Thatchers tweedeling Politiek moet zich niet met economie bemoeien Tijdbom onder Britse samenleving h achterstond ZATERDAG 20 OKTOBER 1984 PAGINA 23 tende stakers ingestaan die hun werkwillige collega's bedreigen. Zo'n soort man is het. Dat heeft niet verhinderd dat hü bij het Labour-congres de show gestolen heeft. Dat congres veroordeelde eenzijdig het ge weld van de politie, zonder de stenen, stokken, stormrammen en katapulten van de stakers te noemen. Er was niemand die te gen Scargill durfde zeggen dat hij z'n kompels wel eens had mo gen laten stemmen. Het congres ging verder. Het nam een motie aan die (in een an der verband dan de mijnstaking) het overtreden van de wet aanbe val. Rodney Bickerstaffe, leider van een van de grootste ambte narenbonden, kreeg een warm applaus toen hij zei: „Het gaat er niet om de wet te overtreden, het gaat erom welke wet we zullen gehoorzamen. We verwerpen de wet niet, maar we verwerpen on rechtvaardige wetten". Het was, dat een aantal grote bonden met veel invloed zich voorzichtig opstelde, anders was het Labourcongres nog veel ver der gegaan op dit pad van in es sentie ondemocratisch, illegaal en onconstitutioneel gedrag. Beleefd Het Conservatieve congres, een week na dat van Labour bij een, was in feite niet minder ex treem. De stemmen die vroegen om een socialer economisch be leid werden weliswaar beleefd aangehoord (dat is een verschil met Labour in het voordeel van de Tories), maar uiteindelijk ge negeerd. Mevrouw Thatcher en haar mi nisters maakten meer dan duide lijk dat er geen water bij de wijn zal worden gedaan. Niemand had dat ook verwacht: de pre mier voert een kruistocht tegen wat er in haar ogen ziek is in de Britse economie, en, om de woorden aan te halen waarmee ze twee jaar geleden haar toe spraak aan het Conservatieve congres beëindigde: „The lady is not for turning". Haar koele, beheerste, indruk wekkende optreden na de bom aanslag op het Grand Hotel zorgt ervoor dat haar onaantastbaar heid slechts verder bevestigd is. „Bewondering voor het karakter en de moed van de premier mag niet worden verward met steun voor haar beleid," schreef The Observer zondag waarschu wend. Maar dat gebeurt natuurlijk wel. Het gevaar dat de tweede ling van Engeland verder en ver der gaat, wordt daardoor ver sterkt. De komende maanden, als de kolen van de elektriciteits centrales opraken en het bittere en uitzichtloze gevecht van de mijnwerkersstaking zijn climax bereikt, kunnen we daar moge lijk de eerste echt ernstige gevol gen van zien. Hier kunnen we het beste de voorspellende woorden citeren van het hoofd van de Anglicaan se kerk, de niet bepaald als links bekend staande aartsbisschop Robert Runcie, die zich in een in terview in The Times onlangs zeer bezorgd uitliet over het En geland onder mevrouw That cher. Hij zei: „Bitterheid en woede zullen heersen, vooral als de elektriciteitsvoorziening wordt aangetast. We zullen allemaal economisch te lijden hebben, en het zal generaties duren voor de tegenstellingen zijn opgelost. Het gevaar bestaat verder dat dit tot een autoritaire regeringsvorm gaat leiden, van links of van rechts". Als een wijs en voorzich tig man als Runcie zoiets zegt, is er alle reden tot zorg. Achter het stadion van de Rotterdamse voetbalclub Excelsior verrijst de economische faculteit van de Erasmusuniversiteit. Op de' derde verdieping, aan het eind van een gang, helemaal in de hoek, is het kamertje van de laatstgekomen hoogleraar van de afdeling. Prof. dr. P. A. Moerman, ex-werknemer van dè kweekvijver van wetenschappelijk talent: het Philipsconcern, houdt zich in hoofdzaak bezig met de produktiekant van de economie. Met wat zich in de bedrijven afspeelt dus. We zijn naar Rotterdam getogen om over technologie te spreken. De hoogleraar staat er in dit verband op een kleine rekening met de politiek te vereffenen. Die doet het helemaal verkeerd. In het kort komt de redenering van Moerman hierop neer: Nederland heeft in de jaren '60 en '70 een bandeloos leven geleid. De in Nederland verdiende guldens zijn geinvesteerd in een schitterend opgetuigde verzorgingsstaat in plaats van het geld te gebruiken om, via investeringen in kennis en moderne technieken, de ruggegraat van de economie te versterken. Het resultaat van deze volgens Moerman als verspilling te omschrijven politiek van destijds, is een enorme achterstand op buitenlandse concurrenten nu. „Op het gebied van moderne produktietechnieken is dus heel wat in te halen. Investeren is op waarderen van je economie, technologie inbrengen. Dat hebben we niet gedaan. Tot op de dag van vandaag nota bene durven de media die discussie niet aan. Het onderwerp technologie wordt verwezen naar Teleac! Dat is voor Nederland blijkbaar een soort Ver-van-m'n-bed-show". Een deprimerend beeld. Nederland heeft z'n geld, dat voor technologische vernieuwing nodig was, al opgesoupeerd en tegelijkertijd wil eigenlijk niemand serieus over het achterstandsprobleem praten? Moerman: „Mij wordt wel eens verweten dat ik een Cassandra-verhaal verkondig, een onheilsvoorspelling waar niemand acht op slaat. Als ik zie wat zich op dit moment tussen Japan de de VS afspeelt... Hoe die twee elkaar opjagen in de concurrentieslag op technologiegebied! In dat kielzog moeten wij zien mee te komen! Of we dat redden? 1990. Dat wordt het ijkpunt". Even is het stil in de kamer van Moerman. Dan vervolgt hij, een tikje cynisch: „Want wat is het alternatief? Natuurlijk kan ik een puntmuts opzetten en als ecologisch verantwoord kaboutertje in mijn tuintje met muurtjes eromheen worteltjes gaan verbouwen, zonder me verder ook maar iets van de boze buitenwereld aan te trekken". Iets meer dan vijf jaar rest Nederland in de visie van prof. Moerman om aan te haken aan de moderne technologietrein die steeds harder gaat rijden. „Kennisveroudering gaat steeds sneller. Er zijn nu al bedrijven die geen ingenieurs meer aannemen die in 1980 zijn afgestudeerd". De vraag rijst of de prof behalve sombere toekomstperspectieven wellicht ook oplossingen bij de hand heeft. Dat blijkt zo te zijn. Hij bepleit gigantische investeringen in kennis en machines. „Een moderne, goed geoutilleerde arbeidsplaats kost, zo lees ik in de Scientific bemoeien. Vooral als die alleen maar lieden van tweede garnituur blijkt te kunnen aanleveren, die slechts als remmentrappers fungeren". Politici vertragen alleen maar noodzakelijke vernieuwing, vindt de prof. „Je kunt technologische vooruitgang als een bedreiging ervaren, maar je kunt haar ook als een uitdaging zien. Nederland lijkt net Rommeldam. Allemaal mensen van stand. De tuintjes netjes aangeharkt. Alles wat buiten ons om gebeurt, daar willen we liever niets mee te maken hebben". Ziedaar de oorzaak van de technologische achterstand van Nederland in de wereld. Hoofdschuldige is de Haagse politiek, de socialist Den Uyl voorop. „Die man is als econoom schuldig nalatig, als hij het heeft over economische processen. Wie, zoals hij heeft gedaan, beweert datje technologie buiten de deur kunt houden, liegt. Van dergelijke opvattingen krijgen wij als natie nu de rekening gepresenteerd". Van politici heeft Moerman blijkbaar geen hoge pet op. De representant van de „Wat nodig is, is lef!"-mentaliteit acht de instelling van een overlegplatform van wetenschap en bedrijfsleven nodig om „het Haagse circuit duidelijk te maken dat de grote sprong voorwaarts in de post-industriële maatschappij iets totaal anders is dan het coquetteren met zwakke schouders, minima en verzorgingsstaat of bezuinigingen met de botte bijl. Die verzorgingsstaat", aldus Moerman in zijn intreerede, „kan overigens alleen maar worden gehandhaafd, indien wij technologisch en economisch in de eredivisie spelen". Volgende week aflevering 4, het politieke klimaat van de afgelopen tien jaar. na vijf jaar beknibbelen en nog eens beknibbelen op de publieke uitgaven er ernstig op achteruit gegaan. Het progressieve dagblad The Guardian schreef onlangs, naar analogie van de bidonvilles in de Derde Wereld, over de opkomst van de 'Thatcher-villes', de ar moedige stadswijken die steden als Liverpool berucht hebben ge maakt, de wijken met woning wetwoninkjes waarin niets func tioneert langs troosteloze straten waaraan ook al heel lang niets gedaan is. Hoeveel armen? Hoe groot is het probleem? An ders gesteld: hoeveel armen zijn er in Engeland? Peter Town- send, hoogleraar sociale weten schappen aan de universiteit van Bristol en voorzitter van de be langrijkste pressiegroep op het gebied van armoe, de Child Poverty Action Group, heeft on langs wat berekeningen hierover gemaakt, en in het boekje „Why are there many poor?" gepubli ceerd. Hij kwam tot de conclusie dat 18 miljoen mensen (een derde deel van het Britse volk) een laag tot zeer laag inkomen heeft. Ruwweg de helft van deze groep bevindt zich op of onder de zoge naamde armoedegrens. Dat wil zeggen dat acht tot negen mil joen Britten moeten leven van een bijstandsinkomen of minder. Om een idee te krijgen: de bij stand (supplementary benefit) in Engeland bedraagt 520 gulden per maand voor een alleenstaan de, 850 guldén voor een echtpaar zonder kinderen en 1200 gulden voor een echtpaar met twee jon ge kinderen. Dat zijn netto be dragen in een land waar het le ven duidelijk duurder is dan in het onze. Voor de goede orde moet hier aan worden toegevoegd dat de stedelijke overheden in vrijwel alle-gevallen de huur voor de bij standstrekkers voor hun reke ning nemen, maar niettemin: het gaat om erg weinig geld. Town- send komt onder meer tot de conclusie dat de uitkering uit gaat van een bedrag van 50 pence (2,15 gulden) dat per dag per kind aan eten en drinken kan worden uitgegeven! Kwetsbaar Het derde deel van Engeland dat het arm heeft (met een inko men tot 140 procent van de bij standsuitkering) vinden we zoals gezegd vooral in het noorden van het land, Wales, Schotland en ook wel in grote steden in Zuid- Engeland als Londen. Het is in die streken dat het probleem van de werkloosheid het grootst is. En de werklozen zijn het kwets baarst: wie in Engeland een jaar zonder werk is, krijgt niet meer dan de bijstandsuitkering, on geacht het inkomen dat hij als werkende had. Degene die in een van de pro bleem-regio's zonder werk komt te zitten, mag niet al te veel hoop koesteren op een andere baan. Hier beginnen we iets te begrij pen van de wanhoop en woede bij veel Britse werklozen, en van de angst bij degenen die het drei gen te worden. door Henk Dam Wanhoop, woede en angst be paalden het jaarcongres van de Labour-partij, dat begin oktober in de vervallen badplaats Black pool bijeen was. Het is de La- bourpartij die exclusief de wijk plaats is geworden voor degenen die tot de onderklasse behoren van degenen die werkloos zijn, het dreigen te worden of zich an derszins benadeeld voelen. Dat is een betrekkelijk nieuw verschijnsel. De Britse socialis ten waren altijd de partij voor al le arbeiders, de hele 'working class'. Sinds de laatste algemene verkiezingen, juni vorig jaar, is dat niet meer zo. Een groot deel van de 'working class' stemde toen op de Conservatieve partij, traditioneel alleen de partij voor de middenklasse en de rijken. Wat er is gebeurd, is dat de Britse arbeiders met redelijk ho ge inkomens, in nieuwe indus trieën en met een vrij zekere ar beidsplaats naar rechts zijn op geschoven. Daardoor is een nieu we tweedeling ontstaan: de 'ha ves' contra de 'have-nots', de re delijk tot zeer bemiddelden (Conservatieven) contra de ar men (Labour). Terzijde: op kleine schaal zie je precies hetzelfde bij de mijnwer kers. De traditionele solidariteit die de hele beroepsgroep om- vaamde, bestaat niet meer. De kompels in de moderne mijnen met rijke voorraden kolen werken, de mannen in de toch al arme streken die met mijnslui- tingen bedreigd worden, staken. Koopkracht De économische politiek van de regering-Thatcher bevoor deelt de 'haves'. Degenen in loondienst hebben hun inkomen het afgelopen jaar met meer dan 2 procent aan koopkracht zien toenemen, de uitkeringstrekkers zijn gelijk gebleven of er iets op achteruit gegaan, en hebben in vele gevallen hun woonomge ving verder zien verloederen. Het is niet ondenkbaar, en zelfs waarschijnlijk, dat het poli tieke beeld in Engeland nog af zienbare tijd wordt beheerst door parlementaire meerderhe den die een beleid steunen, waar bij massa-werkloosheid wordt geaccepteerd als de prijs die een minderheid moet betalen om de meerderheid welvarend te hou den. De 'haves' immers vormen een permanente meerderheid. Er lijkt de komende j^en dan ook weinig kans op te bestaan dat de Britse socialisten via de stembus de mogelijkheid krijgen de eco nomische politiek van het land te wijzigen met bijvoorbeeld een groot programma van publieke werken. Dit gegeven vormt een ideale voedingsbodem voor radicale taal, en daarvan was veel op het Labour-congres te horen. Spre kers oogstten onveranderlijk ap plaus met kreten als: „Sla That cher op d'r smoel", „Stuur Jen- kin (een minister) terug met een gebroken kaak", en „Zet je voet op hun keel, en houd 'm daar". Het favoriete woord van het Labour-congres was 'smash' (ka potmaken). Men kan dit voor een deel afdoen als onschuldige linkse folklore, maar er waren ook gebeurtenissen waar te ne men, die wel degelijk te denken gaven. De totale steun die mijn werkersleider Arthur Scargill bijvoorbeeld kreeg, die de held van het congres was en wiens ge zag nu dat van partijleider Neil Kinnock verre te boven gaat. Scargill is erin geslaagd de sta king van de mijnwerkers tot symbool te laten uitgroeien voor de strijd tegen alles wat er mis is met het Engeland van Thatcher. De mijnwerkersstaking is ver oorzaakt doordat de regering on voldoende geld in de mijnindus trie wil stoppen; werkloosheid in het algemeen wordt veroorzaakt doordat Thatcher de grootaan deelhouders het geld toestopt dat de werkende klasse toekomt, zo is ongeveer de aan de jaren '30 herinnerende redenering. Star Scargill is geen democraat, daarover hoeft geen enkele twij fel te bestaan. Hij heeft de star heid, de woordkeus en het optre den van een marxist-leninist. Cu ba is zijn grote voorbeeld van hoe een staat zou moeten zijn. De stakende mijnwerkers hebben niet over hun staking mogen stemmen, zoals de bondsstatu- ten voorschrijven. Scargill heeft in eigen persoon tussen de pos- „De democratie zal zegevie ren". Met deze krachtige, na drukkelijk uitgesproken woorden eindigde de Britse premier mevrouw Thatcher vorige week vrijdag haar re de voor het Conservatieve jaarcongres in Brighton. Een donderend applaus van meer dan zeven minuten was haar beloning. Daarvóór had de premier het gehad over „de belangrijkste strijd die de natie te voeren heeft, die tegen de extremisten", en „de opkomst van een kleine re volutionaire minderheid die geen andere wens heeft dan orde en gezag aan te tasten en onze de mocratische instellingen te ver nietigen". Men zou op het eerste oog me nen dat mevrouw Thatcher het had over het verboden Ierse Re publikeinse Leger (IRA), dat en kele uren eerder het nog geen 200 meter van Thatcher's po dium verwijderde Grand Hotel had opgeblazen met de uitdruk kelijke bedoeling de premier te doden. Maar nee, de Britse minister president had het over stakende mijnwerkers. Ze had het over de kompels die nu al meer dan ze ven maanden staken en daarbij geweld en intimidatie niet uit de weg zijn gegaan om hun nog werkende collega's onder druk te zetten. Natuurlijk besefte de premier heel goed waarmee ze bezig was. Ze was bezig een band te sugge reren tussen desperado's als de mannen van de IRA en de sta kers. In de ogen van mevrouw Thatcher is zo'n band er ook: bei de groepen zijn bereid op onde mocratische wijze hun doel na te jagen. De gradueel verschillende mate waarin beide geweld ge bruiken, is daarbij niet van be lang. Nachtmerries Populiste als ze is, vertolkte de premier niet meer dan de gevoe lens van het congres. Keurige da mes in mantelpak hadden daar gewaarschuwd voor „de bedrei ging van onze democratie". Het had gezinderd van „de opkomen de vloek van het fascisme" en „de nachtmerries van Duitsland in de jaren '30". De extreme manier waarop de Tories zich over de stakende mijnwerkers uitten, is sympto matisch voor een ontwikkeling die steeds duidelijker in de Brit se maatschappij valt te zien: de tweedeling van het land in een groep die het redelijk tot goed heeft en zich weinig zorgen over de toekomst hoeft te maken, en een groep waarmee het slecht gaat. Die tweedeling is niet in de laatste plaats regionaal. In het zuiden van het land zit de beter gesitueerde groep, in het noor den van Engeland, in Schotland en Wales wonen de paupers. Het is geen toeval dat de parlementa riërs die voor de Labour-partij in het Lagerhuis zitten, voor het overgrote deel noordelijke kies districten vertegenwoordigen, en dat Zuid-Engeland een solide Tory-gebied is. Een beetje geschiedenis ver klaart dit regionale verschil. In het noorden bevinden zich de oude industrieën zoals die tij dens de industriële revolutie op kwamen. Daar zit de textiel, de staalindustrie, de mijnbouw, de scheepsbouw. Of liever:'die in dustrieën zaten daar. Door de recessie moest het ene na het andere bedrijf sluiten. De nieuwe industrieën, die uit het informatie-tijdperk, vestigden zich in het zuiden van het land. Een begrijpelijke keus, want Zuid-Engeland is het dichtst bij het thans belangrijkste afzetge bied van de Britten: de Europese Gemeenschap. Klasseverschillen De klasseverschillen in het Verenigd Koninkrijk zijn altijd al opvallend groot geweest, veel groter dan bijvoorbeeld in ons land. In een stad als Londen zie je vervuilde oude vrouwtjes op straat zeulen met boodschappen tassen waarin hun hele hebben en houwen zit, terwijl de ene glimmende Rolls na de andere geruisloze Bentley hen voorbij- zoeft. Bij een sjiek warenhuis als Harrods kun je een hobbelpaard voor de kleine kopen voor meer dan 5000 gulden, en bij Fortnum en Mason doet de belugakaviaar 800 gulden per pond. Sommige mensen hebben 50.000 gulden over voor een nummerplaat op hun auto die hun eigen initialen toont. De advertenties daarvoor vullen elke zondag weer de ko lommen van The Observer. Maar aan de andere kant, in Londense wijken als Brixton, Lewisham, Clapham en Eastham staan de mensen 's morgens in de rij voor de winkels waar brood van een dag oud goedkoop van de hand gaat. Speelgoed wordt er tweedehands gekocht, kleding ook. Dat dergelijke ver schillen bestaan, is in de Britse maatschappij altijd al normaler geweest dan in vele andere lan den. Maar vijf jaar Thatcher heeft de kloof breder gemaakt. De rij ken zijn rijker geworden, en de armen armer. En vooral: de om standigheden waaronder de min der bedeelden moeten leven, zijn maar aan de invoering van automatisering in kleine bedrijven, waar weinig kennis op dat gebied is. Ik stel me voor dat dat soort onderneminkjes, die dikwijls aan het Calimerocomplex („ik ben klein en kan dus niks") lijden, door onderling samen te werken, in staat zijn de kosten te dragen van deskundigen van buitenaf, ervaringen uit te wisselen en zo een schat aan kennis op te bouwen. Dit is de manier om ook internationaal weer concurrerend te worden. Ik zie daarbij een belangrijke rol weggelegd voor wat ik noem de meso-organisaties, de bedrijfstakorganisaties, Kamers van Koophandel of de clubs van werkgevers en werknemers". De ondernemers en hun organisaties hebben tot nu toe blijkbaar weinig uitgericht op het punt van technologische vernieuwing in hun bedrijven. Hoe komt dat? Zien ze de gevaren van passief toekijken niet? Moerman: „Misschien niet. Ze hebben natuurlijk veel ellende te verwerken gehad, de laatste paar jaar. Ze zijn platgewalst. Door de politiek, met name". „Politici denken dat ze de economie kunnen sturen. Ze verkeren in de veronderstelling dat economie de wetenschap is van de meeste stemmen gelden. De vervlochtenheid van economie en politiek is groot. Neem het Centraal Planbureau, het rekeninstituut van de regering. Op zichzelf een nuttige instelling. Maar in de praktijk niet meer dan een politiek instrument. Elke politicus pikt uit de resultaten de argumenten die hij kan gebruiken en de rest laat hij liggen". „Economie is niet te sturen. Die werkt heel eenvoudig. Met nota's aan de grens: Even afrekenen graag! De politiek moet zich niet met de economie De kloof tussen rijk en arm is tijdens het bewind van de regering Thatcher alleen maar groter geworden. Een derde deel van de Britse bevolking heeft een laag tot zeer laag inkomen. Ruwweg de helft van deze groep leeft van een bijstandsuitkering. De staking van de mijnwerkers, die nu al zeven maanden duurt, is uitgegroeid tot een strijd tegen alles wat er mis is met het Engeland van Thatcher. Henk Dam schetst het beeld van een verdeeld land. AFLEVERING 3 American, tussen de 150- en 200.000 gulden. Zet daarbij 30 tot 50 procent van alle uitkeringstrekkers in dit land. Die wil je toch aan een baan helpen. Dan kom je aan een investering van 120 tot 200 miljard gulden. Het aardige is dat we dat geld ook hebben. Onder de grond. Neerlands aardgasbel is zo'n slordige 800 miljard gulden waard. Die moet je gebruiken. Als onderpand gebruiken voor een hypotheeklening". Een paar honderd miljard in modernisering van de Nederlandse economie pompen, is op zich niet voldoende. „Het gaat erom hoe je investeert. Geld alleen maakt niet gelukkig. Sterkte-zwakte-onderzoeken zijn nodig. Voordatje ergens geld instopt, kijken of het daar ook op langere termijn goed besteed is. Geen nieuwe RSV-drama's, alstublieft". Waarin wil de hoogleraar die aardgasguldens investeren? „In mensen. In technologie. In onderzoek en ontwikkeling. In robots. In produktiesystemen. Belangrijkste is mensen op te leiden. Permanente bijscholing. Kennis, heren, wordt na grond, kapitaal en arbeid, de vierde produktiefactor. Produktieprocessen worden kennistransformatieprocessen. Hier loopt Nederland werkelijk schokkend achter". De hele grote ondernemers in Nederland zullen wellicht mild glimlachen bij het aanhoren van de verhalen van prof. Moerman. Hij richt zich dan ook voor een belangrijk deel op die honderden middelgrote en kleine bedrijven die in Nederland voor het overgrote deel van de werkgelegenheid zorgen. In deze hoek vooral zijn nog bergen werk te verzetten. Moerman acht samenwerkingsverbanden tussen meerdere ondernemingen, banken en wetenschap noodzakelijk. Maar: die samenwerkingsverbanden moeten flexibel zijn. Wisselende samenstellingen kunnen ze hebben, al naar het project waaraan wordt gewerkt. „Denk

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1984 | | pagina 23