1
H
'De schouwburg hebben we behouden'
Die eerste maandagmorgen
'We dwongen
nieuw soort
eerbied af
Als de dag van gisteren
De verbeelding werd werkelijkheid
PAGINA 6
JUBILEUMNUMMER LEIDSCH DAGBLAD
VRIJDAG 1 MAART 1985
door drs J. R. Soetenhorst
Hij legde een leren kussentje op de
grond, bukte zich en hup: daar stond-ie
op zijn hoofd voor mijn verbaasde
7-jarige zoon: de heer Rotteveel (zo'n
60 jaar oud), waarnemend
hoofdredacteur van het Leidsch
Dagblad. Het uitje van die vrije middag
was voor myn zoon al bijna compleet
met deze persoonlijke hoofdstand; de
middag kon niet meer stuk met een
naamregel in lood gegoten en een pers,
die rammelend in beweging kwam om
de oplaag van de ruim 30.000
exemplaren te draaien.
Heimwee mag weer en blijmoedige
herinneringen aan een te overziene
22-koppige kranteredactie mogen
tentoongespreid. Op 1 september 1968
was ik hoofdredacteur van het Leidsch
Dagblad geworden, qua leeftijd een
van de jongsten op die redactie, zodat
het gebruikelijke getutoyeer mij soms
wat moeizaam afging. Maar meneer
Vos was al eerder René, de heer
Platteel verstrekte mij het adres van
een uitstekende stoffeerder mits ik
hem voortaan Sam wilde noemen en zo
ging het verder. Hoewel de heer
Rotteveel voor mij de heer Rotteveel
zou blijven.
Een prachtige redactie, waar bijna alles
kon voor de hoofdredacteur. De heer
Rotteveel met vakantie, zijn assistent
en tegenvoeter Elbrink ziek, heerlijk.
De hoofdredacteur mocht dan de
buitenlandrubriek maken. Op die
buitenlandredactie werd de
ideologische strijd van de jaren zestig
bekwaam uitgevochten. De heer
Rotteveel duidelijk rechts van het
midden en strijdend met open vizier:
voor de apartheid, voor Formosa, tegen
rood-China en tegen de tegenstanders
van Amerika in de Vietnamese oorlog.
Elbrink, die nu, geloof ik, een
verantwoord kinderprogramma bij de
VARA vervaardigt, was dus zijn
tegenvoeter. Vóór de nog aarzelende
sexuele revolutie, tegen de
Amerikanen in Vietnam, tegen de
apartheid en tegen Taiwan. Maar ze
slaagden er toch in een aardige, soms
wat botsende buitenlandrubriek te
maken en vonden elkaar als de heer
Rotteveel zijn sigarendoos
tevoorschijn haalde, want die had Hein
Elbrink nooit bij zich.
De jongerenpagina: die behandelde
geen popmuziek, maar opblaasbare
poppen, hetgeen de Leidse
Herensociëteit waar ik van mijn
vrouw niet naartoe mocht, omdat ik op
donderdagmiddag in het huishouden
diende te assisteren - in enige staat
van opwinding schijnt te hebben
gebracht. Maar bovenal was op de
jeugdpagina de kolom van Oom Theo
een hoogtepunt. De oudste redacteur
Theo Hannema, die de kunst beheerde,
leefde zich uit in die artikelen over de
jeugd van tegenwoordig. Hij schreef
wat hij vond en leverde volgens velen
een perfecte imitatie van een
verouderd clichémannetje.
En de lezers? Die ergerden zich aan
een overmoedige en jeugdige
muziekrecensent, wiens naam ik
verdrongen heb. Jarenlang was de
Leidse muziekwereld met de mantel
der liefde toegedekt. Opeens kwam er
die jongeman die over een geliefd,
maar niet geheel in vorm zijnde tenor
schreef dat in de hoge registers niet
viel te horen of de man zong of
hoestte...
Velen vergeten? Maar toch niet Koos
Post, die de voorpagina in elkaar zette
en Bram van Leeuwen, een echte
Leienaar met zijn zomerse visrubriek
en zijn smakelijke verhalen over de
viering van de eerste mei. Pieter
Rosier, die de politie behandelde en
vrijmoedig nieuwe balletvormen naar
voren schoof. Ruud Paauw, de man
met dat jaloezie opwekkende soepele
pennetje. Hij beschreef nauwkeurig de
handel en wandel van het Leids
Progressief Akkoord onder leiding van
tacticus In 't Veld, die inmiddels voor
minister Deetman het hoger onderwijs
beheert. Hans Melkert, de
stadsredacteur, die nooit
aantekeningen maakte om zijn
geheugen te testen. Meestal ging het
goed tot heel goed. Henriëtte van der
Hoeven, de tweede vrouw op de
redactie, die de mode in de krant
haalde. Piet Bok, Jan Westerlaken,
S it
door Jan van Wieringen
Henk de Kat en Paul de Tombe, met
hen allen deel ik dierbare
herinneringen aan een vierjarig
avontuur: het maken van een Leidsch
Dagblad zonder archief. Voor iemand
die zoals ik geschiedenis heeft
gestudeerd, lijkt dat een
onmogelijkheid. Gelukkig gaf de
'deadline' je geen tijd om daarbij stil te
staan.
Ook nog aan nieuws gedaan? Jazeker,
geschreven dat het een idioot idee was
om de Universiteitsbibliotheek in een
wolkenkrabber onder te brengen.
Geschreven dat het een slecht plan was
van de gemeenteraad om die knusse
oude schouwburg af te breken. Die
hebben we dan ook behouden.
Drs. J.R. Soetenhorst was van 1968 tot
1972 hoofdredacteur van deze krant.
Thans is hij adjunct-hoofdredacteur
van NRC Handelsblad.
Van mijn tijd bij het Leidsch Dagblad
herinner ik me vooral die eerste dag.
"Kom maandag maar om een uur of
tien", zei de hoofdredacteur (Han
Mulder) na afronding van de
sollicitatieprocedure en de afspraken
over praktische zaken.
Maandagmorgen om tien uur bij een
avondblad is een drukke tijd. Iedereen
verwerkt kopij, maakt koppen
selekteert foto's - en voor de nieuwe
redakteur buitenland was er die
ochtend dus alleen tijd voor een snelle
groet. Han Mulder stelde me voor aan
eindredakteur Koos Post,
binnenlandredakteur Bram van
Leeuwen, feature-redaktrice Henriëtte
van der Hoeven, verslaggever Paul
Wolfswinkel - en wees me een bureau
waar een grote stapel vers
afgescheurde telex-kopij lag. "Dit is je
bureau. Hier ligt wat telex-spul. Ik zou
zeggen, kijk er eens naar". Han werd
weggeroepen en daar zat ik.
Bram tegenover me tikte druk op zijn
schrijfmachine en draaide vellen
blauw-wit papier in de fax voor de
verbinding met de Sijthof-mensen in
Den Haag. Hij had het duidelijk druk.
Bram keek dan ook nauwelijks op of
om: daar was gewoon geen tijd voor.
Koos zat met een bureau afgegeven
kopij, telde koppen na, tekende op
grote lay-out vellen - en had het
duidelijk druk. Af en toe opende hij
door Henk de Kat
Stom genoeg was ik die herfstdag in
'68 zonder regenjas de deur uitgegaan.
En jawel. Trein gemist, dus ook nog
eens hollen van het station naar de
Witte Singel - al aan de late kant voor
het allereerste sollicitatiegesprek van
m'n leven en dan net een ware
hoosbui. De moed kelderde vervolgens
heleméél, toen ik dat Dudok-gebouw
met z'n draaiende wereldbol in het oog
kreeg. Dat imponerende bolwerk was
dus het Leidsch Dagblad Wat voor
kans maakte ik, een schutterige, net
van school gekomen 20-jarige, om met
mijn verzopen uiterlijk als
leerling-journalist in dienst te mogen
treden bij die toen al ruim een eeuw
oude courant?
Het was echter juist het besef van die
bij voorbaat verloren positie, waardoor
de stemming plots omsloeg. Ik was
koud binnen of de directeur en
hoofdredacteur polsten mijn
burgerlijke staat. Die vraag was me
nooit eerder gesteld. Wat was in 's
hemelsnaam burgerlijke staat? Ik kon
weinig anders dan niet-begrijpend
terugstaren. Maar het donderde
allemaal niet meer. Voor de
verbijsterde aanblik van mijn twee
ondervragers vormde zich op het
parket een plasje water rond m'n
schoenen. Met een druipend hoofd
bleef ik echter de vriendelijke
ongenaakbaarheid zelve. Pas veel later
'realiseerde ik me met schrik dat ik
juist déérdoor moet hebben geleken op
het type aanstormend journalist met
flair, zo niet met paardelef, waarnaar
de krant in die dagen nou net op zoek
was. Binnen een week lag er een brief
op de mat dat ik was aangenomen.
Waarom die persoonlijke anekdote
opgerakeld? Om te illustreren wat er in
die woelige jaren (het was de tyd van
onder meer Leefbaar Leiden)
veranderde in wat ik zou willen
noemen de 'eerbiedwaardigheid' van
een krant.
Op de top van de aanbolderende
vernieuwingsgolf mocht ik, af en toe
zelf ook nog flink dobberend,
meemaken hoe de journalistiek zich
aanpaste. De krant (in het algemeen)
had zich tot dan voornamelijk
opgehouden in de buurt van
autoriteiten. Hun gezag was nu
tanende, en daarmee ook het
schaduw-gezag van de krant. Die
moest een nieuw soort eerbied zien af
te dwingen by de lezer. Niet langer
gold de slaafse eerbied voor de magie
van het gedrukte woord, het ging er
meer en meer om wét er stond. Van de
krant werd gevraagd erbij te zijn, te
onthullen, linken te leggen, signalen
op te pikken vanuit de bevolking.
Met genoegen herinner ik me de met
een aantal jonge collega's opgezette
'Altona'-pagina, wat geloof ik de wat
ongelukkige afkorting was van 'All
together now'. Het was een om de 14
dagen terugkerend fenomeen, geheel
terend op bijdragen van lezers. Op de
redactie kwamen stépels gedichten,
verhalen en zelf geschreven artikelen
binnen. Nog steeds meen ik dat het
Leidsch Dagblad de eerste krant was
in Nederland die zó gastvrij de
kolommen openstelde voor zijn lezers.
De formule wordt nog altijd gretig
gebruikt in kranten, weekbladen en
radiogidsen.
Onder het opjagend enthousiasme van
toenmalig hoofdredacteur Rob
Soetenhorst veranderde er echter
vooral iets wezenlijks in de manier van
werken onder de journalisten zelf. De
brave, achter zijn bureau zetelende
redacteur moest letterlijk en figuurlijk
de straat op: horen wat het publiek er
nou eigenlijk allemaal van vond. We
zijn er nu zo mee vertrouwd. Vijftig
man op straat bij een bedrijf, de
journalist noteert haastig wat het
personeel op de vloer denkt van het
directiebeleid. Parkeergarage in de
binnenstad, terstond worden
meningen van buurtcomité en
winkeliersvereniging opgetekend.
Dergelijke nu doodgewone verhalen
zijn duidelijk een journalistieke erfenis
uit die jaren zestig.
Bij diezelfde
democratiseringsmentaliteit (zo heette
dat toen) hoorde ook de aandacht voor
begrijpelijk schrijven. Juist voor een
streekkrant uiterst belangrijk. Het
lezerspubliek van zo'n blad waaiert
wat opleidingsniveau betreft immers
'breed uiteen? De buitenwacht kijkt
vaak hoog op tegen een journalist van
Volkskrant of NRC, maar een
stukkies-schrijver bij een regionale
krant zwoegt en zweet vaak veel meer
op verhalen. Die moeten én ter zake
kundig zijn, zonder wezenlijke
versimpelingen, én bevattelijk voor
'laag tot hoog'. Analyses plegen prima,
maar wat koopje ervoor als je lezers in
de Kooi (waar menige gedreven Leidse
student wel eens even de sociale
kommer en kwel zou gaan
onderzoeken) geen jota snapt van de
uiteindelijke rapportage?
Menigmaal heb ik uren aan de Witte
Singel zitten sleutelen om het relaas
van een gortdroog formulerende
wethouder of van een academisch
orakelende professor (wat verkópen
die categorieën hun handel toch vaak
slechtzeg maar te vertalen tot een
naar myn mening soepel leesbaar, en
toch kloppend krante-artikel.
De lezer heeft vaak geen weet van dit
gezwoeg achter de (beeld)schermen.
En dat hoeft ook niet. Als het krantje
datje 's avonds openslaat maar terdege
informeert, in een prettige stijl. De
hoge leeftijd van die krant is daarbij op
zich niet eerbiedwaardig. Wat telt is het
respect om wat er dagelijks in staat.
Henk de Kat was van 1968 tot 1977
werkzaam bij deze krant. Thans is hij
redactiechef bij de Delftse Courant.
door Hans Ludo van Mierlo
Ik zat op de School voor de
Journalistiek in Utrecht. Moest stage
lopen in 1969. Het werd het Leidsch
Dagblad. Een gelukkige greep. De
krant maakte een snelle groei door. De
redactie telde nog maar twintig
journalisten, onder wie één vrouw:
Henriëtte, die zo mooi de modefoto's
rond kon knippen. De samenstelling
van het team was ideaal: karakters en
leeftijden in zo'n verscheidenheid, dat
er een perfecte balans was. Geen
nayver. Geen persoonlijke
concurrentie. Geen vetes. Enkel
collegialiteit en tolerantie jegens
eikaars eigenaardigheden.
Ik was meteen, als stagiaire al, een
collega van die mensen. Dat wilden ze
zo en ik maakte dankbaar gebruik van
alle kansen die ze me boden. Vooral
ook hoofdredacteur Rob Soetenhorst;
een wat chaotische man, maar zeer
menselijk, nooit extreem', altijd
evenwichtig. Hij maakte het mogelijk
dat ik voor het LD en de daarmee
samenwerkende bladen naar Japan
ging in 1970. Er werd een
wereldtentoonstelling gehouden. Het
werd mijn laatste project op de School
voor de Journalistiek. Een droom voor
een aankomend journalist:
buitenlands correspondent, berichten
onder naam, soms met foto, af en toe
op de voorpagina en voor wel vijftien
kranten. Het leverde me een vaste baan
op by het LD. Al snel veroverde ik
myn eigen stekkie: universiteit en
Academisch Ziekenhuis. Het terrein
was allengs braak komen te liggen. Het
bleek een onuitputtelijke bron van
informatie: studentenonlusten,
proefschriften met nieuwe inzichten,
vorderingen in de medische wereld.
Een aantal verhalen uit die tijd heb ik
bewaard. Er was dat interview met
prof. Manus van der Kamp. Studeerde
al 25 jaar op een vreemde beweging
van een afgelegen ster. Wilde
vaststellen of die onverwachte
beweging misschien zou kunnen
wijzen op het bestaan van een tweede
planeet rond die ster. "Wat heeft dat
voor zin?" vroeg ik hem. "De zin zit
erin dat ik het leuk vind", zei hij. Pas
later, veel te laat, begreep ik de diepe
zin van zijn antwoord. Met genoegen
herlees ik soms de interviews met prof.
Oort, de sterrenkundige, met prof.
Bastiaans over het
concentratiekampsyndroom, met dr.
Kruiskamp, samensteller van de
"Dikke Van Dale".
Wat te schrijven als herinnering aan
die tijd? Ik weet het niet. Er waren nóg
drie Leidse kranten. Er was nog
concurrentie. Primeurs waren nog wat
waard. Je hielp elkaar, hield elkaar op
de hoogte en probeerde af en toe elkaar
te belazeren.
Je kon wat doen bij de krant. Een
werkloze schipper kreeg dank zij
berichten in het LD toch de uitkering
waar hij recht op meende te hebben. Af
en toe waren er kleine rellen. Voor
journalisten dankbare onderwerpen.
"Een rel per week, in stad of streek"
was gedurende enkele maanden een
veelgehoorde kreet op de
stadsredactie.
Myn tijd by het LD? De herinnering is
zo levendig dat het lijkt alsof het
vandaag nog is. Ik herinner me veel
van wat ik er schreef en van wat er
gebeurde. De boze reacties van lezers,
toen de scheepvaartberichten werden
ingekort. Hetzelfde toen men in de
kerkberichten wilde gaan snijden. Het
gezamenlijk koffie drinken als alle
kopij door was en we wachtten op de
eerste exemplaren van de krant. De
verhalen, die toen over tafel gingen.
Pieter Rosier, Bram van Leeuwen,
René Vos, Ruud Paauw; wat konden ze
smakelijk vertellen. Ik zie Jan
Westerlaken weer zuchten en zwoegen
op de streekredactie, achter een
reusachtige stapel post, dat
redactielokaal met zijn grote lage
ramen, die uitkeken over het water van
de Rijn- en Schiekade. Het roept een
beeld op van vrede en geluk. Ik zou er
nooit meer terug willen. Er zijn nieuwe
redactielokalen, die niet meer uitzien
op het water. Er zijn nieuwe mensen,
aardige mensen, goede journalisten,
maar ik zou er altijd op zoek gaan naar
het oude LD. Driejaren waren het
slechts, maar ze zijn diep en levendig
in me aanwezig; nog steeds.
Hans-Ludo van Mierlo is thans hoofd
afdeling voorlichting van de Tweede
Kamer. Hij was van 1969 tot 1972
werkzaam bij het Leidsch Dagblad.
een luikje naast zijn bureau, legde een
stapel kopij met koppenbrieven in een
soort houten bak buiten dat luik en
deed het luik weer dicht. Achter dat
luik zat de zetterij, begreep ik. Maar
wat werd er die eerste dag van mij
verwacht?
Ik bekeek de telexvellen. Het was 1972.
Hoogtepunt van de
Watergate-schandalen in de Verenigde
Staten. Waren het de dagen van Martha
Mitchell met haar onthullingen over
haar man de minister? Van de
Nixon-reis naar China? Naar Egypte?
Precies weet ik het allemaal niet meer.
Het is op te zoeken allemaal, maar ik
herinner me vooral dat ik daar zat,
Amerika bij Amerika en
Midden-Oosten bij Midden-Oosten
legde, om mezelf zoet te houden, en
beslist niet wist wat er van me
verwacht werd. Van mijn tijd als
leerling-journalist bij mijn vorige krant
wist ik dat na de chaotische drukte
vlak voor het sluiten van de krant
opeens het lange wachten begint op de
eerste proefpagina's. Dat is de tyd om
de nieuwe collega's te leren kennen;
dat wordt het moment waarop iemand
me zal vertellen hoe mijn dagschema
wordt, hoe laat de kopij door moet, en
waar ik nog meer aan moet denken.
Net toen ik me begon af te vragen of
ergens in het redaktielokaal soms een
koffiemachine zou staan zag ik
Koos alweer mijn richting opkijken en
veelbetekenend zijn horloge
opwinden. "Eh, Jan", zei hij
nadrukkelijk, "het is nu half elf
geweest en je hebt nog geen letter
kopij doorgegeven. Om twaalf uur
moetje pagina doorzijn. Om kwart
over twaalf je lay-out. Zou je niet eens
beginnen"?
Paniek. Twaalf uur alle kopij door?
Een pagina? Lay-out om kwart over
twaalf? Dat is over anderhalf uur! Met
de ervaring van bijna driejaar als
leerling-verslaggever en
leerling-redakteur by de Brabant Pers
in Den Bosch lukte het net. Maar de
lezers van het Leidsch Dagblad zijn die
eerste dag niet onthaald op briljant
geschreven buitenland-analyses; de
tekst bestond uit aangestreepte
telex-kopij en haastig getelde koppen.
De redaktie buitenland van het LD is
inmiddels met meer mensen
uitgebreid; kopij wordt niet meer op
telexvellen aangestreept, maar
verwerkt op wordprocessors; het
kopij-luik van Koos zal wel niet meer
bestaan na de grote verbouwing en de
installatie van de beeldschermen - maar
als ik bij dit jubileum aan het Leidsch
Dagblad denk is het toch nog steeds
aan die eerste maandagmorgen en die
eerste paniek-pagina.
Jan van Wieringen is thans o.a.
correspondent voor de Volkskrant in
New York. Hij was van 1972 tot 1974
werkzaam bij het Leidsch Dagblad.
Geen kwaad woord over de jaren
zeventig. Ze waren om voordat ik er
erg in had. De feestelijkheid waarmee
het decennium ervóór omhangen was,
verdween al snel. Maar iets wat op de
verbeelding leek, bleef toch nog even
aan de macht. Wie van hen die na ons
komen, zullen ooit beseffen wat een
autoloze zondag is met al die
rolschaatsende kinderen midden op
straat, op de as van de weg? En wat zou
Leiden zijn zonder de jaren zeventig,
toen een godgeleerde wethouder de
kaalslag van de binnenstad uitventte in
de zekerheid van het geloof? En hoe
begreep een burgemeester uit die jaren
toen al de geest van de tyd die komen
zou door keurig over een stelletje
demonstranten heen te stappen die bij
hem in het voortuintje lagen te slapen?
De krant veranderde. Hij had heel lang
geleken op een middenstander met een
buurtzaak die liever geen
moeilijkheden heeft en daarom er
maar geen mening op na houdt. De
krant werd lastiger. Met mate, het zij
toegegeven. Maar langzamerhand, werd
het enerzijds zus, anderzijds zo, wat
zeldzamer. Men kreeg in toenemende
mate een mening over iets. Maar hoe
verder weg iets gebeurde, hoe meer de
krant er iets van vond. En dat die
godgeleerde wethouder van zoëven
sneller van het Leidse toneel verdween
dan Mao Zedong van het Chinese, was
door Han Mulder
niet de verdienste van de krant.
Veel veranderde, een heleboel bleef
gelijk. Zo draait die rare wereldbol op
het LD-gebouw nog altijd om zijn
onwerkelijke verticale as en is de
Indische Archipel er nog steeds niet op
aangebracht. Direct na het
schiereiland van Malakka begint
Australië. Dat ergert iemand die te veel
heeft opgelet bij aardrijkskunde en te
weinig bij wereldoriëntatie. Maar, zoals
ik al zei, veel werd ook anders. De
redacteur is niet meer een weggelopen
kapelaan achter een schry fmachien
maar een frisse meid van de School
voor de Journalistiek voor een
beeldscherm. Zo schreed de
beschaving voort in de jaren zeventig.
Den Uyl, want die had het lang voor
het zeggen, maar roepen dat de grote
verschillen tussen kennis, inkomen en
nog zo het één en ander zouden worden
overbrugd, maar ongemerkt werd het
compagnietje werklozen tot een
bataljon en het bataljon een regiment,
enzovoort enzovoort. Geen verwijt aan
doctor Joop natuurlijk, want
Nederland bestuurt de wereld niet,
maar de wereld bestiert goeddeels
onze sompige delta.
Nog herinner ik me de heropening van
de Leidse schouwburg. Met die slager
in die paarse smoking bijna in de
ereloge. Ook al de jaren zeventig.
Jammer dat Sonja toen nog niet
bestond of nog over een greintje smaak
beschikte. Hoe konden we
ternauwernood iets van de neutrale
buurtkruidenier bleef bewaard
voorkomen dat het ijverige
promotievolkje Sint Nicolaas in een
raceboot op een zondag nog wel in
Katwijk onder auspiciën van het
Leidsch Dagblad liet arriveren. De
verbeelding mocht dan al niet langer
aan de macht zijn, zy rammelde
geregeld (van Cees Rotteveel leerde ik
dat "regelmatig" hier fout is) aan de
deur.
myn dochter geboren. Moe na nog een
feestfles met goede vrienden, eindelijk
om vijf uur des morgens in de eerste
slaap alleen in het grote bed, daar gaat
de telefoon. Het ANP aan de lyn. Dat
doet het ANP by hoofdredacteuren
wel meer op incourante tijden.
Gelukkig maar, want bij het eerste
gerinkel flitst door het moede brein: oh
God, het ziekenhuis, er is wat mis.
Maar neen, het ANP. Een montere
vrouwenstem aan de andere kant:
"Mededeling voor de hoofdredactie, de
gijzeling by De Punt is zojuist ten
einde. De passagiers zijn bevrijd". Zes
jonge doden daar bij Wijster, één nabij
nieuw leven in Leiderdorp. Nu ik
terugkijk op die bizarre
gelijktijdigheid van twee
gebeurtenissen, halverwege de jaren
zeventig, besef, ik ineens dat toen de
verbeelding voorgoed haar plaats aan
de werkelijkheid heeft afgestaan. De
jaren zeventig zijn hier eindeloos ver
vandaan. Ik weet niet goed of ik er blij
om moet zijn of verdrietig.
Han Mulder was van 1972 tot 1980
hoofdredacteur van deze krant. Thans
is hij directeur voorlichting bij het
ministerie van WVC.
Piet Kantebeen, oud
trainer van de voetbal
vereniging UVS, woont
in Leiden:
"In elke krant vind je
dingen waar je je druk
over kunt maken, ook in
het LD. In totaliteit is
het LD een goede krant.
Neem nou zo'n over
zichtsartikel over het
werk van die schrijver
Brandt Corstius die
geen prijs krijgt van de
regering. Dat is heldere
informatie en zoiets lees
ik graag.
Op de sportverslagge
ving heb ik wél wat aan
te merken. In de eerste
plaats vind ik dat cric
ket veel te weinig aan
bod komt. Het wordt na
tuurlijk maar weinig
bekeken en beoefend,
maar de magere be
langstelling van de zij
de van de krant stelt me
toch teleur, al gaat het
de laatste tijd wat beter
met wekelijkse stukjes
in de maandagkrant.
De voetbalverslagen
mogen wel een beetje po
sitiever van toon zijn.
De Leidse clubs worden
nogal aangepakt en de
kritiek is soms onte
recht. Als de verhalen
minder negatief zouden
zijn, zou dat naar mijn
mening ook z'n uitwer
king op de toeschou
wersaantallen hebben.
Overigens wil ik de te
ruggang van het voet
bal niet alleen op de ver
slaggeving schuiven
hoor. Die teruggang is
landelijk met veel ver
schillende oorzaken.
Maar de sportpers
speelt er wel een rol bij,
en die rol is niet posi
tief'.
Jan Duivesteijn, di
recteur van de Dienst
Sport en Recreatie van
de gemeente Leiden:
"Ik lees het LD gratig,
vindt het een goed blad,
al vind ik de verslagge
ving over regionale
sportbeoefening te kri
tisch voor het niveau
waarop die sporters be
zig zijn. De amateur
clubs worden teveel ver
geleken met de prof
clubs. Dat komt mis
schien wel omdat de
verslaggevers de ene
week bij het betaalde
voetbal en de andere
week weer bij UVS oj
Lugdunum op de tribu
ne zitten. Maar ama
teursporters moet je
beoordelen op hun mo
gelijkheden. Een te kri
tische toon werkt afbre
kend in plaats van sti
mulerend op de sport
beoefenaren, dat moe
ten sportverslaggevers
wel beseffen.
Behalve de sportver-
slagen volg ik ook het
stadsnieuws nauwge
zet. Vooral de berichtge
ving op gemeentelijk
politiek niveau bevalt
me. Die berichtgeving
wordt niet in de sensa-
tiesfeer getrokken. Het
toepassen van hoor en
wederhoor vindt vrij
wel altijd plaats en dat
is een goede zaak".
W. Kikkert, Peppel-
schans 53, Leiderdorp:
„Het Leidsch Dagblad
is een goede, leesbare
krant. Dat is althans
onze indruk. Onze be
langstelling gaat vooral
uit naar de streekverha
len en de advertenties.
LEZERS
OVER DE
KRANT