Thatchers tweedeling
Politiek moet zich niet met economie bemoeien
Tijdbom onder Britse samenleving
h achterstond
ZATERDAG 20 OKTOBER 1984
PAGINA 23
tende stakers ingestaan die hun
werkwillige collega's bedreigen.
Zo'n soort man is het.
Dat heeft niet verhinderd dat
hü bij het Labour-congres de
show gestolen heeft. Dat congres
veroordeelde eenzijdig het ge
weld van de politie, zonder de
stenen, stokken, stormrammen
en katapulten van de stakers te
noemen. Er was niemand die te
gen Scargill durfde zeggen dat
hij z'n kompels wel eens had mo
gen laten stemmen.
Het congres ging verder. Het
nam een motie aan die (in een an
der verband dan de mijnstaking)
het overtreden van de wet aanbe
val. Rodney Bickerstaffe, leider
van een van de grootste ambte
narenbonden, kreeg een warm
applaus toen hij zei: „Het gaat er
niet om de wet te overtreden, het
gaat erom welke wet we zullen
gehoorzamen. We verwerpen de
wet niet, maar we verwerpen on
rechtvaardige wetten".
Het was, dat een aantal grote
bonden met veel invloed zich
voorzichtig opstelde, anders was
het Labourcongres nog veel ver
der gegaan op dit pad van in es
sentie ondemocratisch, illegaal
en onconstitutioneel gedrag.
Beleefd
Het Conservatieve congres,
een week na dat van Labour bij
een, was in feite niet minder ex
treem. De stemmen die vroegen
om een socialer economisch be
leid werden weliswaar beleefd
aangehoord (dat is een verschil
met Labour in het voordeel van
de Tories), maar uiteindelijk ge
negeerd.
Mevrouw Thatcher en haar mi
nisters maakten meer dan duide
lijk dat er geen water bij de wijn
zal worden gedaan. Niemand
had dat ook verwacht: de pre
mier voert een kruistocht tegen
wat er in haar ogen ziek is in de
Britse economie, en, om de
woorden aan te halen waarmee
ze twee jaar geleden haar toe
spraak aan het Conservatieve
congres beëindigde: „The lady is
not for turning".
Haar koele, beheerste, indruk
wekkende optreden na de bom
aanslag op het Grand Hotel zorgt
ervoor dat haar onaantastbaar
heid slechts verder bevestigd is.
„Bewondering voor het karakter
en de moed van de premier mag
niet worden verward met steun
voor haar beleid," schreef The
Observer zondag waarschu
wend.
Maar dat gebeurt natuurlijk
wel. Het gevaar dat de tweede
ling van Engeland verder en ver
der gaat, wordt daardoor ver
sterkt. De komende maanden,
als de kolen van de elektriciteits
centrales opraken en het bittere
en uitzichtloze gevecht van de
mijnwerkersstaking zijn climax
bereikt, kunnen we daar moge
lijk de eerste echt ernstige gevol
gen van zien.
Hier kunnen we het beste de
voorspellende woorden citeren
van het hoofd van de Anglicaan
se kerk, de niet bepaald als links
bekend staande aartsbisschop
Robert Runcie, die zich in een in
terview in The Times onlangs
zeer bezorgd uitliet over het En
geland onder mevrouw That
cher.
Hij zei: „Bitterheid en woede
zullen heersen, vooral als de
elektriciteitsvoorziening wordt
aangetast. We zullen allemaal
economisch te lijden hebben, en
het zal generaties duren voor de
tegenstellingen zijn opgelost.
Het gevaar bestaat verder dat dit
tot een autoritaire regeringsvorm
gaat leiden, van links of van
rechts". Als een wijs en voorzich
tig man als Runcie zoiets zegt, is
er alle reden tot zorg.
Achter het stadion van de
Rotterdamse voetbalclub
Excelsior verrijst de
economische faculteit van de
Erasmusuniversiteit. Op de'
derde verdieping, aan het
eind van een gang, helemaal
in de hoek, is het kamertje
van de laatstgekomen
hoogleraar van de afdeling.
Prof. dr. P. A. Moerman,
ex-werknemer van dè
kweekvijver van
wetenschappelijk talent: het
Philipsconcern, houdt zich in
hoofdzaak bezig met de
produktiekant van de
economie. Met wat zich in de
bedrijven afspeelt dus.
We zijn naar Rotterdam getogen
om over technologie te spreken.
De hoogleraar staat er in dit
verband op een kleine rekening
met de politiek te vereffenen.
Die doet het helemaal verkeerd.
In het kort komt de redenering
van Moerman hierop neer:
Nederland heeft in de jaren '60
en '70 een bandeloos leven
geleid. De in Nederland
verdiende guldens zijn
geinvesteerd in een schitterend
opgetuigde verzorgingsstaat in
plaats van het geld te gebruiken
om, via investeringen in kennis
en moderne technieken, de
ruggegraat van de economie te
versterken.
Het resultaat van deze volgens
Moerman als verspilling te
omschrijven politiek van
destijds, is een enorme
achterstand op buitenlandse
concurrenten nu. „Op het gebied
van moderne
produktietechnieken is dus heel
wat in te halen. Investeren is
op waarderen van je economie,
technologie inbrengen. Dat
hebben we niet gedaan. Tot op
de dag van vandaag nota bene
durven de media die discussie
niet aan. Het onderwerp
technologie wordt verwezen
naar Teleac! Dat is voor
Nederland blijkbaar een soort
Ver-van-m'n-bed-show".
Een deprimerend beeld.
Nederland heeft z'n geld, dat
voor technologische
vernieuwing nodig was, al
opgesoupeerd en tegelijkertijd
wil eigenlijk niemand serieus
over het achterstandsprobleem
praten? Moerman: „Mij wordt
wel eens verweten dat ik een
Cassandra-verhaal verkondig,
een onheilsvoorspelling waar
niemand acht op slaat. Als ik zie
wat zich op dit moment tussen
Japan de de VS afspeelt... Hoe
die twee elkaar opjagen in de
concurrentieslag op
technologiegebied! In dat
kielzog moeten wij zien mee te
komen! Of we dat redden? 1990.
Dat wordt het ijkpunt".
Even is het stil in de kamer van
Moerman. Dan vervolgt hij, een
tikje cynisch: „Want wat is het
alternatief? Natuurlijk kan ik
een puntmuts opzetten en als
ecologisch verantwoord
kaboutertje in mijn tuintje met
muurtjes eromheen worteltjes
gaan verbouwen, zonder me
verder ook maar iets van de boze
buitenwereld aan te trekken".
Iets meer dan vijf jaar rest
Nederland in de visie van prof.
Moerman om aan te haken aan
de moderne technologietrein die
steeds harder gaat rijden.
„Kennisveroudering gaat steeds
sneller. Er zijn nu al bedrijven
die geen ingenieurs meer
aannemen die in 1980 zijn
afgestudeerd".
De vraag rijst of de prof
behalve sombere
toekomstperspectieven wellicht
ook oplossingen bij de hand
heeft. Dat blijkt zo te zijn. Hij
bepleit gigantische
investeringen in kennis en
machines. „Een moderne, goed
geoutilleerde arbeidsplaats kost,
zo lees ik in de Scientific
bemoeien. Vooral als die alleen
maar lieden van tweede
garnituur blijkt te kunnen
aanleveren, die slechts als
remmentrappers fungeren".
Politici vertragen alleen maar
noodzakelijke vernieuwing,
vindt de prof. „Je kunt
technologische vooruitgang als
een bedreiging ervaren, maar je
kunt haar ook als een uitdaging
zien. Nederland lijkt net
Rommeldam. Allemaal mensen
van stand. De tuintjes netjes
aangeharkt. Alles wat buiten ons
om gebeurt, daar willen we liever
niets mee te maken hebben".
Ziedaar de oorzaak van de
technologische achterstand van
Nederland in de wereld.
Hoofdschuldige is de Haagse
politiek, de socialist Den Uyl
voorop. „Die man is als econoom
schuldig nalatig, als hij het heeft
over economische processen.
Wie, zoals hij heeft gedaan,
beweert datje technologie
buiten de deur kunt houden,
liegt. Van dergelijke opvattingen
krijgen wij als natie nu de
rekening gepresenteerd".
Van politici heeft Moerman
blijkbaar geen hoge pet op. De
representant van de „Wat nodig
is, is lef!"-mentaliteit acht de
instelling van een
overlegplatform van wetenschap
en bedrijfsleven nodig om „het
Haagse circuit duidelijk te
maken dat de grote sprong
voorwaarts in de post-industriële
maatschappij iets totaal anders is
dan het coquetteren met zwakke
schouders, minima en
verzorgingsstaat of
bezuinigingen met de botte bijl.
Die verzorgingsstaat", aldus
Moerman in zijn intreerede, „kan
overigens alleen maar worden
gehandhaafd, indien wij
technologisch en economisch in
de eredivisie spelen".
Volgende week aflevering 4,
het politieke klimaat van de
afgelopen tien jaar.
na vijf jaar beknibbelen en nog
eens beknibbelen op de publieke
uitgaven er ernstig op achteruit
gegaan.
Het progressieve dagblad The
Guardian schreef onlangs, naar
analogie van de bidonvilles in de
Derde Wereld, over de opkomst
van de 'Thatcher-villes', de ar
moedige stadswijken die steden
als Liverpool berucht hebben ge
maakt, de wijken met woning
wetwoninkjes waarin niets func
tioneert langs troosteloze straten
waaraan ook al heel lang niets
gedaan is.
Hoeveel armen?
Hoe groot is het probleem? An
ders gesteld: hoeveel armen zijn
er in Engeland? Peter Town-
send, hoogleraar sociale weten
schappen aan de universiteit van
Bristol en voorzitter van de be
langrijkste pressiegroep op het
gebied van armoe, de Child
Poverty Action Group, heeft on
langs wat berekeningen hierover
gemaakt, en in het boekje „Why
are there many poor?" gepubli
ceerd.
Hij kwam tot de conclusie dat
18 miljoen mensen (een derde
deel van het Britse volk) een laag
tot zeer laag inkomen heeft.
Ruwweg de helft van deze groep
bevindt zich op of onder de zoge
naamde armoedegrens. Dat wil
zeggen dat acht tot negen mil
joen Britten moeten leven van
een bijstandsinkomen of minder.
Om een idee te krijgen: de bij
stand (supplementary benefit) in
Engeland bedraagt 520 gulden
per maand voor een alleenstaan
de, 850 guldén voor een echtpaar
zonder kinderen en 1200 gulden
voor een echtpaar met twee jon
ge kinderen. Dat zijn netto be
dragen in een land waar het le
ven duidelijk duurder is dan in
het onze.
Voor de goede orde moet hier
aan worden toegevoegd dat de
stedelijke overheden in vrijwel
alle-gevallen de huur voor de bij
standstrekkers voor hun reke
ning nemen, maar niettemin: het
gaat om erg weinig geld. Town-
send komt onder meer tot de
conclusie dat de uitkering uit
gaat van een bedrag van 50 pence
(2,15 gulden) dat per dag per
kind aan eten en drinken kan
worden uitgegeven!
Kwetsbaar
Het derde deel van Engeland
dat het arm heeft (met een inko
men tot 140 procent van de bij
standsuitkering) vinden we zoals
gezegd vooral in het noorden van
het land, Wales, Schotland en
ook wel in grote steden in Zuid-
Engeland als Londen. Het is in
die streken dat het probleem van
de werkloosheid het grootst is.
En de werklozen zijn het kwets
baarst: wie in Engeland een jaar
zonder werk is, krijgt niet meer
dan de bijstandsuitkering, on
geacht het inkomen dat hij als
werkende had.
Degene die in een van de pro
bleem-regio's zonder werk komt
te zitten, mag niet al te veel hoop
koesteren op een andere baan.
Hier beginnen we iets te begrij
pen van de wanhoop en woede
bij veel Britse werklozen, en van
de angst bij degenen die het drei
gen te worden.
door Henk Dam
Wanhoop, woede en angst be
paalden het jaarcongres van de
Labour-partij, dat begin oktober
in de vervallen badplaats Black
pool bijeen was. Het is de La-
bourpartij die exclusief de wijk
plaats is geworden voor degenen
die tot de onderklasse behoren
van degenen die werkloos zijn,
het dreigen te worden of zich an
derszins benadeeld voelen.
Dat is een betrekkelijk nieuw
verschijnsel. De Britse socialis
ten waren altijd de partij voor al
le arbeiders, de hele 'working
class'. Sinds de laatste algemene
verkiezingen, juni vorig jaar, is
dat niet meer zo. Een groot deel
van de 'working class' stemde
toen op de Conservatieve partij,
traditioneel alleen de partij voor
de middenklasse en de rijken.
Wat er is gebeurd, is dat de
Britse arbeiders met redelijk ho
ge inkomens, in nieuwe indus
trieën en met een vrij zekere ar
beidsplaats naar rechts zijn op
geschoven. Daardoor is een nieu
we tweedeling ontstaan: de 'ha
ves' contra de 'have-nots', de re
delijk tot zeer bemiddelden
(Conservatieven) contra de ar
men (Labour).
Terzijde: op kleine schaal zie je
precies hetzelfde bij de mijnwer
kers. De traditionele solidariteit
die de hele beroepsgroep om-
vaamde, bestaat niet meer. De
kompels in de moderne mijnen
met rijke voorraden kolen
werken, de mannen in de toch al
arme streken die met mijnslui-
tingen bedreigd worden, staken.
Koopkracht
De économische politiek van
de regering-Thatcher bevoor
deelt de 'haves'. Degenen in
loondienst hebben hun inkomen
het afgelopen jaar met meer dan
2 procent aan koopkracht zien
toenemen, de uitkeringstrekkers
zijn gelijk gebleven of er iets op
achteruit gegaan, en hebben in
vele gevallen hun woonomge
ving verder zien verloederen.
Het is niet ondenkbaar, en
zelfs waarschijnlijk, dat het poli
tieke beeld in Engeland nog af
zienbare tijd wordt beheerst
door parlementaire meerderhe
den die een beleid steunen, waar
bij massa-werkloosheid wordt
geaccepteerd als de prijs die een
minderheid moet betalen om de
meerderheid welvarend te hou
den.
De 'haves' immers vormen een
permanente meerderheid. Er
lijkt de komende j^en dan ook
weinig kans op te bestaan dat de
Britse socialisten via de stembus
de mogelijkheid krijgen de eco
nomische politiek van het land te
wijzigen met bijvoorbeeld een
groot programma van publieke
werken.
Dit gegeven vormt een ideale
voedingsbodem voor radicale
taal, en daarvan was veel op het
Labour-congres te horen. Spre
kers oogstten onveranderlijk ap
plaus met kreten als: „Sla That
cher op d'r smoel", „Stuur Jen-
kin (een minister) terug met een
gebroken kaak", en „Zet je voet
op hun keel, en houd 'm daar".
Het favoriete woord van het
Labour-congres was 'smash' (ka
potmaken). Men kan dit voor een
deel afdoen als onschuldige
linkse folklore, maar er waren
ook gebeurtenissen waar te ne
men, die wel degelijk te denken
gaven. De totale steun die mijn
werkersleider Arthur Scargill
bijvoorbeeld kreeg, die de held
van het congres was en wiens ge
zag nu dat van partijleider Neil
Kinnock verre te boven gaat.
Scargill is erin geslaagd de sta
king van de mijnwerkers tot
symbool te laten uitgroeien voor
de strijd tegen alles wat er mis is
met het Engeland van Thatcher.
De mijnwerkersstaking is ver
oorzaakt doordat de regering on
voldoende geld in de mijnindus
trie wil stoppen; werkloosheid in
het algemeen wordt veroorzaakt
doordat Thatcher de grootaan
deelhouders het geld toestopt
dat de werkende klasse toekomt,
zo is ongeveer de aan de jaren '30
herinnerende redenering.
Star
Scargill is geen democraat,
daarover hoeft geen enkele twij
fel te bestaan. Hij heeft de star
heid, de woordkeus en het optre
den van een marxist-leninist. Cu
ba is zijn grote voorbeeld van
hoe een staat zou moeten zijn. De
stakende mijnwerkers hebben
niet over hun staking mogen
stemmen, zoals de bondsstatu-
ten voorschrijven. Scargill heeft
in eigen persoon tussen de pos-
„De democratie zal zegevie
ren". Met deze krachtige, na
drukkelijk uitgesproken
woorden eindigde de Britse
premier mevrouw Thatcher
vorige week vrijdag haar re
de voor het Conservatieve
jaarcongres in Brighton. Een
donderend applaus van meer
dan zeven minuten was haar
beloning.
Daarvóór had de premier het
gehad over „de belangrijkste
strijd die de natie te voeren heeft,
die tegen de extremisten", en
„de opkomst van een kleine re
volutionaire minderheid die
geen andere wens heeft dan orde
en gezag aan te tasten en onze de
mocratische instellingen te ver
nietigen".
Men zou op het eerste oog me
nen dat mevrouw Thatcher het
had over het verboden Ierse Re
publikeinse Leger (IRA), dat en
kele uren eerder het nog geen
200 meter van Thatcher's po
dium verwijderde Grand Hotel
had opgeblazen met de uitdruk
kelijke bedoeling de premier te
doden.
Maar nee, de Britse minister
president had het over stakende
mijnwerkers. Ze had het over de
kompels die nu al meer dan ze
ven maanden staken en daarbij
geweld en intimidatie niet uit de
weg zijn gegaan om hun nog
werkende collega's onder druk
te zetten.
Natuurlijk besefte de premier
heel goed waarmee ze bezig was.
Ze was bezig een band te sugge
reren tussen desperado's als de
mannen van de IRA en de sta
kers. In de ogen van mevrouw
Thatcher is zo'n band er ook: bei
de groepen zijn bereid op onde
mocratische wijze hun doel na te
jagen. De gradueel verschillende
mate waarin beide geweld ge
bruiken, is daarbij niet van be
lang.
Nachtmerries
Populiste als ze is, vertolkte de
premier niet meer dan de gevoe
lens van het congres. Keurige da
mes in mantelpak hadden daar
gewaarschuwd voor „de bedrei
ging van onze democratie". Het
had gezinderd van „de opkomen
de vloek van het fascisme" en
„de nachtmerries van Duitsland
in de jaren '30".
De extreme manier waarop de
Tories zich over de stakende
mijnwerkers uitten, is sympto
matisch voor een ontwikkeling
die steeds duidelijker in de Brit
se maatschappij valt te zien: de
tweedeling van het land in een
groep die het redelijk tot goed
heeft en zich weinig zorgen over
de toekomst hoeft te maken, en
een groep waarmee het slecht
gaat.
Die tweedeling is niet in de
laatste plaats regionaal. In het
zuiden van het land zit de beter
gesitueerde groep, in het noor
den van Engeland, in Schotland
en Wales wonen de paupers. Het
is geen toeval dat de parlementa
riërs die voor de Labour-partij in
het Lagerhuis zitten, voor het
overgrote deel noordelijke kies
districten vertegenwoordigen,
en dat Zuid-Engeland een solide
Tory-gebied is.
Een beetje geschiedenis ver
klaart dit regionale verschil. In
het noorden bevinden zich de
oude industrieën zoals die tij
dens de industriële revolutie op
kwamen. Daar zit de textiel, de
staalindustrie, de mijnbouw, de
scheepsbouw. Of liever:'die in
dustrieën zaten daar.
Door de recessie moest het ene
na het andere bedrijf sluiten. De
nieuwe industrieën, die uit het
informatie-tijdperk, vestigden
zich in het zuiden van het land.
Een begrijpelijke keus, want
Zuid-Engeland is het dichtst bij
het thans belangrijkste afzetge
bied van de Britten: de Europese
Gemeenschap.
Klasseverschillen
De klasseverschillen in het
Verenigd Koninkrijk zijn altijd al
opvallend groot geweest, veel
groter dan bijvoorbeeld in ons
land. In een stad als Londen zie
je vervuilde oude vrouwtjes op
straat zeulen met boodschappen
tassen waarin hun hele hebben
en houwen zit, terwijl de ene
glimmende Rolls na de andere
geruisloze Bentley hen voorbij-
zoeft.
Bij een sjiek warenhuis als
Harrods kun je een hobbelpaard
voor de kleine kopen voor meer
dan 5000 gulden, en bij Fortnum
en Mason doet de belugakaviaar
800 gulden per pond. Sommige
mensen hebben 50.000 gulden
over voor een nummerplaat op
hun auto die hun eigen initialen
toont. De advertenties daarvoor
vullen elke zondag weer de ko
lommen van The Observer.
Maar aan de andere kant, in
Londense wijken als Brixton,
Lewisham, Clapham en Eastham
staan de mensen 's morgens in
de rij voor de winkels waar
brood van een dag oud goedkoop
van de hand gaat. Speelgoed
wordt er tweedehands gekocht,
kleding ook. Dat dergelijke ver
schillen bestaan, is in de Britse
maatschappij altijd al normaler
geweest dan in vele andere lan
den.
Maar vijf jaar Thatcher heeft
de kloof breder gemaakt. De rij
ken zijn rijker geworden, en de
armen armer. En vooral: de om
standigheden waaronder de min
der bedeelden moeten leven, zijn
maar aan de invoering van
automatisering in kleine
bedrijven, waar weinig kennis op
dat gebied is. Ik stel me voor dat
dat soort onderneminkjes, die
dikwijls aan het
Calimerocomplex („ik ben klein
en kan dus niks") lijden, door
onderling samen te werken, in
staat zijn de kosten te dragen van
deskundigen van buitenaf,
ervaringen uit te wisselen en zo
een schat aan kennis op te
bouwen. Dit is de manier om ook
internationaal weer
concurrerend te worden. Ik zie
daarbij een belangrijke rol
weggelegd voor wat ik noem de
meso-organisaties, de
bedrijfstakorganisaties, Kamers
van Koophandel of de clubs van
werkgevers en werknemers".
De ondernemers en hun
organisaties hebben tot nu toe
blijkbaar weinig uitgericht op
het punt van technologische
vernieuwing in hun bedrijven.
Hoe komt dat? Zien ze de
gevaren van passief toekijken
niet? Moerman: „Misschien niet.
Ze hebben natuurlijk veel
ellende te verwerken gehad, de
laatste paar jaar. Ze zijn
platgewalst. Door de politiek,
met name".
„Politici denken dat ze de
economie kunnen sturen. Ze
verkeren in de veronderstelling
dat economie de wetenschap is
van de meeste stemmen gelden.
De vervlochtenheid van
economie en politiek is groot.
Neem het Centraal Planbureau,
het rekeninstituut van de
regering. Op zichzelf een nuttige
instelling. Maar in de praktijk
niet meer dan een politiek
instrument. Elke politicus pikt
uit de resultaten de argumenten
die hij kan gebruiken en de rest
laat hij liggen".
„Economie is niet te sturen.
Die werkt heel eenvoudig. Met
nota's aan de grens: Even
afrekenen graag! De politiek
moet zich niet met de economie
De kloof tussen rijk en arm is tijdens het bewind van de
regering Thatcher alleen maar groter geworden. Een
derde deel van de Britse bevolking heeft een laag tot zeer
laag inkomen. Ruwweg de helft van deze groep leeft van
een bijstandsuitkering. De staking van de mijnwerkers,
die nu al zeven maanden duurt, is uitgegroeid tot een
strijd tegen alles wat er mis is met het Engeland van
Thatcher. Henk Dam schetst het beeld van een verdeeld
land.
AFLEVERING 3
American, tussen de 150- en
200.000 gulden. Zet daarbij 30 tot
50 procent van alle
uitkeringstrekkers in dit land.
Die wil je toch aan een baan
helpen. Dan kom je aan een
investering van 120 tot 200
miljard gulden. Het aardige is
dat we dat geld ook hebben.
Onder de grond. Neerlands
aardgasbel is zo'n slordige 800
miljard gulden waard. Die moet
je gebruiken. Als onderpand
gebruiken voor een
hypotheeklening".
Een paar honderd miljard in
modernisering van de
Nederlandse economie pompen,
is op zich niet voldoende. „Het
gaat erom hoe je investeert. Geld
alleen maakt niet gelukkig.
Sterkte-zwakte-onderzoeken zijn
nodig. Voordatje ergens geld
instopt, kijken of het daar ook op
langere termijn goed besteed is.
Geen nieuwe RSV-drama's,
alstublieft".
Waarin wil de hoogleraar die
aardgasguldens investeren? „In
mensen. In technologie. In
onderzoek en ontwikkeling. In
robots. In produktiesystemen.
Belangrijkste is mensen op te
leiden. Permanente bijscholing.
Kennis, heren, wordt na grond,
kapitaal en arbeid, de vierde
produktiefactor.
Produktieprocessen worden
kennistransformatieprocessen.
Hier loopt Nederland werkelijk
schokkend achter".
De hele grote ondernemers in
Nederland zullen wellicht mild
glimlachen bij het aanhoren van
de verhalen van prof. Moerman.
Hij richt zich dan ook voor een
belangrijk deel op die honderden
middelgrote en kleine bedrijven
die in Nederland voor het
overgrote deel van de
werkgelegenheid zorgen. In deze
hoek vooral zijn nog bergen
werk te verzetten.
Moerman acht
samenwerkingsverbanden
tussen meerdere
ondernemingen, banken en
wetenschap noodzakelijk. Maar:
die samenwerkingsverbanden
moeten flexibel zijn. Wisselende
samenstellingen kunnen ze
hebben, al naar het project
waaraan wordt gewerkt. „Denk