De vindingrijkheid van groep-Lex Leiden en het verzet (3) Verzetsmakkers zien elkaar na 35 jaar terug ZATERDAG 26 JANUARI 1985 EXTRA PAGINA 23 Van nature heeft mr. A.M.G. Bernard zich altijd verzet tegen verbale onderscheidingen voor de daden die hem in de Tweede Wereldoorlog van zovele anderen onderscheidden. Nu nog wordt de al sinds 1949 in Utrecht woonachtige Bernard door zijn vroegere naaste medewerkers gezien als een „centrale figuur in het verzet". Bij voorkeur neemt hij het woord „verzet" niet in de mond, Bernard spreekt consequent over „illegale hulpverlening aan mensen in nood". Destijds werd hij in kringen van de illegaliteit aangeduid als de leider van groep-Lex, op zijn voorstel werd die naam analoog aan de vanuit Engeland opererende „zender van Den Doolaard" gewijzigd in 'Strijdend Nederland'. „Met z'n allen hebben wij ons ingezet voor het doel dat ons voor ogen stond", wimpelt hij het door anderen opgedrongen leiderschap af. „Ik was vrijgezel, ik liep overal langs. De mensen die getrouwd waren, die droegen de zwaarste risico's". Een weergave van een zes uur durend gesprek met de woordvoerder van „grofweg geschat 600 mensen" die zich gaandeweg de oorlogsjaren vooral specialiseerden in het verlenen van onderduikhulp en in het plegen van administratieve sabotage. door Gerard van Putten Mr. Bernard: "Met z'n allen hebben we ons ingezet voor hei doel dat ons voor ogen stond". (foto wim Dijtunai Al geruime tijd voor de Duitse over val op Nederland doorgrondde mr. A(lex). M.G. Bernard de ware aard van de nazi's. Als gymnasiast was hij in Hees wijk een gretig toehoor der van zijn leraar Duits Cornelis- sen, die in de late jaren dertig zijn lessen doorspekte met voorlichting- over het maatschappelijk verkeer in Hitler-Duitsland. „Cornelissen had in Duitsland spreekbeurten gehou den. Hij had daar ook contact gekre gen met monseigneur Von Galen, de bisschop van Münster, één van de weinige anti-nazi's toentertijd". Gesteund door een trouw groepje vol gelingen stelde de bisschop in krantjes het nazisme aan de kaak. Die krantjes nam Corneüssen vanuit Duitsland mee; zelf verhaalde de leraar van zijn eigen waarnemingen. „Hij had gezien dat jo den met een touw om de nek achter een vuilniswagen werden aangesleept". Voor zover Bernard al niet overtuigd was van het mensenleed dat samenhing met het fascisme, bevestigde het hem cadeau gedane boek 'Een staatkundige epidemie. Het ziektebeeld van het Diet se Nationaal Socialisme in Nederland' de verhalen van zijn leraar Duits. „Toen had ik helemaal in de gaten dat het fout zat". Als militair werd Bernard in Geldrop krijgsgevangen gemaakt door de Duit sers. Hij werd spoedig vrijgelaten, streek neer in Leiden waar Bernard eens de la gere school bezocht. „Wat moet ik doen?", stelde hij zichzelf de vraag. Hij richtte een „debating-club" op om te peilen hoe de bezetting werd ervaren binnen de gemeenschap van belezen Leidse ingezetenen, Bernard zocht ook naar een strategische positie van waaruit hij chaos kon scheppen in de door Duit sers zo op prijs gesteldè orde van de bur geradministratie. „Ik ben met een meelijwekkend ge zicht gaan solliciteren bij het distributie kantoor op de hoek van de Pelikaan straat. Ik werd aangenomen door een heel eerlijke vent, Piet Roosenburg. In november 1942 is hij er uitgegooid". Studie Bewust begon hij aan de studie GA II, omdat hij wilde weten hoe de burgerad ministratie in elkaar stak. Zijn opgedane kennis begon in 1942 te renderen. De Duitsers hadden nieuwe persoonsbewij zen ontworpen; die van joden werden met een 'J' gemerkt. „De hele Lorentzkade zat vol met ge vluchte Duitse joden. Van nummer 2 tot aan de pastorie hadden de huizen daar leeggestaan, die mensen huurden die huizen. Na verloop van tijd werden de nieuwe persoonsbewijzen ingevoerd. Die Duitse joden kwamen toen onder de grond te zitten bij Rie van der Horst. Een fantastische vrouw". De vraag naar levensbehoeften kon in die tijd slechts worden gehonoreerd te gen inlevering van bonnen op distribu tiekantoren. Volgens het nauw luiste rende systeem werd van iedere ingezete ne een stamkaart aangelegd, met daarop alle personalia van betrokkene en van de ouders. Die stamkaarten werden met een vel bonnen uitgereikt; na publicatie in de media konden die bonnen op vast gestelde dagen bij het distributiekan toor worden ingewisseld voor textiel- bonnen, vleesbonnen of broodbonnen. Degenen die om welke reden dan ook waren ondergedoken, waren uiteraard niet geregistreerd met als logische con sequentie dat ze niet in het bezit waren van stamkaarten en bonnen. Maar de monden dienden wel te worden gevoed. „Rie van der Horst kwam dus duide lijk om bonnen verlegen te zitten. Ze had daarover gesproken met Chris Ob- dam die ook aan de Lorentzkade woon de. Op een dag kwam Obdam bij me, zelf had-ie ook onderduikers. Het staat me niet meer bij waarom hij juist met mij contact zocht, ik vermoed dat vanuit de parochie zal zijn gezegd dat ik goed was. Voor mij stond dat eerste contact in het teken van het aftasteh, je moest in die tijd nu eenmaal oppassen voor provoca teurs. Ik kende Obdam niet, ik heb daar om alles moeten natrekken, Chris bleek een geweldig prudent en integer man. Die kende Piet Foeken, een leraar aan de Lammenschansweg en die had op zijn beurt weer relaties in Den Haag, zodat het aantal onderduikadressen als van zelf uitbreidde". Bonnen moesten er dus komen voor al die onderduikers, terwijl Bernard voor zichzelf nog volop bezig was met de in ventarisatie van de personeelsbezetting op de diverse administraties. Wie was te vertrouwen, wie niet, om die vraag draaide feitelijk alles. Hij wist dat op het stadhuis (de onlangs overleden) Kees Montanus werkzaam was, „die kende ik van de lagere school". Bernard besloot zijn vroegere schoolvriend voorzichtig te polsen naar diens bereidheid om per soonsbewijzen te vervalsen. Dat eerste contact zou leiden tot een strak opgezette clandestiene hulpverle ningsinstantie. „Montanus schrok ge weldig van mijn vraag, die jongen heeft er een week lang niet van kunnen sla pen. 'Joh, wat doe je toch verward', zei op een gegeven moment zijn collega Cor van Wijk. Toen heeft-ie tegenover Van Wijk open kaart gespeeld met betrek king tot het door mij doorgespeelde ver zoek van Obdam". Eendrachtig begonnen Montanus en Van Wijk zich te kwijten van hun illegale taak. De legale procedure (pasfoto inle veren, zegel opplakken, vingerafdruk en stempel) werd zo veel mogelijk aange houden, zij het dat de naam van de be langhebbende en de namen van ouders en grootouders werden gefingeerd. „Het kwam voor", zegt Bernard nu nog nage nietend, „dat een foute ambtenaar na op dracht van Van Wijk die verzonnen na men op die kaarten schreef. Van tevoren had Van Wijk er dan al voor gezorgd dat degene voor wie die persoonskaart was bestemd alle gegevens uit het hoofd had geleerd, zodat er bij het afhalen van de kaart geen vervelende misverstanden konden ontstaan". Op het distributiekantoor drukte Ber nard zoveel mogelijk stamkaarten achterover van mensen die naar Duits land gingen. Hij vond een trouw mede stander in de persoon van Thijs Baart. „Een echte Leidenaar, een prachtkerel. Hij was aanvankelijk in tijdelijke dienst, maar kreeg later een vaste aanstelling. Die jongen heeft zich sterk ontwikkeld". Een ander personeelslid dat door Ber nard als „betrouwbaar" werd herkend, heette Jan Dieben. Hij was te werk ge steld bij de bonkaartenophaaldienst. „Jan woonde net als zijn zusje nog bij zijn moeder Gé aan de Witte Singel, vlak naast het Leidsch Dagblad. Ik kende dat gezin vanuit de parochie. Bij Gé kon je altijd terecht, een prachtmens was dat. Ik wist ook dat het met Jan en zijn zus goed zat. Als ambtenaar van de ophaal dienst verzorgde Jan de ruil van inleg- bonnen voor bijvoorbeeld broodbonnen voor mensen die om wat voor reden dan ook niet in de gelegenheid waren bij het distributiekantoor in de rij te gaan staan. Van mij kreeg hij ook valse inlegbon- nen, compleet met al dan niet valse stamkaarten. Jan wisselde dan eerst het echte bonnetje in, daarna ging hij even naar de wc om dan ook nog met die valse bonnen te komen. Het kwam heel vaalt voor dat op één stamkaart verscheidene brood- of vleesbonnen werden verstrekt. Hij ging er altijd mee naar Menno Hoe- xum, een geweldige man die fel anti- Duits was. Die zag wel dat die bonnen vals waren, maar Menno werkte prima Drie cirkels Wetend dat het distributiekantoor op vitale posities „goed" was bezet, ging Bernard zich in 1943 „full time" wijden aan de beweging. „Er waren drie cirkels. De hele kleine kern 'full timers', de me dewerkers in de ambtelijke diensten, de mensen die berichten doorgaven en la ter blaadjes rondbrachten". Van essentieel belang voor de goede gang van zaken was ook de medewer king van de politie, huisvesting en de PTT. „Bij de politie hadden we in re chercheur Vrouwenfelder een goudeer lijk medewerker. Die man heeft ons tot aan het eind van de oorlog tips verstrekt. Door hem waren we exact op de hoogte van de razzia's die de Duitsers in ver band met de 'Arbeidseinsatz' wilden houden. Bij het bureau huisvesting zorg de Gé Philipsen er heel subtiel voor dat huizen waar onderduikers zaten niet door de Duitsers werden gevorderd. Met potlood maakte hij de hoofdletter van de straatnaam bijvoorbeeld zwart. Bij de PTT tapten Koos de Jongh en Frans Wickel de telefoonlijnen van de Orts- kommandant af'. Gaandeweg de oorlog ging de groep- Lex professioneler te werk in strijdend Nederland. Zoals Bernard steeds voor' ogen had gestaan „begon er continuïteit in de hulpverlening te komen". Jodin nen konden geholpen worden aan on derdak, aan een persoonsbewijs zonder 'J', compleet met valse naam, stamkaart en inlegvellen. Derhalve konden ze zelf naar het distributiekantoor gaan om de bonnen van die inlegvellen om te ruilen tegen bonnen die recht gaven op levens behoeften. Bovendien kregen sommi gen een baantje bij artsen, zonder dat die enig besef hadden van de ware identiteit van de werkkracht. Fraude In Leiden was er na verloop van tijd op dermate grote schaal gemalverseerd op administratief gebied dat in Den Haag, waar het nazi-bestuur zetelde, werd berust in een structurele fraude van vijf procent. Het laat zich raden dat Thijs Baart die informatie met genoegen in het oor van Lex Bernard fluisterde. „Want dat gaf ons extra speelruimte om te rommelen". Kloosterlingen raakten door toedoen van de groep al evenzeer in het complot tegen de Duitse onderdrukking betrok ken. „In Eindhoven hebben de zusters Van Schijndel veel voor ons gedaan. Die hadden we leren kennen via zuster Van Rooyen die ziek te bed lag op de Rijns- burgerweg 147. Het gebeurde nogal eens dat vanuit Leiden joden naar dat kloos ter in Eindhoven werden getranspor teerd. Ook zuster Severien van het Elisa- beth-ziekenhuis aan de Hooigracht heeft dag en nacht voor ons klaar gestaan als er joden geholpen moesten worden. Zij heeft geweigerd een verzetskruis aan te vragen. 'We hebben onze plicht gedaan', zei ze altijd". Veertig jaar na dato beschikt de nu bij na 70-jarige mr. Bernard over een ver bluffend geheugen waar het gaat om fei ten, gebeurtenissen en adressen. Noemt hij een naam van een willekeurige ver- leenster van onderduikhulp („Antje Holthuis, een neurologe. Een prima meid, had 13 joden in huis"), dan noemt hij in één adem het adres („Oude Singel 146"). Bernard zegt zijn geheugen in de oorlog te hebben getraind, omdat hij zo min mogelijk wetenswaardigheden op papier wilde hebben. „Dat verminderde het risico". Vergaderingen van de groep werden zelden belegd en dan nog in klein comi té, ook al om geklets te vermijden en zo doende de pakkans te beperken. De een wist vaak niet waar de ander mee bezig was, zelf was Bernard volgens ingewij den van alles op de hoogte. In de oorlog verwisselde hij nogal eens van adres, dikwijls zat hij ergens onder gedoken. Van een meisje dat werkzaam was op het distributiekantoor vernam hij dat de kluisbewaarder „die Lex" graag neer wilde schieten. „Op een dag stond ik in de buurt van het station bij de spoorbomen te wachten met 600 kaarten op zak. 'Nou joh, dit is je kans', dacht ik nog. Maar hij deed niks". Hij ontsprong ook de dans, nadat hij zich in 'Sperzeit' over straat had bege ven. Tien minuten te laat had Bernard afscheid genomen van de familie Die ben. Hij stuitte op de Witte Singel op een groepje Feldgendarmerie. Weglopen be tekende de kogel, wist hij. In zijn beste Duits wist Bernard, die 600 kaarten bij zich droeg, de doorgaans schietlustige heren ervan te overtuigen dat-ie net was teruggekeerd van een bezoek aan het distributiekantoor in Den Haag. „Ze ge loofden me". Jajem Geloofd werd hij in de Hongerwinter ook door een jeugdige Duitse soldaat die hem aanhield op het Stadhuisplein. Ber nard poogde te ontsnappen, schoot in de Breestraat de winkel van Broersen in, maar werd alsnog achterhaald. Bernard had het eerder op het Stadhuisplein la ten voorkomen dat-ie op weg was naar restaurant Heek, toen in gebruik als cen traal punt vanwaar mannen in het kader van de 'Arbeidseinsatz' naar Duitsland werden gedeporteerd. Opnieuw gearres teerd vroeg Bernard, die een pistool in zijn rug voelde, of de jonge Duitse sol daat honger had en of hij jajem lustte. Daarop werd bevestigend geantwoord, waarna Bernard hem een babykaart gaf „waar geen donder op te krijgen was". De Duitse soldaat wilde voor zijn kame raad ook zo'n kaart; er werd vervolgens een afspraak gemaakt voor een onder onsje in café 'de Uiver'. „Maar vanzelf sprekend ben ik daar nooit geweest". Bernard had er toen, net als Thijs Baart, een week hechtenis opzitten. Ze waren opgebracht door Nederlandse po litieagenten, maar na een week losgela ten wegens gebrek aan bewijs. Londen „Ik had in 1944 veel contact met pro fessor Van Eijsinga. Hij woonde aan de Rijnsburgerweg 100. Als lid van het In ternationale Hof van Justitie in Den Haag was hij diplomatiek onschend baar. Hij stond in verbinding met de re gering in Londen. Hij heeft ons verzoek om het Centraal Bevolkingsregister in Den Haag te bombarderen doorge speeld. Via hem ook heb ik de regering geinterpelleerd over het kredietbedrag van 20.000 gulden waarmee het Nationa le Steunfonds over de brug was geko men. Die regering-Gerbrandy had echt geen benul hoe de illegaliteit in Neder land moest worden gesteund. Daarna kwam er een kredietbedrag van drie mil joen gulden". De groep-Lex heeft zich de hele oorlog zonder de financiële steun van het Na tionale Steunfonds kunnen bedruipen. De ambtenaren hadden hun eigen inko men, Bernard had veel gespaard. „In het begin vroegen we voor de bonkaarten vijf gulden. In de Hongerwinter hebben we via ons blad 'Strijdend Nederland' bovendien nog 100.000 gulden weten in te zamelen". De tekst van de op 17 september 1944 door Lou de Jong voor radio Oranje ge houden toespraak herinnert Bernard zich alsof de huidige directeur van het RIOD die gisteren uitsprak. „De vlieg tuigen gaan op Arnhem af. Lukt de ope ratie, dan is de oorlog gauw voorbij. Lukt het niet, dan zitten we er nog de hele winter aan vast". Een lichtpuntje voor de groep-Lex in die barre Hongerwinter was de bevrij ding van het zuiden. „Dat was voor ons in relatie tot de vervalsing een 'escape'. We konden toen gemakkelijk schrijven dat iemand was geboren in Hilvaren- beek, viel op geen enkele manier te con troleren". Ontslagbewijzen „We hebben", zegt Bernard ook, „op het laatst ook ontslagbewijzen voor bun kerbouwers gedrukt. Jan Bakx deed dat, een prachtkerel die werkelijk van al les heeft gedaan. Die bunkerbouwers waren door de Duitsers aan de kust te werk gesteld en hadden daarvoor hun stamkaarten moeten inleveren. Het ge volg van die ontslagbewijzen was dat honderden, misschien wel duizenden mensen in de rij stonden voor het distri butiekantoor om hun stamkaarten op te halen. De NSB-directeur van dat kan toor, Boekhoud, vond dat de ambtena ren het allemaal niet snel genoeg afhan delden en is toen zelf achter een loket gaan zitten. Dat gaf althans nog enige pret in die ellendige tijd". De winter van 1944/1945 liet barre kou gepaard gaan met honger, omdat de toch al karige voedselvoorziening stokte. Me nigeen trok de boer op om alsnog een kruimel te bemachtigen. De Duitsers zetten nog fanatieker dan tevoren raz zia's op touw om mannen van de straat op te pikken ten bate van de oorlogsin dustrie. Treinen reden niet meer, de stroom was goeddeels uitgevallen. Ber nard: „De blauwe en gele trams reden nog wel. We hadden uitgerekend dat die trams 60 procent van de Leidse stroom voorziening opslokten, terwijl de zieken huizen dringend behoefte hadden aan energie". Overleg met professor Van Eijsinga leidde tot het besluit de directies van de vervoermaatschappijen ertoe te bewe gen hun trams in de remise te houden. Fabrikanten werd op het hart gedrukt de overgebleven werknemers zoveel mogelijk aan het werk te houden, „des noods in de meelfabriek met een wit kwast in de hand, de mensen moeten in verband met de razzia's van de straat worden gehouden". „Dat is op grote schaal gebeurd, de fabrikanten hebben zich loyaal aan ons standpunt opge steld". De groep-Lex had intussen ook een aardig inzicht gekregen over de voorra den voedsel die er in die tijd lagen bij kruideniers als De Gruyter, Albert Heyn, Tielemans van Drost, Simon de Wit en Vita. Thijs Baart exploiteerde in die periode ten volle zijn kennis van za ken, opgedaan bij het distributiekan toor. Bernard: „Er waren coupures van bonnen die een instelling recht gaf op 50 kilo meel. De clou van die bonnen was dat je er niet illegaal mee kon werken". Vindingrijkheid De vindingrijkheid werd in allerlei vormen uitgebaat. Met de oprichting van een tehuis voor 30 baby's aan de Ou de Singel bijvoorbeeld. Ander voorr beeld: het Volkhuis aan de Herengracht ("een illegaliteitshol") werd door con ciërge Nicolaas als TBC-gevaarlijk be stempeld, zodat de Duitsers afzagen van hun voornemen het gebouw te vorderen. Voorts werd na goedkeuring van de NSB'er Kapaan de HABO (hulp aan bur- gelijke bevolking in oorlogstijd) opge richt. Eens per week werd op doktersre cept een maaltijd geserveerd in de Stadsgehoorzaal aan ondervoede men sen. „In totaal zijn er in de Hongerwinter 55.000 maaltijden verstrekt. De laatste maaltijden, die werden opgediend, kwa men toe aan aanstaande moeders. Ter wijl de Duitse vrachtauto's door de Breestraat rolden, kwamen de serveer sters met het eten binnen. Toen stonden al die vrouwen met hun dikke buiken op en begonnen het Wilhelmus te zingen". Voor de oorlog woonden er in Leiden 495 joden, na de oorlog bleken 600 joden de terreur van de nazi's te hebben over leefd. Bernard: „Tegen de achtergrond van het woningbestand durf ik te zeggen dat Leiden een uitschieter is geweest op het gebied van hulpverlening aan jo den". Mr. Lex Bernard schreef op 30 augus tus 1946 in de Leidsche Post: „Zooals het in de toneelwereld de tragiek is dat het publiek na afloop van een voorstel ling min of meer zijn spelers achterlaat, zoo ook behoorde het tot het lot van de illegaliteit om bij de behaalde eindzege aan den willekeur van het dagelijksche leven te worden overgelaten". Na 35 jaar zagen de twee verzetsmakkers elkaar terug. Zowel de een als de ander hield er tot afgelopen dinsdag sterk rekening mee dat-ie als enige van de acht kernleden van het illegale blad 'Het Dagelijks Nieuws' in leven was. Naar aanlei ding van het vorige week in deze krant gepubliceerde verhaal over 'Het Dagelijks Nieuws' werden Herman Meijer (links) en Leo van der Meide op eikaars spoor gezet. De inmiddels 82-jarige Meijer (mr. A.M.G. Bernard: „Ik ben nog bij de uitreiking van zijn VerzetshercLenkingskruis geweest") begroette de bijna 62-jarige Van der Meide met de woorden: „Goh, wat ben jij oud geworden". Beide heren wisselden daarna vele ervaringen uit. (foto Holvast)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1985 | | pagina 23