Ik stop met met roken
ZATERDAG 29 DECEMBER 1984
OUDEJAARSBIJLAGE
PAGINA 7
door Gerard van Putten
Vrijwel ontkleed staart de kalender
naar zijn laatste levensdag. Aan de
muur ontvouwt-ie z'n naaktheid
met de gêne van een buikige
zestiger die zich vlak voor de
uitreiking van de bejaardenpas nog
wilde bewijzen als gesoigneerde
jongeling op vrijersvoeten. Zie 'm
daar nu hangen; gebruikt, afgeleefd,
ontluisterd. Thans is het uur van de
waarheid gekomen, de strijd tegen
de tijd bleek ook nu een ongelijke,
de kalender moet onherroepelijk
kleur bekennen. Eén blaadje lang
nog mag-ie deel uitmaken van het
interieur, daarna ontfermt
prullenbak of vuilniszak zich over
het traditionele relatiegeschenk van
de verzekeringsagent.
Ik word geacht een koddig
verhaal te schrijven over oud en
nieuw, maar de laatste jaren
bekruipt mij rond 31 december een
chronisch ochtendhumeur dat pas
né 10 januari pleegt af te zwaaien.
Elke poging om leuk te doen
strandt bij voorbaat op mijn
gemoedstoestand die zich in een
neerwaartse spiraal begeeft, zodra
de striptease van de kalender
onthullende vormen gaat
aannemen. Dit jaar heeft de
manische jaarwisselingsdepressie
zich al onmiddellijk na de
afscheidstoernee van de
Middenstanasheilige
aangekondigd. De onvermijdelijke
vraag werd afgevuurd op 6
december: „Wat doen jullie met
kerst en oud en nieuw?"
Ze waren er dus vroeg bij, de
verwanten die immer perfect
aanvoelen dat het familieleven
opbloeit bij de nadering van de
donkere dagen. Er valt eenvoudig
niet te ontkomen aan die familiaire
roep om een gezamenlijke viering
van kerst en oud en nieuw; vluchten
kan alleen met een goed gevulde
portemonnaie. Maar helaas zat er
opnieuw geen lang weekend naar
een of ander bungalowpark in het
oosten des lands in, laat staan een
skivakantie in Oostenrijk of
daaromtrent. Bijna de hele
decembermaand heeft derhalve
weer in het teken gestaan van
wikken en wegen, stel je voor dat op
de drempel van een nieuwjaar de
van nature opgedrongemaanhang
van de een zich ten opzichte van de
ander tekort gedaan zou voelen.
Even afgezien van de culinaire
hoogstandjes - je moet uiteindelijk
toch wèt doen voor je naasten -
waren beide kerstdagen dus weer
doordrenkt van de verhalen over
tante Mien die maar niet wil
deugen. Over Wil en Jan die elkaar
alleen maar verlangend aankijken
als het woord scheiding valt, maar
omwille van de kinderen niet de
gang naar de rechtbank durven te
ondernemen teneinde hun
historische vergissing ongedaan te
maken. Natuurlijk is ook Henk
weer over de tong gegaan, hij
schijnt fout te zijn geweest in de
oorlog. Zelfheeft hij altijd
krampachtig gepoogd zijn verleden
te verbergen achter de rug van z'n
broer, de familie weet evenwel
beter. Best interessante verhalen
allemaal, maar niet als je die al voor
de zoveel-honderdste keer hebt
mogen beluisteren.
De laatste uren van het jaar tikken
weg, nu. Buiten hangt de scherpe
geur van pas ontploft vuurwerk,
binnen is de atmosfeer vergeven
van het oliebollenaroma. Tante Jo
klaagt steen en been, haar buurman
heeft 's middags voor de jaarlijks
met frisse tegenzin getolereerde
burenoverlast gezorgd. Als enige in
de buurt bakt-ie ze nog altijd zelf,
hij vindt dat er al genoeg folklore en
traditie om zeep zijn geholpen. En al
weet Van der Borden uit ervaring
dat hij en z'n vrouw die 100
oliebollen en 70 appelflappen niet
samen kunnen behappen, het heeft
hem er opnieuw niet van kunnen
weerhouden urenlang in die vettige
keuken te gaan staan om voor een
heel weeshuis te bakken.
De straat mag weer meeëten van
Van der Borden, ook tante Jo heeft
een schaaltje gekregen. De
vrijetijdsbakker had zijn produkten
warm aanbevolen. „Zelf eet ik ze tot
5 januari, ze blijven vers zolang je ze
maar in een plastic zakje bewaart",
had-ie gezegd. Maar van vroeger
wisten we al dat de baksels van Van
der Borden als bakstenen op
normale magen vallen. Eén zo'n bol
staat gelijk aan een complete
maaltijd. De schaal blijft lang
onaangeroerd.
Hoe zou het Onno Ruding op dit
moment trouwens vergaan?
Misschien, dat 's lands
penningmeester tante Truus op
visite heeft gevraagd. En wellicht
ook de schilder, die zijn vrouw heeft
uitgespaard. Gezellig moet dat zijn,
daar in Wassenaar. Met z'n allen
wachten op 12 uur onder het genot
van een bakje troost, een glaasje
appelsap met een rol Mariakaakjes
en een zakje pepsils binnen
handbereik.
„Neem nog een stukje
leverworst". De schelle stem van
tante Jo hoedt onze overijverige
minister van financiën voor een al te
lange inkijk in zijn privéleven.
Terug uit de fantasiewereld wordt
de herinnering aan de uitnodiging
van onze aanverwant in de vierde
graad weer levend. Mijn vrouw en
ik hadden zich een andere vorm van
oudej aars viering kunnen
voorstellen, maar haar
overredingskracht kegelde als
vanouds alle bezwaren omver. „De
hele familie komt, jullie komen toch
zeker ook, doe niet zo ongezellig".
En nu zitten we dan hier, omringd
door vele takken van de stamboom.
Omgeven ook door een
wagonlading voedsel en drank.
Tante Jo vertaalt het begrip
gezelligheid op oudejaarsavond in
de voorziening van kilo's eetwaren
en liters drank, in hoog tempo door
elkaar geserveerd. „Neem nog een
stukje leverworst". We bedanken er
feestelijk voor, nog geen tien
minuten geleden keurden we
kieskauwend een oliebol van het
merk-Van der Borden.
Het gekwetter is intussen niet van
de lucht. Iedereen praat door elkaar.
Vanzelfsprekend wordt er weer
driftig geroddeld over tante Mien
„die de zoveelste vent aan de haak
heeft geslagen", nicht Wil legt het
huwelijksleven met de niet
aanwezige Jan op tafel, fijntjes
wordt ook opgemerkt dat Henk
„Duitsland kent van Bremen tot
München en van Gronau tot
Berlijn". Nicht Lenie, die er net een
succesvol afgesloten studie aan de
Moedermavo heeft op zitten, poogt
het gespreksthema te verleggen
naar de nationale politiek. Maar
oom Gerrit krijgt veel bijval als hij
uitroept: „Joh, schei daar over uit.
Of je nou door de hond of door de
kat wordt gebeten, het maakt
allemaal niks uit. Ze kletsen in de
Tweede Kamer allemaal in d'r eigen
zak, zakkenvullers zijn het".
Wim Kan placht in het verleden
de dames en heren politici subtieler
te vloeren, dat staat vast. Mij
overvalt opeens een nostalgisch
verlangen naar een ouderwetse
oudejaarsconference. Want laten we
eerlijk zijn, het was me het jaartje
wel'. 1984: Het jaar waarin het
prototype van een ambtenaar zich
geloofwaardig voordeed als
Neerlands talentrijkste humorist in
de Molkenboer-show. 1984: Het jaar
waarin werd ontdekt dat Gijs van
Aardenne een blanco cheque uitgaf
zonder daar zijn collega's in te
kennen. 1984: Het jaar waarin
staatssecretaris De Graaf van
sociale zaken de bandbreedte van
hetmaatgezin mat. 1984: Het jaar
waarin Neeltje Smit-Kroes door
haar eigen partijgenoot Vonhoff
werd neergezet als een
onbetrouwbaar politica. 1984: Het
jaar waarin een 18-jarige jongeling
ter dekking van zijn kosten een
toelage van negen ton kreeg
toegekend. 1984: Het jaar waarin
enige slinks manoeuvrerende
KNVB-bestuurders met succes de
poten onder de stoel van
bondscoach Rijvers wegzaagden
om bondsmanager Michels een
plaats te kunnen verschaffen in de
dug out bij wedstrijden van het
Nederlands elftal. 1984: Het jaar
waarin hier te lande 'Koning
Voetbal' in zijn hempie kwam te
staan, ondanks de geforceerde
entree van een sfinxachtige
'Generaal' die het woord
'collegialiteit' niet voor in de mond
heeft liggen. 1984: Het jaar waarin
mr. G.B. J. Hiltermann nog steeds
de toestand in de wereld besprak,
hetgeen er op duidde dat Iran en
Irak elkaar onveranderd de hersens
insloegen. 1984: Het jaar waarin
Reagan werd herkozen als
president van de Verenigde Staten.
Zou Kan ons niet zijn ontvallen,
hij had stof genoeg bijeen kunnen
harken voor minstens drie
avondvullende programma's. Maar
op het moment dat 1984 bezig is z'n
laatste adem uit te blazen, moet ik
het doen met de politieke prietpraat
van oom Gerrit. Het wordt allemaal
minder.
De klok slaat twaalf. De
namaak-champagne wordt
ontkurkt. Het gezoen, gesmak en
gelebber vangt aan op het ritme van
het knetterende vuurwerk, het zal
pas stoppen op 10 januari. Tante
Mathilde drukt haar behaarde
bovenlip tegen mijn wang, het
nieuwe jaar begint goed. Ik kan
toch al moeilijk met haar overweg
en nu bezegelt ze haar beste wensen
met niet gewenst lichamelijk
contact. Persoonlijk beschouw ik
een dergelijk voorval als een
bevestiging van de macht die de
gewoonte over ons heeft.
Natuurlijk, er zijn mensen die
elkaar in alle oprechtheid een
„gelukkig" of „zalig" Nieuwjaar
toewensen. Maar gelijk tante
Mathilde bestaan er ook lieden die
onder het mom van „het hoort zo"
met uitgestoken hand op andere
personen afstappen om die
vervolgens het hele verdere jaar
straal te negeren. Daarom mag van
mij de brand in oud en nieuw.
In mijn vlegeljaren gebeurde dat
letterlijk. Over al datgene wat niet
waardig werd bevonden voor een
bestaan in het nieuwe jaar, ging
destijds op oudejaarsavond
meedogenloos de lucifer. De
handelaar in lompen en oude
metalen hield aan onze buurt geen
droge boterham over, want al in
augustus stak de verzamelwoede de
kop op. Bijna iedereen in de straat
stond in die late jaren vijftig in vuur
en vlam voor de jaarlijkse
oudejaarsfik. Autobanden, oude
matrassen, stoelen en tafels, ze
werden dankbaar in ontvangst
genomen als garantie voor een
respectabele brandstapel.
Maar het jaarlijkse oudejaarsbal
kwam pas na de kerstdagen goed op
gang. Vlak voor de toen nog
„uiteinde" genoemde jaarwisseling
exposeerde de familie Groen al haar
organisatietalent dat in alle andere
maanden vreemd genoeg
(tekening Ron Alma)
onderhuids bleef. Hoogst
persoonlijk selecteerde pa Groen de
behde die jacht moest maken op
gebruikte kerstbomen; in zijn zoon
Dries zag hij elk jaar een strategisch
goed onderlegd opperbevelhebber.
Aan vrijwilligers had Groen geen
gebrek, het was een hele eer om de
naam van de straat te mogen
hooghouden. Maar Groen wilde
geen kneusjes, kerels moest-ie
hebben. Tot mijn verdriet zag
Groen mij vele malen over het
hoofd, zodat ik was gedoemd m'n
tijd te verbeiden met buurjongen
Eddy, een broos kereltje dat elke
zomer op voorspraak van onze
hoofdonderwijzer werd
uitgezonden naar de kolonie op het
platteland om aan te sterken.
Onze leeftijd was een hinderpaal
om aan volwassen vuurwerk te
komen. Maar zelfs de onschuldige
knalerwten en sterretjes bleken
geen haalbare kaart, omdat het
wekelijkse zakgeld hooguit de
consumptie van een nogablok
toeliet. De moeder van Eddy
onderkende ons probleem, Zij zag in
dat we ook weieens een 'grote
boem' wilde laten. Vandaar, dat zij
met grote ijver boterhamzakjes voor
ons spaarde. „Als je die opblaast en
er daarna een hengst op geeft, hoor
je ook een knal".
Voorwaar een inventieve
oplossing voor ons probleem. Wij
met zyn twee hadden lol voor tien,
totdat anderen ons bezig zagen en
ons hartelijk uitlachten. Tot zeker
drie jaar na deze diep op mijn jeugd
ingrijpende gebeurtenis werd ik
uitsluitend aangesproken met de
bijnaam „zakopblazer".
Gelukkig steeg ik in 1959
enigszins in het aanzien van mijn
naaste omgeving, nadat pa Groen
mij zowaar een plaats in zijn
keurkorps van kerstbomenjagers
had toebedeeld. Achteraf
beschouwd zal er aan zijn besluit
om mij uit te verkiezen een gevoel
van medelijden ten grondslag
hebben gelegen, maar zelden zal ik
in mijn leven iemand zo dankbaar
zijn geweest als Groen toen. In mijn
gedachtenwereld week alles voor de
kerstbomenjacht, om mijn
toekomst maalde ik het minst. Het
flauwste benul had ik er in die
dagen niet van dat ik ooit nog eens
met visitekaartjes op zak zou lopen.
Een kerstbomenjager kan het dus
ver schoppen.
Als alle leden van de ,clan' kreeg
ik een stok in mijn handen gestopt.
„Daarmee kan je die gasten van de
andere straten van je afmeppen",
hield hij me bij de uitreiking van het
wapentuig voor. Alsof ik dat al niet
had begrepen.
De strooptocht naar kerstbomen
trok soms een spoor van geweld
door de buurt. Hevige veldslagen
werden er uitgevochten. Op het
lugubere af. Eén van ons had zijn
stok voorzien van spijkers.
Daarmee haalde hij eens het halve
behang van het gezicht van een
tegenstander die ook zijn nergens
op gebaseerde recht op een
afgedankte kerstboom wilde laten
gelden.
Dat machtsvertoon was eigenlijk
nergens voor nodig, want we
hadden op de andere
'kerstbomengangs' al een
natuurlijke voorsprong. Pa Groen
had immers zijn hond Sita in de
strijd geworpen. Een vriendelijk
beest, daar niet van, maar op
commando van aanvoerder Dries
was ze maar al te graag bereid haar
gave gebit te showen. Sita was tot in
de puntjes afgericht, zeg maar
gedrild. Waar andere soortgenoten
er hoogstens in slagen de baas de
krant en pantoffels op aanvraag te
bezorgen, deinsde deze viervoeter
er niet voor terug bomen bij het
kruis te vatten en die vervolgens
naar huis te slepen.
Het was opgelegd pandoer dat de
buit op het dak boven de woning
van de familie Groen werd
opgeslagen. Sita wees ons perfect
de weg naar de opslagplaats, dwars
door huize-Groen, omhoog langs
twee trappen. Ma Groen vond het
maar niks dat er een boom of 400
door het huis ging, maar haar
geliefde echtgenoot en haar 4 zonen
hielden er een andere mening op na.
Zeker in de nadagen van december
zwoer de familie Groen bij een
democratische besluitvorming,
zodat de stem van ma slechts van
statistisch belang was. Vandaar dat
het arme mens elk jaar gedoemd
was om tot diep in juli naalden op te
zuigen.
Kerstbomenjachten zullen ook nu
nog wel worden gehouden, zij het
lang niet zo strak georganiseerd als
toentertijd in onze straat.
Bovendien zullen er maar weinig
bomenjagers gebruik maken van
een hond die speciaal leek opgeleid
voor dit seizoenwerk.
Sita is niet meer, de familie Groen
heeft zich jaren geleden voorgoed
aan mijn gezichtsveld onttrokken.
Door de welvaart van de jaren zestig
en zeventig heeft de viering van de
jaarwisseling een poeniger
uitstraling gekregen. De grote
branden van weleer zijn er amper
meer, zelden laaien de vlammen van
het oudejaarsvuur nog hoog op.
Sporadisch ook zullen nog blikken
bussen worden gevuld met carbid
om de deksels daar zo lekker van af
te laten kletteren.
Voor miljoenen guldens aan
vuurwerk wordt er nu de lucht in
geschoten. Oogspecialisten en
artsen, belast met de behandeling
van brandwonden weten er van mee
te praten. Zo intens als ik destijds
oud en nieuw vierde, zo mistroostig
zit ik nu achter mijn glaasje
namaak-champagne van tante Jo.
Elke verandering is nog geen
verbetering.
Als er al iets aan de oud en
nieuwviering veranderd had
moeten worden, was het aan de
dagindeling van 1 januari. Met
voorsprong vind ik Nieuwjaarsdag
de beroerdste dag van het jaar.
Nieuwjaarsdag, dat is het Wiener
Philharmoniker met de
Radetzky-mars. Nieuwsjaardag, dat
is het skispringen vanuit Garmisch
Partenkirchen. Nieuwjaarsdag, dat
is de dag waarop mensen met de
blik op oneindig staren naar
smeulende vuilnishopen.
Nieuwjaarsdag, dat is ook de dag
waarop steeds kleffer wordende
handen moeten worden geschud in
de nabijheid van verschrompelende
oliebollen en appelflappen.
Op zo'n dag word je bedolven
onder de goede voornemens; die
gaat zus doen, die doet niet meer zo.
De nieuwe kalender hangt al, de
oude is in de prullenbak gedumpt
zonder enige dank voor bewezen
diensten. Nog een dag of tien, dan
doet iedereen gelukkig weer
gewoon. Het zal u duidelijk zijn, ik
zal uw nieu\yjaarsparty niet met
mijn aanwezigheid opluisteren. U
mist daar overigens niets aan. Voor
zover u daar prijs op stelt, wens ik u
langs deze weg al datgene toe wat u
mij toewenst. En voor ik het
vergeet, ik stop niet met roken.