1 H 'De schouwburg hebben we behouden' Die eerste maandagmorgen 'We dwongen nieuw soort eerbied af Als de dag van gisteren De verbeelding werd werkelijkheid PAGINA 6 JUBILEUMNUMMER LEIDSCH DAGBLAD VRIJDAG 1 MAART 1985 door drs J. R. Soetenhorst Hij legde een leren kussentje op de grond, bukte zich en hup: daar stond-ie op zijn hoofd voor mijn verbaasde 7-jarige zoon: de heer Rotteveel (zo'n 60 jaar oud), waarnemend hoofdredacteur van het Leidsch Dagblad. Het uitje van die vrije middag was voor myn zoon al bijna compleet met deze persoonlijke hoofdstand; de middag kon niet meer stuk met een naamregel in lood gegoten en een pers, die rammelend in beweging kwam om de oplaag van de ruim 30.000 exemplaren te draaien. Heimwee mag weer en blijmoedige herinneringen aan een te overziene 22-koppige kranteredactie mogen tentoongespreid. Op 1 september 1968 was ik hoofdredacteur van het Leidsch Dagblad geworden, qua leeftijd een van de jongsten op die redactie, zodat het gebruikelijke getutoyeer mij soms wat moeizaam afging. Maar meneer Vos was al eerder René, de heer Platteel verstrekte mij het adres van een uitstekende stoffeerder mits ik hem voortaan Sam wilde noemen en zo ging het verder. Hoewel de heer Rotteveel voor mij de heer Rotteveel zou blijven. Een prachtige redactie, waar bijna alles kon voor de hoofdredacteur. De heer Rotteveel met vakantie, zijn assistent en tegenvoeter Elbrink ziek, heerlijk. De hoofdredacteur mocht dan de buitenlandrubriek maken. Op die buitenlandredactie werd de ideologische strijd van de jaren zestig bekwaam uitgevochten. De heer Rotteveel duidelijk rechts van het midden en strijdend met open vizier: voor de apartheid, voor Formosa, tegen rood-China en tegen de tegenstanders van Amerika in de Vietnamese oorlog. Elbrink, die nu, geloof ik, een verantwoord kinderprogramma bij de VARA vervaardigt, was dus zijn tegenvoeter. Vóór de nog aarzelende sexuele revolutie, tegen de Amerikanen in Vietnam, tegen de apartheid en tegen Taiwan. Maar ze slaagden er toch in een aardige, soms wat botsende buitenlandrubriek te maken en vonden elkaar als de heer Rotteveel zijn sigarendoos tevoorschijn haalde, want die had Hein Elbrink nooit bij zich. De jongerenpagina: die behandelde geen popmuziek, maar opblaasbare poppen, hetgeen de Leidse Herensociëteit waar ik van mijn vrouw niet naartoe mocht, omdat ik op donderdagmiddag in het huishouden diende te assisteren - in enige staat van opwinding schijnt te hebben gebracht. Maar bovenal was op de jeugdpagina de kolom van Oom Theo een hoogtepunt. De oudste redacteur Theo Hannema, die de kunst beheerde, leefde zich uit in die artikelen over de jeugd van tegenwoordig. Hij schreef wat hij vond en leverde volgens velen een perfecte imitatie van een verouderd clichémannetje. En de lezers? Die ergerden zich aan een overmoedige en jeugdige muziekrecensent, wiens naam ik verdrongen heb. Jarenlang was de Leidse muziekwereld met de mantel der liefde toegedekt. Opeens kwam er die jongeman die over een geliefd, maar niet geheel in vorm zijnde tenor schreef dat in de hoge registers niet viel te horen of de man zong of hoestte... Velen vergeten? Maar toch niet Koos Post, die de voorpagina in elkaar zette en Bram van Leeuwen, een echte Leienaar met zijn zomerse visrubriek en zijn smakelijke verhalen over de viering van de eerste mei. Pieter Rosier, die de politie behandelde en vrijmoedig nieuwe balletvormen naar voren schoof. Ruud Paauw, de man met dat jaloezie opwekkende soepele pennetje. Hij beschreef nauwkeurig de handel en wandel van het Leids Progressief Akkoord onder leiding van tacticus In 't Veld, die inmiddels voor minister Deetman het hoger onderwijs beheert. Hans Melkert, de stadsredacteur, die nooit aantekeningen maakte om zijn geheugen te testen. Meestal ging het goed tot heel goed. Henriëtte van der Hoeven, de tweede vrouw op de redactie, die de mode in de krant haalde. Piet Bok, Jan Westerlaken, S it door Jan van Wieringen Henk de Kat en Paul de Tombe, met hen allen deel ik dierbare herinneringen aan een vierjarig avontuur: het maken van een Leidsch Dagblad zonder archief. Voor iemand die zoals ik geschiedenis heeft gestudeerd, lijkt dat een onmogelijkheid. Gelukkig gaf de 'deadline' je geen tijd om daarbij stil te staan. Ook nog aan nieuws gedaan? Jazeker, geschreven dat het een idioot idee was om de Universiteitsbibliotheek in een wolkenkrabber onder te brengen. Geschreven dat het een slecht plan was van de gemeenteraad om die knusse oude schouwburg af te breken. Die hebben we dan ook behouden. Drs. J.R. Soetenhorst was van 1968 tot 1972 hoofdredacteur van deze krant. Thans is hij adjunct-hoofdredacteur van NRC Handelsblad. Van mijn tijd bij het Leidsch Dagblad herinner ik me vooral die eerste dag. "Kom maandag maar om een uur of tien", zei de hoofdredacteur (Han Mulder) na afronding van de sollicitatieprocedure en de afspraken over praktische zaken. Maandagmorgen om tien uur bij een avondblad is een drukke tijd. Iedereen verwerkt kopij, maakt koppen selekteert foto's - en voor de nieuwe redakteur buitenland was er die ochtend dus alleen tijd voor een snelle groet. Han Mulder stelde me voor aan eindredakteur Koos Post, binnenlandredakteur Bram van Leeuwen, feature-redaktrice Henriëtte van der Hoeven, verslaggever Paul Wolfswinkel - en wees me een bureau waar een grote stapel vers afgescheurde telex-kopij lag. "Dit is je bureau. Hier ligt wat telex-spul. Ik zou zeggen, kijk er eens naar". Han werd weggeroepen en daar zat ik. Bram tegenover me tikte druk op zijn schrijfmachine en draaide vellen blauw-wit papier in de fax voor de verbinding met de Sijthof-mensen in Den Haag. Hij had het duidelijk druk. Bram keek dan ook nauwelijks op of om: daar was gewoon geen tijd voor. Koos zat met een bureau afgegeven kopij, telde koppen na, tekende op grote lay-out vellen - en had het duidelijk druk. Af en toe opende hij door Henk de Kat Stom genoeg was ik die herfstdag in '68 zonder regenjas de deur uitgegaan. En jawel. Trein gemist, dus ook nog eens hollen van het station naar de Witte Singel - al aan de late kant voor het allereerste sollicitatiegesprek van m'n leven en dan net een ware hoosbui. De moed kelderde vervolgens heleméél, toen ik dat Dudok-gebouw met z'n draaiende wereldbol in het oog kreeg. Dat imponerende bolwerk was dus het Leidsch Dagblad Wat voor kans maakte ik, een schutterige, net van school gekomen 20-jarige, om met mijn verzopen uiterlijk als leerling-journalist in dienst te mogen treden bij die toen al ruim een eeuw oude courant? Het was echter juist het besef van die bij voorbaat verloren positie, waardoor de stemming plots omsloeg. Ik was koud binnen of de directeur en hoofdredacteur polsten mijn burgerlijke staat. Die vraag was me nooit eerder gesteld. Wat was in 's hemelsnaam burgerlijke staat? Ik kon weinig anders dan niet-begrijpend terugstaren. Maar het donderde allemaal niet meer. Voor de verbijsterde aanblik van mijn twee ondervragers vormde zich op het parket een plasje water rond m'n schoenen. Met een druipend hoofd bleef ik echter de vriendelijke ongenaakbaarheid zelve. Pas veel later 'realiseerde ik me met schrik dat ik juist déérdoor moet hebben geleken op het type aanstormend journalist met flair, zo niet met paardelef, waarnaar de krant in die dagen nou net op zoek was. Binnen een week lag er een brief op de mat dat ik was aangenomen. Waarom die persoonlijke anekdote opgerakeld? Om te illustreren wat er in die woelige jaren (het was de tyd van onder meer Leefbaar Leiden) veranderde in wat ik zou willen noemen de 'eerbiedwaardigheid' van een krant. Op de top van de aanbolderende vernieuwingsgolf mocht ik, af en toe zelf ook nog flink dobberend, meemaken hoe de journalistiek zich aanpaste. De krant (in het algemeen) had zich tot dan voornamelijk opgehouden in de buurt van autoriteiten. Hun gezag was nu tanende, en daarmee ook het schaduw-gezag van de krant. Die moest een nieuw soort eerbied zien af te dwingen by de lezer. Niet langer gold de slaafse eerbied voor de magie van het gedrukte woord, het ging er meer en meer om wét er stond. Van de krant werd gevraagd erbij te zijn, te onthullen, linken te leggen, signalen op te pikken vanuit de bevolking. Met genoegen herinner ik me de met een aantal jonge collega's opgezette 'Altona'-pagina, wat geloof ik de wat ongelukkige afkorting was van 'All together now'. Het was een om de 14 dagen terugkerend fenomeen, geheel terend op bijdragen van lezers. Op de redactie kwamen stépels gedichten, verhalen en zelf geschreven artikelen binnen. Nog steeds meen ik dat het Leidsch Dagblad de eerste krant was in Nederland die zó gastvrij de kolommen openstelde voor zijn lezers. De formule wordt nog altijd gretig gebruikt in kranten, weekbladen en radiogidsen. Onder het opjagend enthousiasme van toenmalig hoofdredacteur Rob Soetenhorst veranderde er echter vooral iets wezenlijks in de manier van werken onder de journalisten zelf. De brave, achter zijn bureau zetelende redacteur moest letterlijk en figuurlijk de straat op: horen wat het publiek er nou eigenlijk allemaal van vond. We zijn er nu zo mee vertrouwd. Vijftig man op straat bij een bedrijf, de journalist noteert haastig wat het personeel op de vloer denkt van het directiebeleid. Parkeergarage in de binnenstad, terstond worden meningen van buurtcomité en winkeliersvereniging opgetekend. Dergelijke nu doodgewone verhalen zijn duidelijk een journalistieke erfenis uit die jaren zestig. Bij diezelfde democratiseringsmentaliteit (zo heette dat toen) hoorde ook de aandacht voor begrijpelijk schrijven. Juist voor een streekkrant uiterst belangrijk. Het lezerspubliek van zo'n blad waaiert wat opleidingsniveau betreft immers 'breed uiteen? De buitenwacht kijkt vaak hoog op tegen een journalist van Volkskrant of NRC, maar een stukkies-schrijver bij een regionale krant zwoegt en zweet vaak veel meer op verhalen. Die moeten én ter zake kundig zijn, zonder wezenlijke versimpelingen, én bevattelijk voor 'laag tot hoog'. Analyses plegen prima, maar wat koopje ervoor als je lezers in de Kooi (waar menige gedreven Leidse student wel eens even de sociale kommer en kwel zou gaan onderzoeken) geen jota snapt van de uiteindelijke rapportage? Menigmaal heb ik uren aan de Witte Singel zitten sleutelen om het relaas van een gortdroog formulerende wethouder of van een academisch orakelende professor (wat verkópen die categorieën hun handel toch vaak slechtzeg maar te vertalen tot een naar myn mening soepel leesbaar, en toch kloppend krante-artikel. De lezer heeft vaak geen weet van dit gezwoeg achter de (beeld)schermen. En dat hoeft ook niet. Als het krantje datje 's avonds openslaat maar terdege informeert, in een prettige stijl. De hoge leeftijd van die krant is daarbij op zich niet eerbiedwaardig. Wat telt is het respect om wat er dagelijks in staat. Henk de Kat was van 1968 tot 1977 werkzaam bij deze krant. Thans is hij redactiechef bij de Delftse Courant. door Hans Ludo van Mierlo Ik zat op de School voor de Journalistiek in Utrecht. Moest stage lopen in 1969. Het werd het Leidsch Dagblad. Een gelukkige greep. De krant maakte een snelle groei door. De redactie telde nog maar twintig journalisten, onder wie één vrouw: Henriëtte, die zo mooi de modefoto's rond kon knippen. De samenstelling van het team was ideaal: karakters en leeftijden in zo'n verscheidenheid, dat er een perfecte balans was. Geen nayver. Geen persoonlijke concurrentie. Geen vetes. Enkel collegialiteit en tolerantie jegens eikaars eigenaardigheden. Ik was meteen, als stagiaire al, een collega van die mensen. Dat wilden ze zo en ik maakte dankbaar gebruik van alle kansen die ze me boden. Vooral ook hoofdredacteur Rob Soetenhorst; een wat chaotische man, maar zeer menselijk, nooit extreem', altijd evenwichtig. Hij maakte het mogelijk dat ik voor het LD en de daarmee samenwerkende bladen naar Japan ging in 1970. Er werd een wereldtentoonstelling gehouden. Het werd mijn laatste project op de School voor de Journalistiek. Een droom voor een aankomend journalist: buitenlands correspondent, berichten onder naam, soms met foto, af en toe op de voorpagina en voor wel vijftien kranten. Het leverde me een vaste baan op by het LD. Al snel veroverde ik myn eigen stekkie: universiteit en Academisch Ziekenhuis. Het terrein was allengs braak komen te liggen. Het bleek een onuitputtelijke bron van informatie: studentenonlusten, proefschriften met nieuwe inzichten, vorderingen in de medische wereld. Een aantal verhalen uit die tijd heb ik bewaard. Er was dat interview met prof. Manus van der Kamp. Studeerde al 25 jaar op een vreemde beweging van een afgelegen ster. Wilde vaststellen of die onverwachte beweging misschien zou kunnen wijzen op het bestaan van een tweede planeet rond die ster. "Wat heeft dat voor zin?" vroeg ik hem. "De zin zit erin dat ik het leuk vind", zei hij. Pas later, veel te laat, begreep ik de diepe zin van zijn antwoord. Met genoegen herlees ik soms de interviews met prof. Oort, de sterrenkundige, met prof. Bastiaans over het concentratiekampsyndroom, met dr. Kruiskamp, samensteller van de "Dikke Van Dale". Wat te schrijven als herinnering aan die tijd? Ik weet het niet. Er waren nóg drie Leidse kranten. Er was nog concurrentie. Primeurs waren nog wat waard. Je hielp elkaar, hield elkaar op de hoogte en probeerde af en toe elkaar te belazeren. Je kon wat doen bij de krant. Een werkloze schipper kreeg dank zij berichten in het LD toch de uitkering waar hij recht op meende te hebben. Af en toe waren er kleine rellen. Voor journalisten dankbare onderwerpen. "Een rel per week, in stad of streek" was gedurende enkele maanden een veelgehoorde kreet op de stadsredactie. Myn tijd by het LD? De herinnering is zo levendig dat het lijkt alsof het vandaag nog is. Ik herinner me veel van wat ik er schreef en van wat er gebeurde. De boze reacties van lezers, toen de scheepvaartberichten werden ingekort. Hetzelfde toen men in de kerkberichten wilde gaan snijden. Het gezamenlijk koffie drinken als alle kopij door was en we wachtten op de eerste exemplaren van de krant. De verhalen, die toen over tafel gingen. Pieter Rosier, Bram van Leeuwen, René Vos, Ruud Paauw; wat konden ze smakelijk vertellen. Ik zie Jan Westerlaken weer zuchten en zwoegen op de streekredactie, achter een reusachtige stapel post, dat redactielokaal met zijn grote lage ramen, die uitkeken over het water van de Rijn- en Schiekade. Het roept een beeld op van vrede en geluk. Ik zou er nooit meer terug willen. Er zijn nieuwe redactielokalen, die niet meer uitzien op het water. Er zijn nieuwe mensen, aardige mensen, goede journalisten, maar ik zou er altijd op zoek gaan naar het oude LD. Driejaren waren het slechts, maar ze zijn diep en levendig in me aanwezig; nog steeds. Hans-Ludo van Mierlo is thans hoofd afdeling voorlichting van de Tweede Kamer. Hij was van 1969 tot 1972 werkzaam bij het Leidsch Dagblad. een luikje naast zijn bureau, legde een stapel kopij met koppenbrieven in een soort houten bak buiten dat luik en deed het luik weer dicht. Achter dat luik zat de zetterij, begreep ik. Maar wat werd er die eerste dag van mij verwacht? Ik bekeek de telexvellen. Het was 1972. Hoogtepunt van de Watergate-schandalen in de Verenigde Staten. Waren het de dagen van Martha Mitchell met haar onthullingen over haar man de minister? Van de Nixon-reis naar China? Naar Egypte? Precies weet ik het allemaal niet meer. Het is op te zoeken allemaal, maar ik herinner me vooral dat ik daar zat, Amerika bij Amerika en Midden-Oosten bij Midden-Oosten legde, om mezelf zoet te houden, en beslist niet wist wat er van me verwacht werd. Van mijn tijd als leerling-journalist bij mijn vorige krant wist ik dat na de chaotische drukte vlak voor het sluiten van de krant opeens het lange wachten begint op de eerste proefpagina's. Dat is de tyd om de nieuwe collega's te leren kennen; dat wordt het moment waarop iemand me zal vertellen hoe mijn dagschema wordt, hoe laat de kopij door moet, en waar ik nog meer aan moet denken. Net toen ik me begon af te vragen of ergens in het redaktielokaal soms een koffiemachine zou staan zag ik Koos alweer mijn richting opkijken en veelbetekenend zijn horloge opwinden. "Eh, Jan", zei hij nadrukkelijk, "het is nu half elf geweest en je hebt nog geen letter kopij doorgegeven. Om twaalf uur moetje pagina doorzijn. Om kwart over twaalf je lay-out. Zou je niet eens beginnen"? Paniek. Twaalf uur alle kopij door? Een pagina? Lay-out om kwart over twaalf? Dat is over anderhalf uur! Met de ervaring van bijna driejaar als leerling-verslaggever en leerling-redakteur by de Brabant Pers in Den Bosch lukte het net. Maar de lezers van het Leidsch Dagblad zijn die eerste dag niet onthaald op briljant geschreven buitenland-analyses; de tekst bestond uit aangestreepte telex-kopij en haastig getelde koppen. De redaktie buitenland van het LD is inmiddels met meer mensen uitgebreid; kopij wordt niet meer op telexvellen aangestreept, maar verwerkt op wordprocessors; het kopij-luik van Koos zal wel niet meer bestaan na de grote verbouwing en de installatie van de beeldschermen - maar als ik bij dit jubileum aan het Leidsch Dagblad denk is het toch nog steeds aan die eerste maandagmorgen en die eerste paniek-pagina. Jan van Wieringen is thans o.a. correspondent voor de Volkskrant in New York. Hij was van 1972 tot 1974 werkzaam bij het Leidsch Dagblad. Geen kwaad woord over de jaren zeventig. Ze waren om voordat ik er erg in had. De feestelijkheid waarmee het decennium ervóór omhangen was, verdween al snel. Maar iets wat op de verbeelding leek, bleef toch nog even aan de macht. Wie van hen die na ons komen, zullen ooit beseffen wat een autoloze zondag is met al die rolschaatsende kinderen midden op straat, op de as van de weg? En wat zou Leiden zijn zonder de jaren zeventig, toen een godgeleerde wethouder de kaalslag van de binnenstad uitventte in de zekerheid van het geloof? En hoe begreep een burgemeester uit die jaren toen al de geest van de tyd die komen zou door keurig over een stelletje demonstranten heen te stappen die bij hem in het voortuintje lagen te slapen? De krant veranderde. Hij had heel lang geleken op een middenstander met een buurtzaak die liever geen moeilijkheden heeft en daarom er maar geen mening op na houdt. De krant werd lastiger. Met mate, het zij toegegeven. Maar langzamerhand, werd het enerzijds zus, anderzijds zo, wat zeldzamer. Men kreeg in toenemende mate een mening over iets. Maar hoe verder weg iets gebeurde, hoe meer de krant er iets van vond. En dat die godgeleerde wethouder van zoëven sneller van het Leidse toneel verdween dan Mao Zedong van het Chinese, was door Han Mulder niet de verdienste van de krant. Veel veranderde, een heleboel bleef gelijk. Zo draait die rare wereldbol op het LD-gebouw nog altijd om zijn onwerkelijke verticale as en is de Indische Archipel er nog steeds niet op aangebracht. Direct na het schiereiland van Malakka begint Australië. Dat ergert iemand die te veel heeft opgelet bij aardrijkskunde en te weinig bij wereldoriëntatie. Maar, zoals ik al zei, veel werd ook anders. De redacteur is niet meer een weggelopen kapelaan achter een schry fmachien maar een frisse meid van de School voor de Journalistiek voor een beeldscherm. Zo schreed de beschaving voort in de jaren zeventig. Den Uyl, want die had het lang voor het zeggen, maar roepen dat de grote verschillen tussen kennis, inkomen en nog zo het één en ander zouden worden overbrugd, maar ongemerkt werd het compagnietje werklozen tot een bataljon en het bataljon een regiment, enzovoort enzovoort. Geen verwijt aan doctor Joop natuurlijk, want Nederland bestuurt de wereld niet, maar de wereld bestiert goeddeels onze sompige delta. Nog herinner ik me de heropening van de Leidse schouwburg. Met die slager in die paarse smoking bijna in de ereloge. Ook al de jaren zeventig. Jammer dat Sonja toen nog niet bestond of nog over een greintje smaak beschikte. Hoe konden we ternauwernood iets van de neutrale buurtkruidenier bleef bewaard voorkomen dat het ijverige promotievolkje Sint Nicolaas in een raceboot op een zondag nog wel in Katwijk onder auspiciën van het Leidsch Dagblad liet arriveren. De verbeelding mocht dan al niet langer aan de macht zijn, zy rammelde geregeld (van Cees Rotteveel leerde ik dat "regelmatig" hier fout is) aan de deur. myn dochter geboren. Moe na nog een feestfles met goede vrienden, eindelijk om vijf uur des morgens in de eerste slaap alleen in het grote bed, daar gaat de telefoon. Het ANP aan de lyn. Dat doet het ANP by hoofdredacteuren wel meer op incourante tijden. Gelukkig maar, want bij het eerste gerinkel flitst door het moede brein: oh God, het ziekenhuis, er is wat mis. Maar neen, het ANP. Een montere vrouwenstem aan de andere kant: "Mededeling voor de hoofdredactie, de gijzeling by De Punt is zojuist ten einde. De passagiers zijn bevrijd". Zes jonge doden daar bij Wijster, één nabij nieuw leven in Leiderdorp. Nu ik terugkijk op die bizarre gelijktijdigheid van twee gebeurtenissen, halverwege de jaren zeventig, besef, ik ineens dat toen de verbeelding voorgoed haar plaats aan de werkelijkheid heeft afgestaan. De jaren zeventig zijn hier eindeloos ver vandaan. Ik weet niet goed of ik er blij om moet zijn of verdrietig. Han Mulder was van 1972 tot 1980 hoofdredacteur van deze krant. Thans is hij directeur voorlichting bij het ministerie van WVC. Piet Kantebeen, oud trainer van de voetbal vereniging UVS, woont in Leiden: "In elke krant vind je dingen waar je je druk over kunt maken, ook in het LD. In totaliteit is het LD een goede krant. Neem nou zo'n over zichtsartikel over het werk van die schrijver Brandt Corstius die geen prijs krijgt van de regering. Dat is heldere informatie en zoiets lees ik graag. Op de sportverslagge ving heb ik wél wat aan te merken. In de eerste plaats vind ik dat cric ket veel te weinig aan bod komt. Het wordt na tuurlijk maar weinig bekeken en beoefend, maar de magere be langstelling van de zij de van de krant stelt me toch teleur, al gaat het de laatste tijd wat beter met wekelijkse stukjes in de maandagkrant. De voetbalverslagen mogen wel een beetje po sitiever van toon zijn. De Leidse clubs worden nogal aangepakt en de kritiek is soms onte recht. Als de verhalen minder negatief zouden zijn, zou dat naar mijn mening ook z'n uitwer king op de toeschou wersaantallen hebben. Overigens wil ik de te ruggang van het voet bal niet alleen op de ver slaggeving schuiven hoor. Die teruggang is landelijk met veel ver schillende oorzaken. Maar de sportpers speelt er wel een rol bij, en die rol is niet posi tief'. Jan Duivesteijn, di recteur van de Dienst Sport en Recreatie van de gemeente Leiden: "Ik lees het LD gratig, vindt het een goed blad, al vind ik de verslagge ving over regionale sportbeoefening te kri tisch voor het niveau waarop die sporters be zig zijn. De amateur clubs worden teveel ver geleken met de prof clubs. Dat komt mis schien wel omdat de verslaggevers de ene week bij het betaalde voetbal en de andere week weer bij UVS oj Lugdunum op de tribu ne zitten. Maar ama teursporters moet je beoordelen op hun mo gelijkheden. Een te kri tische toon werkt afbre kend in plaats van sti mulerend op de sport beoefenaren, dat moe ten sportverslaggevers wel beseffen. Behalve de sportver- slagen volg ik ook het stadsnieuws nauwge zet. Vooral de berichtge ving op gemeentelijk politiek niveau bevalt me. Die berichtgeving wordt niet in de sensa- tiesfeer getrokken. Het toepassen van hoor en wederhoor vindt vrij wel altijd plaats en dat is een goede zaak". W. Kikkert, Peppel- schans 53, Leiderdorp: „Het Leidsch Dagblad is een goede, leesbare krant. Dat is althans onze indruk. Onze be langstelling gaat vooral uit naar de streekverha len en de advertenties. LEZERS OVER DE KRANT

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1985 | | pagina 32