Stirling Moss, de man die het net niet haalde Veel moois in de automusea ZATERDAG 27 JULI 1985 EXTRA PAGINA 15 Hij werd nooit wereldkampioen, maar in een &rie over 100 jaar auto kan men moeilijk om hem heen: Stirling Moss, tijdens zijn leven al een legende. Zijn reputatie dankt hij aan een aaneenschakeling van pech, successen en niet te vergeten zijn omgang met vrouwen. Portret van een snelheidsmonster. tweevoudig wereldkampioen, had al eens gegrapt: „Elke keer als ik een van m'n eigen wielen inhaal weet ik dat ik in een Lotus rijd." Op Tweede Paasdag van dat jaar stuurde Stirling Moss zijn vaalgroene Lotus naar de gevaarlijkste bocht van het Engelse Good-wood circuit. Hij vertraagde niet, nam de bocht met een snelheid van 193 kilometer per uur en verloor de macht over het stuur. De auto vloog uit de bocht, leek even wild in de lucht rond te draaien, sloeg over de kop en kwam honderd meter verder tot stilstand. Stirling Moss lag bewusteloos tussen een wirwar van verwrongen en gescheurd metaal, en kon pas na 40 minuten door zijn toegesnelde redders worden losgebrand. Moss was er treurig aan toe. Zyn linkerarm was op verschillende plaatsen gebroken, zijn linkerbeen ook, hij had gebroken ribben, een ingedrukte neus, een gezicht dat op 40 plaatsen hechtingen nodig had, en zijn hersenen hadden zo'n klap opgelopen dat hij aan de linkerkant van zijn lichaam totaal verlamd was. Moss bleef meer dan een maand bewusteloos, en had een halfjaar nodig om van zijn verlamming af te komen. Hij zegt nu over dat ongeluk: „Het is me vaak gevraagd, en ik heb er veel over nagedacht, maar ik herinner mij er niets van. Ik weet het pas weer vanaf het moment dat ik in het ziekenhuis bijkwam". Het ongeluk maakte een einde aan Moss' loopbaan als coureur. Nadat hy weer hersteld was, bleek hem tijdens proefritten dat hij niet meer over zijn vroegere fabelachtige reactievermogen beschikte en dat de coördinatie ook niet meer zo soepel was als weleer. Nu zegt hij: „Ik heb destijds te snel die beslissing genomen. Ik was nog maar 32, dus ik had nog best een tijdje kunnen doorgaan. En later ging het ook allemaal weer beter met me. Het herstel duurde alleen langer dan ik had gedacht. Ik had dus langer moeten wachten en dan had ik best weer kunnen racen". Niet jaloers Wat vindt hij van het autoracen vandaag de dag? Is hij nooit jaloers op de grote renners van dit moment, al was het alleen maar vanwege de enorme bedragen die zij opstrijken? Moss: „De betaling is natuurlijk nu heel anders. In mijn beste jaar, 1961, verdiende ik 37.000 pond. Dat was een heel bedrag, heel wat hoger dan bijvoorbeeld het salaris van een chirurg. Maar als ik nu zo goed zou zijn als toen, zou ik met gemak een miljoen pond verdienen". Toch is hij niet jaloers. „Zoveel geld beschadigt het autoracen en de coureurs zelf. Fangio, naar mijn mening de grootste coureur die ooit geleefd heeft, was een bescheiden man. Je moet ze nu eens zien. Het zijn bijna allemaal onbenaderbare, arrogante jongens met veel te veel zelfvertrouwen. Wat we vroeger deden, pret maken onder elkaar, is er niet meer bij." Is het racen zelf veranderd? Moss: „Het geld heeft alles natuurlijk anders gemaakt. Ik reed vroeger op Dunlop banden die ik zelf betaalde. Altijd Dunlop, en het enige dat ik ooit van ze kreeg was een gratis overall. Het rijden zelf is ook anders, juist door de banden. Die zyn zo goed geworden dat de kans die je hebt om je vaardigheid te tonen is afgenomen." Hij denkt even na, en zegt dan: „Weetje waaraan je het verschinriet vroeger het best kunt zien? Aan de kranten. Als ik vroeger een race won, stond dat op de nieuwspagina's. Het was gewoon nieuws, dat leefde onder de mensen. Nu vind je autoracen op de sportpagina's. Dat komt omdat het allemaal zo rigide is geworden." Met de Britse kranten heeft Moss altijd een bloeiende verhouding gehad. Hij heeft 60 plakboeken met knipsels. Die zijn er in twee soorten: zwart en groen. In de groene staan zyn race-resultaten, de zwarte gaan over zijn privéleven. Moss heeft veel meer zwarte dan groene plakboeken. Vrouwengek Dat komt omdat hij in zijn gouden jaren een heel uitgebreid privéleven had. Hij was niet alleen de man dié bevriend was met Elizabeth Taylor en Richard Burton, niet alleen de man die door Frank Sinatra werd gebeld toen hij in het ziekenhuis lag - ster met de sterren, zogezegd - hij was ook goed voor kolommen tekst in zijn kwaliteit van „womaniser" zoals dat zo aardig in het Engels heet, vrouwengek dus. Moss is thans voor de derde keer getrouwd, en heeft tussendoor legers en legers vriendinnetjes gehad met wie hij zich steeds weer gaarne trots op de foto liet zetten. Hij mag auto's en vrouwen graag op één lijn stellen, getuige een aantal uitspraken die bepaald niet door de censuur bij een blad als ,Opzy' zouden komen. In 1980: „Een nieuwe vrouw zoeken is zoiets als een nieuw automerk uitproberen. Zolang je nog test, krijg je het beste van het beste voorgeschoteld. Als je eenmaal getekend hebt, ben je gewoon een lid van het team". En tien jaar eerder: „Een auto is net een vrouw. Je kunt er een hoop mee doen. Maar als je je respect verliest voor de vrouw, slaat ze terug. Dat is bij een auto ook zo". Expertise verrijkt de mens, dat blijkt hier maar weer. Die Stirling Moss. Hij kan het niet laten. Op z'n 55e, op de leeftijd dus dat menigeen de jaartjes naar de VUT alvast maar aftelt, is hy op zoek naar sponsors die voor hem een nieuwe carrière als lange afstandsrijder willen financieren. Vijfjaar geleden stortte hij zich ook al op het racen in personenauto's. Dat werd geen succes en Moss is de eerste die dat zal toegeven. „De ethiek bleek niet zo te zijn als vroeger. Het ging niet meer om vakmanschap, maar om bruut geweld. Dat lag me niet". Niet dat Stirling Moss het al niet druk genoejg heeft. Hij heeft een welbeklant pr-bureau, koopt en verbouwt flats, is adviseur bij verschillende autofabrieken, schrijft in sjieke tijdschriften en is beschermheer, voorzitter of vice-voorzitter van (laatste telling) 21 verenigingen. Hordenlopen Dan vallen er geregeld Miss World of Miss Universe verkiezingen te jureren (Moss geldt als een door alle wateren gewassen vrouwenkenner) en er is altijd wel een garagehouder die z'n nieuwe nering door Moss geopend wil hebben - hij heeft er wel eens drie op een dag gedaan. Hij zelf schat jaarlijks zo'n 800.000 kilometer te reizen. Nogal eens naar de Verenigde Staten, en als we met hem praten staat hy aan de vooravond van een reis naar Australië. Niet iemand die in de herfst van zijn leven is aangekomen, die Stirling Moss. Praten met hem is een soort hordenlopen. Er valt altijd wel even iemand te bellen, iets naar de familie boven te roepen of op te zoeken. „Ga maar vast naar boven, Walter", schreeuwt hij naar zojuist gearriveerd bezoek. „Walter komt eraan", laat hij vervolgens zijn vrouw per intercom weten. „En wat was uw vraag ook weer?". Het huis van Stirling Moss, in de sjieke Londense wijk Mayfair en in de schaduw van het Hilton-hotel, is een bezienswaardigheid apart. Het is één grote speeltuin met panelen vol knopjes waarmee je alles, maar dan ook alles elektronisch kunt laten bewegen. Er zijn knopjes voor de gordijnen, om het bad vol te laten lopen, voor de ramen en deuren en het is zelfs mogelijk met een druk op de knop een geheel gedekte eettafel uit het plafond naar beneden te laten zakken. Is Stirling Moss de grootste coureur aller tijden? Op grond van de koele cijfers moetje neen zeggen. Immers, hij heeft wel veel gewonnen, maar is nooit wereldkampioen geworden. Waarom dan is Moss zo'n legende geworden? Legende Want dat hij een legende is, staat vast. Hoewel hij al meer dan 20 jaar geleden uit de grote racerij stapte, zeggen Britse agenten die je aanhouden omdat je te hard gereden hebt, nog steeds tegen je: „Zo-zo-zo. En wie denkt meneer wel dat hij is? Stirling Moss soms?" Nooit Graham Hunt. Of Jackie Stewart. Laat staan een van die jonge jongens. Z'n reputatie heeft Moss niet alleen te danken aan vele successen, maar zeker ook aan de vele keren dat hij pech had. Want hij hééft wat keren de dood voor ogen gehad. Om maar eens enkele ongevallen te noemen: in 1953, tijdens de Grand Prix van Frankrijk, vloog zijn koppeling in stukken. Hij reed op dat moment 200 kilometer per uur. Resultaat: wat schrammen. In 1956 ramde hij in Monte Carlo tegen een slagboom. De auto kon worden weggesleept, hijzelf had niets. Enkele weken later verloor hij in Frankrijk een wiel. Geen letsel. In West-Duitsland brak hij een as. Niets aan de hand. In Italië slipte hij tijdens de Mille Miglia op de Radicofanipas, enkele meters naast een ravijn. Daar stortte hij net niet in, want er stond toevallig een muurtje naast de rand. Hij had niets, zijn wagen evenmin, en hij won de race. Er ging natuurlijk ook wel eens wat mis. Tien keer werd hij van de baan gedragen, richting ziekenhuis. Het deerde hem nauwelijks, soms reed hij met z'n been nog in het gips. Dat maakte hem tot een publiekslieveling. Net zoals z'n opvallend grote reactievermogen hem in de kijker speelde. Want wie spoot er in de jaren '50 en '60 altijd, maar dan ook altijd als eerste weg? Ja hoor. Stirling Moss schrijft aan nog een andere reden z'n bekendheid toe. „M'n voornaam. M'n vader noemde me Stirling en daar ben ik hem nog steeds dankbaar voor. Mijn moeder had me Hamish willen noemen. Stel je toch eens voor. Dan was het nooit iets met me geworden", lacht hij. Nooit kampioen De jonge Moss kreeg het autorijden met de paplepel ingegoten. Zijn vader, tandarts en eigenaar van een boerderij, deed al in 1924 aan autoraces mee en zijn moeder, Aileen, was in de jaren '30 een van de weinige vrouwelijke coureurs in Europa. Tegen die achtergrond is het niet vreemd dat Stirling Moss al op z'n zesde kon autorijden. Vanaf dat moment ging het snel bergopwaarts. Stirlings vader kocht een Austin Seven voor zijn zoon toen deze 10 jaar werd, en op z'n 15e reed Stirling in zijn eerste sportauto, |en Morgan door Henk Dam Na het behalen van de overwinning in een formule I race (1954): Het zijn nu allemaal onbenaderbare, arrogante jongens met veel te veel zelfvertrou wen". (foto's GPD). Stirling Moss nu: altijd goed voor een winkelopening of een missverkie zing. In 1947 - hij was 18 - deed hij aan z'n eerste races mee, en een jaar later won hij tien van de 14 wedstrijden waaraan hij deelnam. Driejaar later kreeg Stirling Moss zijn eerste „Gouden Ster" van de British Racing Drivers' Club uitgereikt als beste coureur van het jaar. Er zouden nog heel wat van deze sterren volgen, want toen Moss in 1962 uit de racerij stapte had hij aan 494 races meegedaan, er daarvan 366 uitgereden en er 222 gewonnen. In niet één van deze wedstrijden eindigde Moss op een lagere dan een vierde plaats. En ondanks dat indrukwekkende resultaat werd hij nooit wereldkampioen. Hij werd vijf keer tweede, waarvan een keer op één punt, en een keer op een halve punt. Bij minstens één van deze uitslagen was het aan domme, domme pech te wijten dat hij niet de hoogste eer behaalde Moss: „Waarom ik het steeds^et niet haalde? Omdat ik in Britse auto's reed. Dat was een principiële zaak toen: je was Brits, dus je reed in een Britse auto. Maar die andere auto's waren natuurlijk wel sneller. Aan de andere kant was dat wel goed voor je image. Ze houden hier nu eenmaal van de underdog". Dat zou hij, als hij het mocht overdoen, anders aanpakken. „Dan zou ik in een Ferrari rijden. Ferrari was een verbazingwekkende man. Zo rond 1950, toen ik een jaar of 20 was, kreeg ik een knallende ruzie met hem, en toen zei ik 'm dat ik nooit, nooit voor hem zou rijden. In 1962 hadden we het net weer goedgemaakt en zou ik voor 'm gaan rijden, toen ik dat ongeluk kreeg." Ongeluk Tja, dat ongeluk. Dat was in 1962, met een Lotus, een Britse auto die in die jaren een nogal riskant snelheidsmonster wag. Graham Hill, Hoewel er nauwelijks naar een ex cuus hoeft te worden gezocht om een automuseum te bezoeken, is het jaar van het eeuwfeest natuurlijk bij uitstek geschikt om de historische collecties te gaan bekijken. Het aar digste van deze musea is dat alles zo herkenbaar is. Je hoeft geen kunst historicus te zijn om van het mooie te genieten en zelfs als autotech- nisch leek kun je je vergapen aan de inventiviteit van onze grootvaders en overgrootvaders. In ons land kan men terecht op vier adressen. Tot voor kort vormde het DAF-museum in Enschede een vijfde, maar dat is dit jaar wegens een verhuizing gesloten. Tot over maat van ramp hebben enkele vandalen ingebroken in de tijdelyke opslagplaats en hebben ze de collec tie ontoonbaar gemaakt door met keien de carrosserieën te bewerken. Er is zelfs geprobeerd om met een personenwagen dwars door een deur te rijden. Van de wel opengestelde collec ties is die van het Autotron in Dru- nen waarschijnlijk het meest be kend. Het is een van de grootste ver zamelingen ter wereld. Dit jaar staat de expositie geheel in het teken van 100 jaar auto. Absolute topper is de replica van de Benz Velo uit 1885, die de technici van dit museum heb ben gebouwd. De tentoonstelling heeft drie jaar onderzoek gevergd. Behalve kijken kun je in het mu seum ook allerlei dingen doen. Voor de kinderen zijn er een speelboerde- rij, een verkeerstuin, een oldtimer- baan en er kan geraced worden op een miniatuurbaan. Openingstijden in het hoogsei zoen (tot 1 september) maandag tot en met vrijdag van 10.00-18.00 uur, in de weekeinden van 11.00-18.00 Kleiner maar zeker niet minder aantrekkelijk is het Nationaal Au tomobielmuseum in Raamsdonk- veer. Is het Autotron puur profes sioneel, in Raamsdonkveer proef je de trots van de verzamelaar die laat zien wat hij allemaal bij elkaar heeft weten te brengen. Het geheel ademt een sfeer van gemoedelijkheid. Klappers van het museum zijn de voorgevel van de Spijkerfabriek die in de hal is opgebouwd, de speciale Gatsonides-vitrine met schaalmo dellen van de Gatso's, het futurama van de gebroeders Das en mis schien wel de schattigste oldtimer die er bestaat, met ruiten verdeeld door glasroeden. U vindt hem bij de voordeur van de Spijkergevel. Het Nationaal Automobielmuseum is gehuivest bij Toyota-importeur Louwman en Parqui. Openingstij den: dagelijks van 09.00-16.45 uur, zondags van 11.00-16.45 uur. De derde autocollectie is te vin den in Assen aan de Rode Heklaan waar het Automuseum Assen voor geschiedenis en tecniek is gehuis vest. De collectie is dit jaar gerang schikt rond het thema '100 Jaar ver brandingsmotor'. Pronkstuk is een liggende dieselmotor uit 1920 met een zuigerverplaatsing van 30.000 cc en een vliegwiel met een diameter van meer dan twee meter. Voor be zoekers laat men deze motor bij tijd en wijle proefdraaien. Verder be schikt het museum over een fraaie collectie Bugatti's, een grote collec tie motorfietsen (hoe kan het ook anders in de TT-stad) en een verza meling antiek speelgoed. Voor ge zinnen met kinderen is een bezoek aan het museum aardig te combine ren met een bezoek aan de naastge legen Verkeerstuin. Er is zelfs een .gecombineerd toegangsbiljet tegen gereduceerd tarief. Openingstijden: dagelijks van 10.00-18.00 uur. Het vierde adres is het Nationaal Rijtuigmuseum in Leek. Zoals de naam al aangeeft is voor dit mu seum de auto maar een stiefkindje, maar dit jaar is er ook ruime aan dacht voor de gemotoriseerde rijtui gen. Het motto van de expositie is 'Van wagen tot auto', waarbij het klapstuk een straat is uit de jaren dertig waar u sjezen, koetsjes en au to's vredig naast elkaar ziet. Ope ningstijden: dagelijks van 09.00- 17.00 uur. Entreeprijzen van de vier musea: Autotron f 8,25, Raamsdonkveer f 7, Assen f 5 en Leek f3,50. Voor kinde ren gelden gereduceerde tarieven. (GPD) Kijkje in het Nationaal Automuseum in Raamsdonkveer. (foto GPD)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1985 | | pagina 15