Kees Verwey,
de magie
tussem
mens en
kunstenaar
Grootse overzichtstentoonstelling in Haarlem
1
ZATERDAG 27 APRIL 1985
EXTRA
PAGINA 27
Precies op zijn 85ste verjaardag, op 20 april, is
in het Haarlemse Stadhuis de grote
overzichtstentoonstelling van de schilder
Kees Verwey officieel geopend. Het werk van
Verwey, schilderijen, tekeningen, aquarellen,
wordt van 21 april t/m 2 juni geëxposeerd in de
Vleeshal, de Vishal en de moderne afdeling
van het Frans Halsmuseum. Het is de grootste
tentoonstelling die een schilder in Haarlem
ooit kreeg.
De tentoonstelling kan worden gezien als een
grootse hommage aan Kees Verwey, die zijn
gehele oeuvre aan het Frans Halsmuseum zal
nalaten. Om dat te begeleiden is er een
speciale stichting in leven geroepen. Kees
Verwey is door de vele anekdotes, vooral
ontstaan door zijn onvoorspelbaar karakter, al
bij leven een legende geworden. Kees Verwey,
wat hij zelf zegt en wat andere over hem
zeggen.
door Ko van Leeuwen
Kees Verwey is een weerbarstig
mens. Een non-conformist, dat
zeker, onstuimig kan hij zijn, driftig,
een rakker. Daarbij is hij ook
opvliegend, nors en argwanend. Dat
wordt allemaal over hem gezegd en
hij zal de laatste zijn het te
ontkennen. Al die eigenschappen
lijken bij het tegendraadse te
behoren, zijn handelsmerk. Als hij
zijn zelfportret op de monografie
van Lambert Tegenbosch bekijkt
zegt hij wat monkelend: „Ik zie er
niet zo prettig uit. Maar de mensen
hebben mij argwanend gemaakt".
Wie Kees Verwey wat beter kent, weet
dat hij ook als een guitige kwajongen
kan zijn. Maar wie verwacht er nou
olijkheid van een man die meestal zo
boos kijkt? Vrolijke jokkernij is hem
ook niet vreemd. Aan het begin van ons
gesprek liet de schilder zijn jongste
abstracte werk zien, vergezeld van zijn
opmerking: „Ze vragen me wel: begrijp
je d'r zelf wat van? Dan zeg ik: natuurlijk
niet. Als ik ze daar een plezier mee kan
doen. Misschien snap ik 't ook niet".
Later op de ochtend, als we de abstracte
tekeningen opnieuw in zijn huiskamer
bekijken, zegt Verwey tegen zijn vrouw
Jeanne: „Wat denk je, meneer Van
Leeuwen vraagt aan me: Snapt u d'r zélf
wat van!" En als ik met gespeelde
verontwaardiging ontken, moet hij daar
met toegeknepen oogjes onstuimig om
lachen. Dan zie je Verwey de humorist,
die zich met de mensen om zich heen
vermaakt als waren zij de stukken in zijn
persoonlijk schaakspel. Een meester aan
de winnende hand.
Halverwege mijn bezoek zegt de
schilder: „Wilt U een sigaar. Ja? Nou,
dat vind ik erg prettig. Zelf doe ik niet
mee, ze zijn me een beetje te groot. Maar
dit schijnen heel goeie sigaren te zijn.
Laatst was er iemand op bezoek en toen
hij weer thuis was belde hij m'n vrouw.
Hij zei: Ik heb aangename
herinneringen aan mijn visite bij u. Wat
uw man zei was allemaal onzin, maar de
sigaar die ik van hem kreeg was
voortreffelijk".
Over de abstractie schreef Verwey ooit:
„Wij leven echter in de tijd der
abstractie. Deze vorm van beleven
veronderstelt het tegendeel van wat ik de
aandacht voor het object zou willen
noemen. Het object wordt ondergeschikt
aan de creatie gezien, het is er hoogstens
de aanleiding toe. De abstracten hebben
het observeren verlaten en dit als een
bevrijding gevoeld. Het is aan deze
controverse, waaraan ik de betekenis
van mijn later werk wil toetsen.
Beurtelings getrokken naar de precisie,
die het volgen van de omtrekken van het
object vereist, wil ik even later de
banden verbreken, die zich steeds
pijnlijker aan mijn gespannen
aandacht hechtten. Zo ontstond op de
duur het meeste van mijn latere werk,
uit het aanvaarden van dit dualisme. Ik
geloof, dat dit dualisme de vonk is
gebleven, die er ontstaat bij de botsing
van deze uitersten en die mij
voortdurend bleef aanvuren. Waarde
limiet ligt, die men krachtens dit
dualisme kan opvoeren, ik zou het niet
weten".
Meningsverschillen
Kees Verwey ldjkt glunderend.
Gekscheert hij of spreekt hij in volle
ernst? Niemand zal er bij hem ooit het
fijne van weten. Niemand zal ook ooit
zijn reactie durven voorspellen. Dat die
van een grillige humor kan zijn,
illustreert het voorval bij de
tentoonstelling 'Een biografie in
schilderijen', die Lambert Tegenbosch
enkele jaren geleden voor hem
samenstelde. Er ontstond een
meningsverschil tussen galeriehouder
en schilder, dat onoplosbare vormen
leek aan te nemen. Toch ging de
expositie in Heusden door, maar
Verwey was bij de opening niet gewenst.
Op het moment dat Tegenbosch de
gasten meedeelde dat de kunstenaar er
helaas niet bij kon zijn, ontwaarde
iemand Kees Verwey in de achtertuin,
die als beeldentuin is ingericht. Daar zat
hij met zijn veld-ezeltje de achtergevel
van het huis te aquarelleren. „Ach, zo
gaat dat tegenwoordig, ik mag er niet
in", zei hij tegen een ieder die hem vroeg
waarom hij daar zo zat.
Dat merkwaardige abstracte werken van
hem. Zo'n jaar of vijf geleden kreeg dat
nogal abrupt vorm. Een grote kartonnen
doos, ooit verpakking van een
wasmachine, was door hem het huis
binnengesleept. Bij een bezoek aan de
schilder nam hij me mee naar boven. De
doos stond in die prachtige
georganiseerde chaos welke door
Verwey zijn atelier wordt genoemd. Hij
had de doos beschilderd met lastig te
omschrijven ornamentiek. De zoveelste
proef op de som volgde. Verwey vroeg:
„Wat vindt u daar van?".
Voorzichtigheid geboden, want er zijn er
die weten hoe moeilijk het
binnenkomen is op het adres Spaarne
108, maar ook hoe gemakkelijk je weer
buiten staat. En daar was de visite niet
om begonnen. In de ruimte tussen de
opkamer en het atelier hing mijn
redding, een prachtig stilleven in grijze
tonen en teruggehouden blauw, dat bij
eerste beschouwing een bijna abstracte
indruk maakte.
„Dit is abstract en modern", drong
Verwey verder op het antwoord met
betrekking tot de beschilderde doos aan.
„Nou?". Na nog een korte aarzeling
antwoordde ik: „Wel verrassend. Maar
ik vind dat stilleven hiernaast heel
indrukwekkend". Verwey weer: „Ja,
maar daar kom je er tegenwoordig niet
meer mee. Je moet modern doen. Dus ik
denk, nou dat kan. Daarom heb ik die
doos maar eens beschilderd. Dat valt
niet eens mee, want de verf houdt maar
moeilijk op dat karton. Ik weet niet of ze
het wat zullen vinden".
Zoeken
Dat was 1980. Anno 1985 is Verwey
verder het pad van de abstractie
ingeslagen. Een zoeker van 85 jaar, die
met zijn herkenbare werk zijn
Amsterdamse afnemer, kunsthandel De
Boer, bedient en met zijn abstracte
scheppingen zijn Haagse galerie
Nouvelles Images ter wille is. Hij doet er
soms uiterst relativerend en schamper
over. Maar ik moet ze wel allemaal zien.
Sommige tekeningen verraden het
schitterend compositievermogen van de
schilder. Er zijn er bij die doen denken
aan Van der Lek uit de periode van De
Stijl. Er is een tekening met heel veel
kaarsrechte lijnen die elkaar kruisen.
Verwey: „Die maak ik voor Nouvelles
Images. Want als ik daar met m'n andere
werk kom, dan zeggen ze: je bent weer
niet vooruit gegaan. Dus denk ik, nou
vooruit gaan, dat kan. Mijn vrouw zei:
daar onder in die hoek, moetje daar ook
nog niet wat doen? Maar ik zeg: nee, er
moet juist niet zoveel op. Hoe minder
hoe beter". Hij kijkt me schuinsweg aan
en zegt: „Schoonhoven is daar
wereldberoemd mee geworden".
Zijn vrouw Jeanne hoort het gesprek
glimlachend aan. Als haar man de kamer
uit is, zegt ze zachtmoedig: „Hij doet
daar wel zo over, maar zo bedoelt hij het
niet. In het begin dacht hijzelf dat het
een gril was, maar nu weet hij dat dat
niet zo is. Ik vind dat hij bij dat abstracte
werk heel mooie dingen heeft". Ze
glimlacht liefdevol en zegt: „Mijn man
kan geen lelijke dingen maken. Hij heeft
het in zich om alleen mooie dingen te
maken, dat is nu eenmaal zó".
Visueel
In 1953 schreef Otto de Kat: "Men heeft de
ontwikkeling van Verwey ene van
impressionisme naar expressionisme
genoemd. Dit lijkt mij niet juist. Verwey
was en blijft in de eerste plaats een
visueel schilder. Het isen blijft steeds het
speurend oog dat kleurwaarden en
ruimteverschuivingen waarneemt en
registreert. Dat hij langs deze weg
niettemin diep-menselijke waarden tot
uitdrukking brengt en dat hij weet te
ontroeren, gebeurt min of meer buiten
zijn directe intentie om." (Abstracten
ook?)
Verwey even later: „Ik heb altijd dingen
nagetekend. Als kind, al heel jong, deed
ik dat al. Tegenwoordig heb je
kindertekeningen. Die ontstaan uit
zichzelf, op de een of andere manier.
Zomaar vormen. Dat had je niet, toen ik
nog kind was. Dat bestond gewoon niet.
En omdat ik toch tekenen wilde, ging ik
maar dingen natekenen. Misschien heeft
dat abstracte werk van mij daar ook wel
wat mee te maken... dat ik er achter
gekomen ben dat ik dat wel kan. Het is
ook niet zo moeilijk, ik ben er over het
algemeen niet zo lang mee bezig".
Kees Verwey, door velen gekenschetst
als een van de laatste telgen der
Tachtigers, maar dan in de
schilderkunst, aanbidt schoonheid.
Immer verbaasd is hij over de talrijke
kleurschakeringen in de natuur. Zijn
bloemstillevens zijn daar de vaak
uitbundige getuigen van. Met behoud
van het eigene, weet hij er een sfeer in te
leggen die aan Monet doet denken. Want
het zijn niet alleen de portretten van
verwelkte flora, waarmee de schilder zo
vaak verbaast. Ware feesten weet hij te
maken van de bloemen die op sterven na
dood zijn: de zojuist afgeplukte
boeketten. Hij heeft daarvoor soms op
vrijmoedige wijze zijn boeketten
samengesteld, niet altijd tot plezier van
degene die deze kleuruitbarstingen der
natuur zelf had gezaaid. Een mens heeft
z'n gedachten wel eens elders zweven en
dan plukje al gauw in andermans hof.
Op zijn atelier toont Kees Verwey de
hoek die model stond voor het schilderij
dat de gemeente Haarlem aankocht ter
gelegenheid van zijn 85ste verjaardag.
Speciaal voor dat schilderij stichtte hij
opnieuw chaos en verwarring in deze
ruimte vol gekoesterde ontbinding.
Verwey: „Zestigduizend gulden hebben
ze er voor gegeven en in het boek komen
ook nog eens zestig
kleurenreprodiikties". Kijkt wat
bedremmeld, alsof hij het zich nu pas
allemaal realiseert en zegt dan: „Dat ze
zoveel geld aan mij spenderen...".
- Maar de gemeente Haarlem krijgt als u
dood bent toch een enorme collectie aan
schilderijen en tekeningen van U, dat
vertegenwoordigt toch een waarde die
nauwelijks te schatten is?
Verwey: „O ja, ja, zo heb ik het nog niet
bekeken". Vertelt dan dat het een enorm
doek geworden is. Het komt in de
Vleeshal te hangen, waar op de
benedenverdieping zijn grootste doeken
zullen komen.
Verwey spreekt over zijn
georganiseerde bende, over licht en
donker, de schaduwwerking. Enorme
bereklauwen en een zeldzaam grote
distel van wel enkele meters trekken
vooral de aandacht. „Die distel is een
cadeautje van een kennis uit
Bloemendaal. Die stond daar in de tuin
en ik zeg: Die zou ik nou best willen
hebben. Even later zie hem buiten dat
ding omzagen. We hebben hem
meegenomen in de auto en toen kon ik
er zelf ook nog bij".
Stof zijt gij en tot stof zult gij
wederkeren, aan die spreuk die alles van
leven en dood relativeert, moet ik hier
denken. Verwey: „Als de boel hier een
beetje veranderd moet worden, dan doe
ik dat niet zachtzinnig. Dan smijt en dan
gooi ik. Die kachel die daar ligt, die zat
eerst aan die pijp vast, die heb ik
gewoon met geweld losgetrapt, pas dan
komt het mooi te vallen".
Wat achteraf in de hoop die op de grond
ligt ontdek ik een fragment van een
bromfiets. Wat nou, een bromfiets?
Verwey, stoicijns: „Ja, ik ga met m'n tijd
mee. Dat ding ligt daar al twintig jaar.
Op een avond reed er een jongen hier
voor deur mee tegen de muur. Hij had
'm meteen in de puin gereden. Ik zeg:
mag ik 'm niet hebben? Toen heeft die
jongen dat ding nog helemaal voor me
de trap op naar boven gesjouwd. Dat
was reuze geschikt. Mijn vrouw schrok
zich een hoedje van het lawaai dat dat
maakte, ze keek er wel een beetje
vreemd van op ja".
We zijn weer beneden. In de gang staat
een indrukwekkende krijttekening: een
dode meeuw, de vleugels machteloos
uitgespreid. In de kamer nog een. Ze zijn
pas terug van de lijstenmaker en de
tekeningen tonen de vrije toets tussen
realisme en abstractie, die Verwey zo
eigen is. Verwey: „Van de winter voerde
ik hier voor de deur de meeuwen. Die
kwamen dan zo prachtig aanvliegen.
Maar ik had weer geen rekening
gehouden met het drukke verkeer, en
toen werd er een meeuw door een auto
overreden. Die meeuw heb ik toen
getekend".
Dan laat hij niet zonder trots een
prachtige foto zien, genomen in de
duinen bij De Bokkedoorns. Als een
dirigent die een symphonie-orkest leidt,
zo voert hij daarop de eenden. Ik mag de
foto meenemen: „Zet u die maar in de
krant".
Portretten
Portretten. Kees Verwey maakte en
honderden en in een enorme varie'teit.
Sommige opdrachtgevers vonden
zichzelf vanaf het palet van Verwey
afschuwelijk terecht gekomen. Niet
ongewoon, bij portretschilders. Vindt
hij het zelf moeilijk?
„Vreselijk!". Lacht opeens schelms:
„Maar nu ik abstract ben gaan werken
heb ik er iets op gevonden. Als iemand
nu een portret wil, dan zeg ik: dat is
goed, maar het wordt wel abstract. Dan
hebben de meesten er al geen zin meer
in. Maar alle gekheid op een stokje, het
portret is altijd een gevecht".
Slaat in een vroeger boek het
legendarische portret op dat hij ooit van
Lodewijk van Deyssel (K. J. L.
Alberdingk Thijm) schilderde. Een van
de indrukwekkendste portretten, dat
een verheven man met een ijzeren wil
verraadt. Verwey: „Men wil ook altijd op
z'n voordeligst uitkomen. Ik wilde Van
Deyssel graag portretteren en toen
schreef hij me een brief waarin hij acht
voorwaarden stelde waaraan ik zeker
moest voldoen. Een daarvan luidde:
Zoals U weet hebben mijn ogen een
onderlinge, bijna onmerkbare
afwijking. Ik verzoek U op de door U te
maken beeltenis daar geen nota van te
Verwey: „Nou ja, hij was zo scheel, dat
als hij daar zat en tegen me praatte,
meende ik dat hij een ander aankeek.
Maar dan scheen hij naar mij te kijken".
Een van de laatste keren was hij niet zo
in de stemming en wilde hij eigenlijk
niet poseren. Ik dacht ojee, maar hij zei:
„d'r is één middel. Als u mij een of twee
olijke anekdotes vertelt, dan kan ik wel
in de juiste stemming geraken. Nou ik
vertelde hem het een en ander, maar op
een bepaald moment, toen ik even
uitgesproken was, zei hij: Ja, goed, maar
wanneer begint u nou met die grappige
anekdotes?".
Over Lodewijk van Deijssel: Heerlijke
Thijm, Halfgod uit mijn jeugd en
eeuwige meester van mijn verdere leven,
het moge zijn dat ik u in het dagelijkse
leven niet altijd heb begrepen, en dat ook
ik niet altijd juist door u ben verstaan,
dat alles valt in het niet, bij de grote
onuitsprekelijke weldaad, die gij voor
mij geweest zijt. Kees Verwey, Haarlem,
15 september 1964"
Bijzondere rol
In 1953 kwam Kees Verwey in contact
met de dichter Antony Kok, die een
bijzondere rol in het leven van de
schilder ging spelen. (De Stijl) Verwey
meende in Kok paranormale gaven te
ontdekken en voelde zichzelf daarbij als
medium fungeren. Een jaar lang bleef de
schilder in de magische ban van Kok. De
seances op het atelier veroorzaakten op
de duur duizelingen en hardnekkige
slapeloosheid. Verwey maakte een serie
van dertig prachtige tekeningen en
vulde die cyclus later nog eens aan met
veertien portretten die door Kok zelf
demonisch werden genoemd.
Uit een interview van 11 maart 1982:
Verwey: „Kok kon me gewoon onder
hypnose brengen en me dingen laten
doen die buiten mezelf om gingen. Dat
was angstaanjagend. Ik werd er hoogst
nerveus van, daar kon ik op den duur
ook niet meer tegen. De dokter heeft me
toen gezegd: Daar moetje mee ophouden.
Hij verbood het me gewoon. Want Kok
bracht me in contact met krachten die
boven mij uit gingen".
Soortgelijke ervaring, maar minder
heftig, had Verwey jaren later met
kunstcriticus Hein Steehouwer. Vijfjaar
lang bracht deze wekelijks een bezoek
aan Verwey en urenlang verbleven ze
dan in diens atelier. Ook toen ontstond
een serie hoogst merkwaardige zeer
verschillende portretten. Verwey
daarover: „Er was een analogie ten
aanzien van het poseren van Anthony
Kok. Kok had occulte, mystieke gaven.
Die had Hein Steehouwer ook.
Misschien wat minder, maar hij bezat ze.
Bij Steehouwer was het minder hevig,
maar het leek op een herhaling van de
periode met Kok".
Reizen
Soms nemen de uitbarstingen van Kees
Verwey de vorm van reizen aan. Hij is
juist terug uit Spanje: „We -waren naar
Madrid. Dat is een kippeneindje
tegenwoordig. Je stapt maar in een
vliegtuig en als je er weer uitstapt ben je
al in Spanje. Ik was daar nog nooit
geweest. Ik wilde in het Prado dat
schilderij van Velasquez bekijken, dat ze
hebben schoongemaakt, Las Meninas.
Het is heel bijzonder. Als je zo dat
schoongemaakte doek bekijkt, zou je
zeggen dat zijn andere schilderijen ook
aan een goeie beurt toe zijn. Het verschil
is tamelijk groot".
De schoonheid van Velasquez lijkt me
dichter bij Verwey liggen dan de
abstracten, van wie hij eens zei: „De
abstracten, dat zijn de astronauten van
het penseel". Nu zegt hij met schalkse
pretoogjes ten het afscheid: „Zet u maar
in het stuk: Hij is op de verkeerde weg
met die rare abstracte schilderijen van
hem. Ja, schrijft u dat maar. Dat zou ik
wel leuk vinden".
Otto B. de Kat schreef op 10 aug. 1955
naar aanleiding van een tentoonstelling
in het Huis Van Looy: Ondanks de vele
zeer positieve kwaliteiten, die vrijwel
alle tekeningen bezitten, is het toch of
Verwey zelfu steeds ontglipt. Steeds het
onverwachte naar voren brengend, weet
hij een door de toeschouwer te snel
gemaakte conclusie weer omver te
werpen. Deze ervaring maakt het zien en
weerzien dezer serie tot een boeiend
avontuur. Deze zucht om te verrassen
levert soms de tegenstrijdigste resultaten
op. Zo ongerijmd, dat ze
onaanvaardbaar zouden zijn, in dien er
toch niet altijd een element in aanwezig
was, waardoor men zich gewonnen geeft,
zij het dan tegenstribbelend".
Ja, zo ongerijmd dat hij onaanvaardbaar
is, is somstijds ook de méns Verwey.
Maar, ook in de mens Verwey is altijd
weer dat element aanwezig waardoor
men zich gewonnen geeft. Zij het
tegenstribbelend. Het zal de magie
tussen mens en kunstenaar zijn, welke
dit bij Kees Verwey bewerkstelligt.