
geven in de ingedutte nederzetting. De
Oude zou het zeker niet lang meer ma
ken en een jonge, moedige stem was no
dig om het volk naar een nieuwe toe
komst te leiden.
De Oude had zeker haar kwaliteiten,
maar ze hield de vooruitgang tegen door
haar tevredenheid met simpelweg het le
ven te prediken. Elke ambitie, elke
nieuwsgierigheid naar het verleden
maakte ze onmogelijk met haar verbod
de stad Wakon te betreden.
De zon stond rood in het eerste kwart-
uur. Er steeg een ijl gezang op van de
werkers beneden, die op weg waren naar
hun akkers. Vanaf het plateau kon Robi
Wakons omtrekken onderscheiden. Het
was een heldere dag. Het simpele "Daar
heerst Dood, hier proeven jullie het Le
ven" was niet langer voldoende voor Ro
bi en het groeiende aantal rebelse jonge
ren. Haar hadden ze gekozen tot onoffi
ciële leidster van een groepje, dat eiste
alle geheime kennis met De Oude te de
len.
Niemand durfde tot nu toe het verbod
om naar Wakon te gaan te overtreden.
Misschien was de tijd nog niet rijp daar
voor. Maar tijdens een tumultueuze bij
eenkomst van alle Geliefden kreeg Robi
wel informatie over een geheime vind
plaats in de rotsen.
"Jij, en jij alleen zult er alle gegevens
vinden waarnaar je hunkert. Ga, mijn
kind. Je zult nooit meer dezelfde zijn
daarna. Het Leven kan niet zonder je".
Dat was een openlijke capitulatie aan
de jeugd geweest. Alle Geliefden onder
de achttien hadden haar bejubeld die
dag.
Ondanks haar lange vlasharen mantel
en laarzen rilde ze. Als ze belangwek
kende vondsten deed, zou ze zeker de
opvolgster van De Oude zijn. Robi beef
de van opwinding toen ze een beeld van
zichzelf als leidster zag. Op een kussen
temidden van het volk. Niet hoog boven
hen uittorend zoals De Oude, die op me
ters afstand van hen zat. Ter bescher
ming, zoals zij dat noemde.
Nee. Ze zou een wijze, liefdevolle leid
ster worden en anderen naast zich dul
den. Ze zou iedereen kinderen toestaan
en die kinderen toestaan hun levenge
vers te kennen.
"Achtentwintig, negentwintig, der
tig...". Ze hijgde. De ijle lucht putte haar
uit. Vermoeid zonk ze neer op de harde
bodem en sloeg naar een vlieg. Ver van
de nederzetting verwijderd negeerde ze
de woorden van De Oude: "Vliegen zijn
ons grootste geschenk. Wees niet bang
van ze en maak ze niet dood alsjeblieft.
Ze voeden de wereld".
Toen ze uitgerust was, sprong Robi
energiek op en maakte de resterende
vijftien passen. Bij het bosje aangeko
men trok ze een stenen bijl uit haar buik
band en begon op de grond in te hakken.
Aan de trommels beneden hoorde ze dat
het tweede kwartuur aangebroken was.
De tijd voor stilte en geluksgevoel. Dat
moest maar even wachten, evenals het
voedsel dat aan haar band heen en weer
bungelde.
Een hoog gezoem overstemde haar
rooskleurige toekomstdromen. Het
hield lang aan, ebde weer weg en kwam
dan vlakbij haar oor ineens weer terug.
Zweetdruppels liepen over haar voor
hoofd. Inspanning verjoeg de koude
wind die over de rots waaide. Robi's bijl
spleet in tweeën toen die op een harde
rand stuitte. Het insect viel naast haar
laars. Stuiptrekkingen in het oranje ach
terlijf verraadden de naderende dood
van het beestje. Woedend trapte ze het
kapot. Uit de verte zweefden flarden
muziek aan. De chants van het derde
kwartuur zouden aanhouden tot de zon
verworden was tot een klein lila puntje
aan de einder en eenieder de veilige
warmte van de huiselijke vuren opzocht.
Robi negeerde de pijn in haar boven
arm. Ze was op haar knieën gezakt en
groef verder met haar handen. Het duur
de niet lang voordat er een kist van hard
materiaal voor haar lag. De chants zwol
len aan tot extenso. Met bevende vingers
trachtte ze de kist te openen. Zo'n slui
ting had ze nog nooit eerder gezien.
Blijkbaar had al eens een ander zich
het hoofd erover gebroken, want er lie
pen diepe kerven over de zijkant. De Ou
de! Hoe kon die anders precies weten te
vertellen waar ze moesten zoeken? Robi
herinnerde zich plotseling weer het be
lang van haar missie en leunde tegen de
kist.
Met een zachte klik sprong deze open.
Een beetje angstig keek Robi naar twee
cirkels van glanzend grijs materiaal. Bij
haar voorzichtige aanraking rolde er een
stukje af. Dit was niet wat ze had ge
hoopt te vinden, twee onbegrijpelijke
voorwerpen uit de oudheid, zo te zien
van geen enkel nut voor de nederzetting.
Teleurgesteld woelde ze met haar hand
door de verdere inhoud van de kist. Een
stapeltje dunne vellen, bedekt met vage,
onleesbare krabbels. Berichten uit het
verleden, die misschien wel ontcijferd
konden worden!
Nu pas raapte ze twee vellen op, die
bovenop de cirkels hadden gelegen en
die ze in haar haast om voorwerpen te
vinden, achteloos opzij had gelegd.
Het eerste bevatte grote rode, onlees
bare krabbels: Top Secret - Atomic Dan
gers
Het tweede was geschreven in het be
kende handschrift van De Oude.
"Aan mijn meest geliefde en betreur
de,
Als je dit bericht leest, heb je getoond
de bekwaamste van ons allen te zijn. Met
meest geliefde. Alleen mijn meest gelief
de kan de droevige wetenschap aan
waaronder ik nu sinds een paar dagen
gebukt ga"
Beschaamd keek Robi weg van de
boodschap. Zij was het juist, die De Ou
de om haar zweverige bejubelingen van
het Leven het hardst bespotte.
"Een paar dagen geleden voleindigde
ik als enige de tocht naar Wakon. Wij, ik
spreek over het groepje jonge revolutio
nairen die een versnelde groei wilden in
onze wereld, vertrokken met ons drieën.
Ik had het geluk door De Oude ver
trouwd te worden, anders had zij mij ze
ker niet laten gaan. zo vlak na de geboor
te van mijn dochter".
"De tocht verliep vlot. Jens, Dakti, Ga-
mar en ik hoopten vóór het vijfde kwart
uur weer terug te zijn. Hoe dichter we
Wakon naderden, hoe geestdriftiger wc
werden. Er woedde een storm die Dakti
deed denken aan haar jeugd, toen de zon
slechts af en toe gezien werd. Ondanks
een vage angst keerden we niet terug.
We naderden die voorhistorische plek
en verbaasden ons over de wonderen die
we zagen".
"Harde, glanzende koepels, afgebro
ken palen met wonderlijke tekens erop,
hutten op hutten op hutten.... We klap
ten van verbazing in onze handen. De
storm nam af, maar had Jens en Dakti zo
uitgeput dat ze moesten gaan liggen
naast een diepe krater. Dakti en ik trok
ken verder, nadat we Jens hadden ge
holpen zijn ademhalingsmoeilijkheden
"We waren nog maar even op weg,
toen het vreselijke gebeurde! Dakti
vond een doodsmasker. Iets verderop la
gen een paar beenderen en overal om
ons heen lag schitterend zand verspreid.
Ik het het tussen mijn vingers glijden.
Het was zo mooi, hoe kon ik weten dat
het zo dodelijk was?"
"We keerden tegen het eind van het
derde kwartuur terug. Dakti droeg deze
kist, het enige dat we konden meene
men, omdat we allemaal beroofd waren
van onze krachten. Iedereen heb ik moe
ten achterlaten, alleen mijn jeugd heeft
me toegestaan terug te keren. De Oude
daalde af van haar hoogte en kuste me.
Het was de eerste keer dat ik haar ie
mand zag aanraken".
"Samen met haar onderzocht ik de in
houd van de kist en het lukte ons om een
paar vellen uit deze kist te ontcijferen.
Zo leerde ik dat in Wakon een ramp
heeft plaatsgevonden, die al het leven
wegvaagde. En zij wisten het! Zij heb
ben er over geschreven en het niet voor
komen. Ongelukkig nageslacht. Meest
geliefde, je hebt de plicht om het leven
te eren, de vliegen, de zon, de goedgebo-
ren kinderen. Wakon eerde de dood. Wa
kon is het Dodenrijk".
"Wat mijn metgezellen bij de tocht al
overkwam, zal langzaam ook met mij ge
beuren. iedereen die het kwaad aanraakt
zal er aan sterven. Het kwaad zit nu in
mijn bloed. Vanmorgen trok ik een losse
pluk haar uit mijn hoofd en mijn voor
tanden zijn heel pijnlijk. Het lijkt of ze
los zitten. Ik vraag je Robi nooit te zeg
gen wie haar moeder is. Robian".
Robi luisterde naar de droevige gezan
gen van de vallende avond en wiegde
heen en weer. Het was een ongeschre
ven wet dat kinderen hun levengever
nooit mochten kennen om valse gevoe
lens van verbondenheid te vermijden,
maar dit.... De Oude haar moeder. De
Oude een jonge, doodzieke vrouw door
het begeren van dezelfde wetenschap als
zij had gedaan.
Totdat de zon als een felpaarse streep
aan de einder verdween, bleef ze bij de
kist zitten. Daarna begroef ze hem op de
zelfde plek als waar ze hem gevonden
had en daalde behoedzaam de rots af.
Haar wachtte een zware taak. Ze had
vrijwillig de last op zich genomen om
voor het leven in de nederzetting te zor
gen. Het Leven, voor de eerste keer
drong de schoonheid van die woorden
werkelijk tot haar door. Het viel haar
licht te beseffen dat het gif ook haar had
geraakt, op het moment dat ze de kist
opende.
Loes Flendrie
(Ma Anand Rajni)
Leiden
H| et liep tegen 3 oktober en als
Leids meisje verheugde ik mij
op het grote feest. Met vier
vriendinnen en vijf vrienden
zouden wij die dag gaan vieren. Maar o
wee, op 3 oktober zelf regende het pij-
pestelen. Ik was als 17-jarig meisje werk
zaam op het Rapenburg. Van mijn moe
der kreeg ik de waarschuwing mee: doe
met de feestdag niet je nieuwe mantel
met je zondagse schoenen aan hoor! De
mantel en de schoenetl waren lichtgrijs.
U begrijpt het wel, ondanks de regen
heb ik mantel en schoenen toch aange
trokken. De oplossing was: we kopen
gewoon een paraplu in de feesttent. De
paraplu was niet van stof maar van ste
vig gekleurd papier, rood, wit en blauw,
enig gewoon.
Overdag viel alles nog wel mee, maar
's avonds op het Schuttersveld waren er
grote modderpoelen ondanks heel veel
stro. O, die schoenen hadden wat te ver
duren met dat hossen en dansen! Wij
vonden het allen een geweldige dag, on
danks de regen. Want de jongens had
den gespaard en veel geld op zak. Wij
aten paling, eieren en druiven. Alles
door elkaar, het kon niet op. Veel flesjes
cider, teveel om op te noemen. De op
tocht was een belevenis apart. Je kon er
een heel jaar van na genieten, van zoveel
plezier en pret.
's Avonds na het vuurwerk werd ik
door alle negen naar mijn dienst terug
gebracht. Zingend werd er op de brug
voor de Doelensteeg luid afscheid geno
men. Mevrouw zelf deed my open en
keek me heel vreemd aan. Toen ik op
mijn kamer kwam en mezelf in de spie
gel bekeek, zag ik mijn gezicht vol rode.
witte en blauwe strepen. Ook mijn man
tel en schoenen zagen er verschrikkelijk
uit. Ik schrok geweldig.
De andere dag bracht ik de mantel
vlug naar de stomerij. Maar de enige op
lossing was hem donkerblauw te laten
verven en de schoenen ook. Donker
blauw verven? Ik dorst byna niet meer
by mijn moeder thuis te komen. Haar
reactie was: door scha en schande wordt
men wys.
Ieder jaar met 3 oktober moet ik er nog
met plezier en verdriet aan terugdenken.
Ik ben nu 73 jaar. Als de mensen het
hebben over de jeugd van tegenwoordig
denk ik aan de jeugd van vroeger die net
zo eigenwijs was. Met de tyd komt alles
wel weer in goede banen, daar hopen wy
allen maar op.
M.J. Bouwmeester
Rijnsburg