Het mysterie achter de keukendeur De onderkant van Leiden (1) ZATERDAG 16 FEBRUARI 1985 PAGINA IT Om op korte termijn financiële onafhankelijkheid te verwerven heb ik in 1976 enige tijd gewerkt als afwasser in de keuken van het Academisch Ziekenhuis. Dit be roep hield niet alleen in het uitvoe ren van werkzaamheden aan de reusachtige afwasmachine, maar ook het periodiek schoonmaken van gang- en keukenvloeren. Op één van deze reinigingsroutes trof ik in een lager gelegen keuken een stevige metalen deur die gesloten was. Alleen al de aanwezigheid van die deur intrigeerde mij, want ik bevond me on der de achterste keuken en op de bega ne grond hield het gebouw daar op. Naar mijn idee kon er achter die ge heimzinnige deur dus niets zijn. Later vernam ik dat daar wel degelijk iets achter lag: 'de kelders', omschreven als schaars verlichte gewelven vol buizen, leidingen en kabels waarin slechts het geluid van vallende druppels klonk. Ik heb toen heel wat vrijwillige schoonmaakbeurten op mij genomen om te pogen die beschrijving aan de werkelijkheid te toetsen, maar de deur bleef gesloten. Het zou negen jaar du ren voor ik er opnieuw voor zou staan, aan de kant die mijn nieuwsgierigheid al die jaren geprikkeld had: de kelder- kant. Uit het zicht In 1920 werd begonnen met het bouwrijp maken van de polder waar het nieuwe ziekenhuis moest gaan ver rijzen, maar pas in 1928 werd het eerste gebouw opgeleverd. Acht jaar duurde het voordat de drassige weiden waren getransformeerd tot een functioneel ziekenhuis, maar we moeten bedenken dat in die tijd de meeste constructie werkzaamheden met de hand werden gedaan en er nog geen betonsysteem- bouw bestond. Daarbij komt nog dat het AZL niet uit één groot massief ge bouw zou bestaan waarin alle medi sche disciplines konden worden ge concentreerd, maar uit een verzame ling losse paviljoens temidden van een lusthof. De Duitse manier van zieken huizen bouwen had hieraan ten grond slag gelegen, en daarmee het in dat land geldende idee dat patiënten beter zouden genezen wanneer ze konden wandelen in een omgeving van weelde rige rozentuinen en lanén met prachti ge kastapjebomen dan wanneer ze sa men met een groot aantal andere pa tiënten hun bewegingsvrijheid tot één gebouw beperkt zagen. Voor de energievoorziening van het ziekenhuis had dat tot gevolg dat de transportkanalen niet verticaal van verdieping naar verdieping konden lo pen, maar horizontaal van paviljoen tot paviljoen moesten gaan. Er werd een gigantisch netwerk van ondergrondse tunnels en kamers aangelegd waarin stoomleidingen, cv-buizen en elektrici teitskabels zodanig gemonteerd kon den worden dat ze uit het zicht waren maar bereikbaar bleven voor reparatie. Dit netwerk rustte op houten heipalen die geheel door grondwater omgeven waren; zuurstof kon er niet bij komen en zo werd verrotting voorkomen. Niemand had in de twintiger jaren echter kunnen vermoeden dat er zes decennia later in plaats van rijtuigjes 40-tons vrachtwagens over het zieken huisterrein zouden rijden. Plaatselijk binnensijpelend grondwater bleek hiervan het gevolg te zijn, zoals de foto graaf en ik spoedig zouden ontdekken. In het kielzog van Jan van der Ven, chef bedrijfsvoering en daarmee ver antwoordelijk voor alles wat met on derhoud, reparatie en bedrijfsveilig heid te maken heeft, betreden we in het gebouw van de Technische Dienst één van de toegangen tot het onder aardse, en bijna ogenblikkelijk bevin den wij ons in een andere wereld. Het is een wereld waarin geen daglicht meer doordringt, waarin kleine TL- balkjes een naar groen neigend licht verspreiden. Ademloos kijken we rond in de betonnen kelder, waar onder één van de betonnen steunbogen een ver roeste teil staat die er uitziet alsof hij daar al sinds 1928 zo gestaan heeft. Na enkele korte aanwijzingen laat Van der Ven ons achter in dezelfde verbazing die, zoals hij vertelde, ook hem had be vangen toen hij achtendertig jaar gele den als beginnend onderhoudsmon- teurtje voor het eerst in het onder- grondse circuit was afgedaald. Warm Wie het terrein van het Leidse Academisch Ziekenhuis betreedt, wordt geconfronteerd met paviljoens, nieuwbouw en houten noodgebouwen, bereikbaar via geasfalteerde weggetjes en parkeerplaatsen. Deze korte beschrijving van wat bijna een klein dorp is zal menige Leidenaar bekend voorkomen. Voor velen onbekend is echter het 'tweede dorp', het 'schaduw-Academisch Ziekenhuis' dat wordt gevormd door een uitgebreid ondergronds netwerk van tunnels voor stoomtransport, leidingkelders en regelkamers. In 1955 moest een storingsmonteur van de technische dienst voor elke reparatie binnen dit netwerk nog met een kaars afdalen in een aardedonkere diepte, belaagd door tocht, vocht, hitte, vleermuizen en agressieve wilde katten. Tegenwoordig is het er gelukkig iets gerieflijker. Het eerste van twee verhalen over de onderkant van Leiden. door Rob Smit Bijlage van het Leidsch/Alphens Dagblad In de catacomben van het Academisch Ziekenhuis te Leiden: een netwerk van tunnels voor stoomtransport, leidingkelders en regelkamers. Verderop links buigt de eerste lei dingtunnel af; twee dikke stoomleidin gen gevat in zilverkleurig isolatiemate riaal en omwikkeld met kippengaas komen er als grote slangen uit tevoor schijn. Ik volg ze terug de tunnel in en draai enige meters verderop met ze mee in een hoek van vijfenveertig gra den naar links, daarna lopen tunnel en buizen zo ver rechtdoor als ik kan kij ken. Hoewel ik jas, sjaal en trui al heb achtergelaten krijg ik het steeds war mer: de stoom is 135 graden en dat kunnen isolerende pakkingen wel enigszins, maar lang niet helemaal re duceren. Als ik stilsta om het beeld van de tunnel in me op te nemen hoor ik te midden van de geheimzinnige ruisge- luiden die mij omringen plotseling een krekel tsjirpen. Dat geluid ken ik van vakanties in mediterrane landen, maar blijkbaar heeft een krekel ook onder het Academisch Ziekenhuis bestaans recht. "Via deze tunnel liepen we vroeger wel eens naar Heelkunde als het buiten slecht weer was", had Van der Ven ons in zijn kantoortje aan de hand van een terreinoverzicht stoomleidingen ver teld, daarbij de tunnel aanwijzend waarin ik me nu bevond. Ruim ander halve kilometer gang toonde die kaart, om nog maar te zwijgen van het grote aantal vierkante meters kruipkelder. Die gangen bevatten destijds veel minder leidingen dan nu, waren min der warm vanwege de toenmalige dun nere stoom- en cv-leidingen en konden nog niet de geweldige uitbreiding van de techinische installatie, zodat ie mand die dat wilde zonder al te veel moeite ondergronds van paviljoen tot paviljoen kon gaan. Op dit moment gaat dat veel moeilijker, maar wie de transpiratie pijnlijke handen en voeten ervoor over heeft kan toch onder ge bouw Technische Dienst linksaf slaan naar Heelkunde Klasse, vervolgens rechtsaf naar Heelkunde en links- rechts naar Thorax. Blijft hij onder de grond, dan kan hij rechtsaf naar Admi nistratie of rechtdoor naar Endo. Voor dat hij bij Endo komt kan hij echter linksaf naar Dermat, waama hij rechts aanhoudend bij Neurologie en links aanhoudend bij de Bloedbank komt. Gaat hij rechtdoor naar Endo, dan kan hij, eenmaal daar voorbij, rechts naar Celbiologie/Histologie terwijl hij links bij een V-splitsing komt. Rechtsaf leidt zo naar Fysiologie, links via een vol gende V-splitsing een heel eind verder op öf naar Cenfcale Sterilisatie öf naar de diverse paviljoens van het Transito rium helemaal achteraan op het ter rein. Vanaf deze laatste splitsing loopt het traject overigens weer boven gronds. "De stoomleidingen vormen de slag aders van het ziekenhuis", herinner ik me de woorden van Van der Ven, "en daarom hebben we de belangrijkste leidingen ook dubbel, evenals overi gens de circulatiepompen en de water en gasleidingen. Valt de toevoer van het Energiebedrijf weg, dan houdt na tuurlijk alles op. Maar is er een storing in onze stoomleiding, dan zijn er aller lei koppelmogelijkheden en kunnen we overschakelen op het reservecircuit of een gedeelte daarvan". Ketelhuis1 Ooit wekte het Academisch Zieken huis zijn eigen energie op; wat nu het grote magazijn van de technische dienst is, was vroeger het centrale ke telhuis. De kolen waarmee de vier gro te stoomketels werden gestookt voerde men achter dit ketelhuis per spoor aan; per kraan werd vervolgens de kolen bunker volgestort, terwijl, vanuit de bunker de trechters gevuld werden die de automatische werpinrichting van de ketels van kolen voorzagen. De feitelij ke stookarbeid werd verricht door een automatische schop die de vetnootjes naar binnen sloeg; de stoker zelf hield alleen het proces in de gaten en verwij derde de slakken. De vier stoomketels leverden stoom aan de toenmalige ziekenhuis wasserij, aan de luchtbevochtigingsinstallaties van de operatiekamers, aan de keuken, aan de sterilisatie-units in de diverse paviljoens, aan de cv-installatie en aan de zgn. 'zomerverwarming': de sum miere verwarming van bad- en onder- zoekskamers op kille zomerse dagen. Dit laatste type verwarming paste de stoom direct toe, maar de cv-installatie gebruikte deze om water te verhitten, dat vervolgens vanuit het ketelhuis over het hele terrein werd verspreid. Vijfentwintig jaar geleden nam men echter een radicaal besluit: het AZL ging zijn autome energievoorziening opgeven. Daar waren gegronde rede nen voor; de ketels van 1928 waren aan hét eind van hun latijn en zouden volle dig afgebroken en vervangen moeten worden, terwijl het warmteverlies van het cv-water, dat immers over grote af stand getransporteerd werd, eigenlijk ook onaanvaardbaar was. De oplossing voor deze problemem werd gevonden in het betrekken van de stoom van het Energiebedrijf Rijnland; men voerde deze nu langs alle gebouwen zodat het warme water voor de cv ter plaatse ge maakt kon worden, terwijl men ook verlost was van het zelf opwekken van de stoom met alle complicaties van dien. Tegelijk werd de sterilisatie van medische instrumenten en -vloeistof fen gecentraliseerd in gebouw 18. Die vervanging van de ene installatie door de andere had heel wat voeten in de aarde. Zo waren er vroeger bijvoor beeld drie cv-leidingen die langs allé gebouwen liepen: één voor aanvoer, één voor afvoer en één reserveleiding. Pas als een gebouw zijn eigen cv-instal latie met door stoom van het EBR ver hit water had gekregen konden de ou de leidingen worden afgekoppeld. Lange tijd hebben er dan ook twee stoom- en verwarmingscircuits naast elkaar gefunctioneerd. Toen het AZL pas op de nieuwe stoomvoorziening van het EBR was aangesloten werd de stoom, die zijn warmte aan het cv-water had afgege ven of anderszins was gebruikt, als wa ter van 85 graden Celsius verzameld in condenspotten, doorgevoerd naar ge bouw Technische Dienst en ten slotte via leidingen in tunnels voor herge bruik teruggevoerd naar het EBR. Dit water had, gezien het feit dat stoom als gevolg van zijn hoge temperatuur en zijn dampvorm bacteriën noch chemi caliën bevat, een hoge kwaliteit, verge lijkbaar met die van gedistilleerd wa ter. Omdat de transportleidingen naar het EBR echter al lang verteerd zijn, voert men de afgewerkte stoom nu via tweeduims kunststof leidingen door de grond naar het Gorlaeus- en Sylviusla- boratorium. Dat geeft daar-prima be vochtiging en voeding voor waterbe handelingsinstallaties Keldermuziek i— Nu ik een beetje aan het grillige scha duwen werpende neonlicht ben ge wend, valt het me pas op hoeveel bui zen, buisjes, verbindingsstukken, kra nen en meters zich toch nog in de kel der met de teil bevinden. Ik begeef me nu naar een plaats waar deze kelder zich aanmerkelijk versmalt. Hier klinkt een luid en fascinerend gesuis in uiteenlopende klankkleuren, onder broken door een merkwaardig en onre gelmatig geklik. Elke keer als ik mijn positie verander is de ruimtelijke erva ring van deze keldermuziek anders en voor ik het weet sta ik minutenlang in een bepaalde positie, mijn tijdsbesef verliezend door het concert dat de bui zen voor mij uitvoeren. Via een betonnen deuropening kom ik in een korte, smalle gang waarin zich behalve de nodige afgedankte troep een ijzeren deur aan de rechter- en een opening in de betonnen muur aan de linkerkant bevinden. De deur zit op slot, maar door de opening kan ik ge makkelijk mijn bovenlichaam steken. Aanvankelijk zie ik niets, want er brandt geen licht. Maar als mijn ogen aan de duisternis gewend zijn ontwaar ik een lage kelder, alweer van beton, waarvan de vloer uit zand bestaat. Ook hier slingert allerlei afval rond, en en kele waterleidingbuizen en elektrici teitskabels boren zich eenzaam door de schemering. Ik realiseer me dat ik mijn zaklamp vergeten ben. Deze kruipkelders bevinden zich on der de diverse ziekenzalen, de tunnels min of meer onder de wandelgangen van de verschillende paviljoens, zo is mij uit gesprekken duidelijk gewor den. Onder de grond vormt het zieken huis dus een klein dorp, gesitueerd zo als een schaduw dat bij loodrechte zon zou zijn. Door de tunnels lopen de hoofdleidingen, de kruipkelders die nen voor de aan- en afvoer van de klei nere leidingen: riolering, water, gas en cv afkomstig van elke individuele zaal. De leidingen liggen in deze tunnels en kelders - en niet gewoon in de grond - om reparaties mogelijk te maken. Geen onderhoudsmonteur kent ech ter de hele onderaardse plattegrond uit zijn hoofd, zodat een defect moet wor den gelocaliseerd door middel van klopsignalen: een kloppende man bo vengronds leidt de man ondergronds naar de juiste plaats. Is deze gevonden, dan wordt dat aangegeven met een speciaal signaal. "Er waren eens twee onderhouds monteurs", zo zou Van der Ven ons enige dagen later nog een weinig op wekkend maar waar gebeurd verhaal vertellen, "die moesten onder gebouw 40 een condensleiding lassen die al heel lang lekte. Dat was in een zandkel- der waar het bloedheet was en die al behoorlijk was volgelopen met con- denswater. Op een gegeven ogenblik word ik gewaarschuwd dat er twee mannen bewegingloos op de kelder trap van gebouw 40 liggen. Dat waren dus de monteurs, bevangen door de hitte en de grote luchtvochtigheid en daardoor praktisch bewusteloos. Ze hadden nog net genoeg kracht gehad om uit de zandkelder naar de trap te kruipen. Ik heb toen zo gauw mogelijk nieuwe ventilatiekokers laten aanbren gen, die recht omhoog naar de straat lopen". Vleermuizen* Ook horen we van de chef bedrijfs voering wat een argeloze onderhouds monteur in de periode halverwege de vijftiger jaren zoal kon overkomen als hij op een storing werd afgestuurd. "Als gevolg van de Tweede Wereldoor log en het geldgebrek in de periode daarna was gebouw 20 nog niet afge bouwd; het was er koud en het stond vol water. Als je in een tunnel daar in de buurt iets te doen had en je kwam met je kaarsje in de hand aanlopen, dan voelde je de vleermuizen zo langs je heen scheren, feilloos tussen alle lei dingen door. Of je zag de felle, spiege lende ogen van een wilde zwerfkat voor je opdoemen, die in het tunnel- en keldernetwerk een warm heenkomen had gezocht. Vooral als zo'n beest jon gen had ging een dergelijke ontmoe ting gepaard met veel woedend ge blaas. En wasje eindelijk bezig de gelo- caliseerde storing te verhelpen, dan viel tien tegen één je kaars, die je meestal op een leiding vastzette, van zijn plaats zodat je alleen in een inkt zwarte duisternis zat, soms vele tiental len meters van een ingang verwijderd. Later schakelden we over op zaklan taarns, die waren een stuk gemakkelij ker dan kaarsen, maar om twee handen vrij te houden voor je werk moest je hem wel met behulp van een speciaal leertje tussen je tanden klemmen. We waren dan ook blij dat er in 1955 een begin werd gemaakt met het aanleggen van vaste verlichting". Dan hoor ik hem plotseling opmer ken: "Weten jullie wat er achter deze deur zit"? Hij slaat daarbij op de al eer der genoemde ijzeren deur. Als hem van onze kant slechts vragende blik ken bereiken geeft hij zichzelf het ant woord; "Het is de keuken, het grote keukencomplex waar de maaltijden voor het hele ziekenhuis worden klaar gemaakt". Ik schiet overeind, alle slap te valt van me af. De keuken! Lang zaam en ongelovig, alsof ik plotseling twijfel aan het bestaan ervan, loop ik naar de deur en leg mijn hand erop. In één tel doorklieven enkele milimeters Ijzer negen jaar uit mijn leven. Ik zie mezelf weer gestoken in mijn witte werkkleding vol verbazing aan de keu kenkant van de gesloten deur staan, ongemeen nieuwsgierig naar wat zich aan deze kant zou bevinden, en ik kan het schuifelen van mijn schoonma kerslaarzen bijna horen. Die middag zal ik nieuwe verkennin gen uitvoeren die verder leiden dan mijn eerste voorzichtige pogingen: transpirerend en in gebukte en half zij waartse houding dieper de tunnel inlo pen die naar Heelkunde leidt, en op pijnlijke handen en knieën door uitge strekte zandkelders kruipen - maar nu al besef ik dat het ziekenhuis en ik vriendschap hebben gesloten.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1985 | | pagina 17