'Platen opnemen is tegenwoordig saai' Peanuts: een alledaags gezelschap -C I i i Beatles-producer George Martin Populaire strip weerspiegelt leven in Amerikaanse buitenwijken ZATERDAG 30 JUNI 1984 De Beatles zijn hem tot het laatst toe trouw gebleven: George Martin, de man die in belangrijke mate hun geluid bepaalde en daarmee op niet mis te verstane wijze bijdroeg aan hun succes. De legendarische producer legde zijn studio-ervaringen vast in het boek 'Making Music', dat onlangs in het Nederlands verscheen. Henk Linse sprak met hem. „Laat ik maar eerlijk zijn over dat boek. Omdat er nog niet iets dergelijks op de markt was, een boek waarin alle aspecten van de muziek- bizz behandeld worden, heb ik het gemaakt. Er was dus geld mee te verdienen. Maar ik wilde ook eens afrekenen met de vreemde verhalen die over de muziekindustrie de ronde doen". George Martin, een naam die on verbrekelijk verbonden is met The Beatles, kan ongetwijfeld op hoge verkoopcijfers rekenen. Zijn naam en die van tientallen beroemde mede-auteurs op de omslag garanderen dat reeds bij voorbaat. Maar het is vooral zijn nuchtere kijk op de zogenaamde paradijselijke glitterwereld van de popmuziek die 'Making Mu sic" interessant maakt. De meest wilde misverstanden ruimt hy uit de weg. Niet door ze te ont kennen, maar door het muziek vak eenvoudig te benaderen als een ambacht dat niets weg heeft van een goktafel waarop na een toevallige treffer het fortuin komt aanwaaien. Martin: „De meeste mensen denken dat popmuziek een mak kelijke weg is om snel veel geld te verdienen en beroemd te wor den. Nou, zo simpel is het niet. Niet dat ik in het boek de gla mour en de uitstraling van de showbusiness om zeep probeer te helpen, maar wel de leugens". „Toen ik een jochie was, wilde ie dereen filmster worden. Tegen woordig leeft die fantasie rond popsterren. Maar het blijft een fantasie, want er komt meer bij kijken dan slechts geluk. Een ze kere hoeveelheid talent, veel kennis en studie, een ruime erva ring en afschuwelijk hard werken zijn vereisten om ook maar iets te kunnen bereiken. Bovendien moet je het vak se rieus nemen en toegewijd zijn. Dat is een heel ander beeld dan het Dallas-achtige wereldje zoals dat in veel kranten en tijdschrif ten wordt voorgesteld". Werkt de industrie zelf die beeldvorming niet in de hand? „Om te beginnen zijn het on waarheden. Elke publicist zou zelf verantwoordelijkheid moe ten dragen voor wat hij of zij af drukt. De sex en de drugs en het snel rijk worden zijn op een en kele uitzondering na verzonnen. De media zijn daaraan schuldig". „Natuurlijk is er sprake van veel overdrijving en tamelijk agres sieve publiciteit om een produkt te verkopen. Ikzelf doe ook wat ik kan om mijn spullen aan de man te brengen, zoals je merkt. Daarmee wordt vaak efen mythe gekweekt. Maar dat geldt niet voor de zakelijke kant. Muziek is Extra t door Henk Linse George Martin was al een ervaren muziekproducer toen hij in 1962 Brian Epstein in zijn Londense kantoor ontving. Epstein wilde hem een jong popgroepje verkopen dat al door tientallen producers was afgewezen: de Beatles. „Niemand zag iets in de Beatles en ik eigenlijk ook niet. Maar ik had op dat moment niets om handen en omdat Epstein zo aandrong heb ik gezegd: ach, laat ze maar een dagje naar Londen komeü. En pas n a ze ontmoet te hebben ontdekte ik dat ze charisma en een sterk gevoel voor humor hadden", aldus George Martin, die nu - 22 jaar later - nog steeds van mening is dat de Beatles die hij op die dag in de EMI-studio ontmoette toen nog waardeloze componisten waren. „Ze konden geen song schrijven. Pas na 'Please please me' leek bet alsof ze met kunstmest behandeld waren - als paddestoelen ontwikkelden ze zich tot briljante songschrijvers". Martins enige ervaring met rock rol I was van „het typisch Britse bordkartonnen niveau van die dagen", zoals hij het zelf noemt. Hij was in de eerste plaats een 'comedv-producer' en had vóór de Beatles ook opnamen geleid van o.a. Peter Sellers. Peter Ustinov en Jim Dale. De Beatles en Martin bleven elkaar trouw tot aan het absolute einde, in 1969, en het is niet verwonderlijk dat hij sindsdien wordt gezien als een vader van de popmuziek, pionier en meest belangrijke producer van de jaren '60 (naast Phil Spector) en als geresulteerd arrangeur. Met die reputatie zag hij pas na het Beatlestijdperk kans om fortuin te maken als producer van ojm. Paul McCartney, Jeff Beck, America, Billy Preston en Ultravöx. Twee jaar geleden stelde hij zijn ervaring op schrift in het handboek 'Making Music', dat zojuist ook in een Nederlandse vertaling is veschenen ('Popmuziek, handboek over de wereld van de popartiest'). Martin was in staat om een indrukwekkende rij gastschrijvers aan het boek te laten bijdragen. Uiteenlopende sterren als Sting. Clapton, McCartney, Chick Corea, Adam Ant en vele anderen schreven een hoofdstuk over hun specialisme. Als het over plaatopnamen gaat is natuurlijk vooral George Martin zelf aan het woord. Na een slordige 60.006 exemplaren van Making Music verkocht te hebben, werkt hij nu aan de verfilming ervan - in de vorm van een tv-serie met dezelfde formule als het boek, dus met veel beroemde gasten. De realisering van het miljoenenproject is in handen van de maatschappij Gold Crest (waar ook de kwaliteitsprodukties 'Gandhi' en 'Bridesbead Revisited' vandaan komen). Maar ook dit tv-feuillton is geen debuut: Martin heeft kort geleden het project 'Give my regards to Broad Street' afgerond, een als musical verfilmde dag uit het leven van Paul McCartney. George Martin - dat mag duidelijk zijn - is te ervaren om een geesteskind de mist in te laten gaan. Het verschijnen van zijn boek in het Nederlands was voor hem aanleiding om een ronde door Nederland en België te maken. De Nederlandstalige pers was daarbij over de volle breedte vertegenwoordigd en maar al te happig op een gesprek met de legendarische 58-jarige producer. Martin liet zich op zijn beurt gewillig twee dagen in een hotelkamer opsluiten. Het volgende vraaggesprek is het resultaat van een uur praten met de langzamerhand suf gekletste, maar nog steeds goedgehumeurde platenmaker-schrijver-cineast. Is hei ontwikkelen van bij voorbeeld een kunstmatig imago daarvan geen onderdeel? „Jawel, maar dat vind ik ac ceptabel. Net als bij Sean Conne- ry, die door iedereen geiden tifi- ceerd wordt met James Bond. Maar je weet verdomd goed dat hij nog nooit iemand gedood heeft en je moet wel in een con stante droom leven om niet te be seffen dat ook hij geen schijn van kans zou maken tegen twee zwaargewichten in een donker steegje". „Maar er is in de popmuziek veel fantasie, die bewust geschapen is. Dat hoort erbij en ik heb er geen enkele moeite mee - het houdt de lol erin en het past heel goed bij lichte muziek. Je moet dit werk serieus bekijken, maar ook weer niet al te s - Probeert men wel eens succes te boeken door de producer Geor ge Martin in te huren terwijl het benodigde talent eigenlijk ont breekt? „Ja, de meesten zijn zo. Maar ze hoeven mij maar een heel klein beetje te kennen om te we ten dat ik daar nooit in zal trap pen. Ik ben dan ook nog nooit echt serieus benaderd door der gelijke artiesten of hun zakelijke vertegenwoordigers". „Ik ben selectief. Ik moet wel, want je zit zo volgeboekt. Vooral omdat het tegenwoordig te lang duurt om een plaat op te nemen. De produktietijden worden steeds langer en het is daardoor onmogelijk geworden voor hit- producers om meer dan twee langspeelplaten per jaar te ma ken". „Nee, ik vind het een kwalijke trend. Door de steeds nauwkeu rigere apparatuur, met name de veelsporenmachines, hebben veel artiesten de neiging om alles instrument voor instrument, spoor voor spoor op te nemen. Dat duurt lang en op een afzon derlijk spoor hoor je kleine foutjes veel eerder dan als er een groep samenspeelt. Ik sprak hierover een paar dagen geleden nog met Mark Knöpfler - hij noemt dit verschijnsel misplaat ste accuratesse - en wij vroegen ons af, wat de oorzaak ervan zou kunnen zijn. Vroeger nam ik een elpee op in een paar dagen". „Een van de redenen is natuur lijk dat de musici vaak niet zo goed zijn als ze zouden moeten zijn en de mogelijkheid - door de technologie om de muziek zo microscopisch te bekijken is ook een belangrijke reden". „Moderne computertechniek is een handig hulpmiddel, maar het moet geen obsessie worden. Dan krijg je van die kille, klinische ro- botmuziek. Ik ben van mening dat muziek het ritme van een menselijk hart moet hebben - dat verschilt onder invloed van gevoelens. Het emotionele ele ment is onontbeerlijk en daarom mogen schoonheidsfoutjes zelfs niet ontbreken in een goed stuk muziek". - Live als groep optreden in de studio blijft de beste i een plaat op te ne „In principe wel. Maar je moet natuurlijk handig gebruik ma ken van je mogelijkheden. Als de gitaarsolo in een andere versie beter is, moet je die gewoon ver vangen - dat hoeft niets af te doen aan het hartslageffect". „In de film die ik pas met Paul McCartney gemaakt heb is ook alles live opgenomen. Daarbij ben ik uitgegaan van diezelfde techniek: wel live opnemen, maar in verschillende 'takes' op een 24-sporen recorder. Maar nu was het extra moeilijk, omdat er ook nog beeld bij kwam. Ik wilde overal de beste gedeelten van ge bruiken en dus was Paul ge dwongen om telkens exact de zelfde bewegingen te maken. Door een uiterst ingewikkelde technische constructie hebben we zo elk nummer kunnen filmen, steeds samengesteld uit verschillende live-takes en ook nog eens zodanig dat alles wat je in de film ziet inderdaad ook op dat moment wordt uitgevoerd. Dat maakt de film heel eerlijk". - DUs niet meer de ongepolijste documentairebenadering zoals bij de Beatles-film 'Let it be'? „Let it be was een goedkope film met de camera's constant aanwezig in de studio. De film ploeg hoorde bij het meubilair, we zagen ze niet eens meer. 'Let it be' was bovendien een heel trieste opname in een uiterst ver velende periode". „John Lennon was erg in de war; hij was ook degene die het be dongen had dat alles live in één take moest worden opgenomen, zonder een enkele 'overdub'. Dat resulteerde in het eindeloos op nieuw spelen van nummers. Ik mocht van John zelfs geen gi taarloopje uit een andere opna me gebruiken. Dus werd er na de 22e take gezegd: „Dat ging iets beter George, maar de zang was - Is het belangrijk om als pro ducer de touwtjes volledig in handen te hebben? „Het is efficiënter. Want een producer is iemand die afstand kan nemen, objectiever kan oor delen en overzicht moet houden. Gelukkig is de mode van het zelf produceren door muzikanten weer goeddeels voorbij, want op die manier duren opnamen nog langer. Maar de makers van de muziek zijn natuurlijk altijd be langrijker dan degene die het vastlegt. Zij leveren het artistie ke produkt". „Als een producer dat een ge niale gestalte geeft, dan komt dat vaak doordat hij in vorm was. Trucs of geheimen komen er niet bij kijken, zelfs niet bij iemand als Quincy Jones, die met Mi chael Jackson weliswaar een prachtige plaat heeft gemaakt, maar datzelfde vond hij van de opnamen die ik destijds met Mi chael had gemaakt en zijn vol gende plaat zal niet door Quincy geproduceerd worden. Waar schijnlijk omdat 'Thriller' niet succesvol genoeg was..." „In het verleden waren het vaak toevalstreffers die een producer tot een nieuw geluid brachten. Spector heeft die muur van ge luid niet verzonnen, de studio waarin hij werkte had toevallig zo'n kale, rammelende akoes tiek, die hij zelf weer camoufleer de met veel echo. En hij vond het nog mooi ook. Hetzelfde geldt in zekere zin voor mijn zogenaam de 'unieke nieuwe sound' van de vroege Beatles. Ik moet eerlijk bekennen dat ik platen opnemen tegenwoordig lang niet zo leuk meer vind, omdat toevalligheden nu vrijwel uitgesloten zijn. Het is schematisch werk geworden en daardoor saai". Het is opmerkelijk hoe bekend de stripfiguren van Charles Schulz - de bedenker en tekenaar van de Peanuts, sinds kort ook in deze krant - in ons land zijn. Tenslotte verscheen de strip hier tot voor kort maar in twee kranten, terwijl de tekenfilms over Charlie Brown en de zijnen slechts sporadisch op de tv te zien zijn geweest. Toch is er de laatste jaren in vertaling al een hele rij Peanuts-boekjes op de Nederlandse markt verschenen, en daarbij bleef het niet. Je kunt geen warenhuis binnenstappen of je komt afbeeldingen van of artikelen met Peanutsfiguurtjes tegen. Vooral de hond Snoopy blijkt daarbij een geliefd object te zijn. Die prijkt op van alles en nog wat, variërend van puntenslijpers tot t-shirts. Zelfs bij benzinestations vindt je Snoopy terug, bungelend aan sleutelhangers, terwijl straks ook menige scholier met een Snoopy-agenda aan het nieuwe schooljaar zal beginnen. Tevens voeren bedrijven reclamecampagnes met behulp van Peanuts-artikelen. En ook dit onderstreept de grote populariteit die ons van de stripfiguren die Schulz tekent voor maar liefst 1600 kranten in 19 landen. Dat doet hij al sinds 2 oktober 1950, toen de strip voor het eerst onder de naam Peanuts in Amerika werd gepubliceerd. Een naam overigens die hijzelf niet heeft bedacht en waaraan hij tot op de dag van vandaag een hekel heeft. Schulz tekent alles zelf. In z'n eentje, dag-in dag-uit, ga er maar aan staan. Alleen voor de zakelijke kant van het werk heeft hij een aantal mensen in dienst. Dat moet ook wel, want alleen al op het gebied van merchandising gaat het om zo'n slordige 5000 produkten en een miljoenenomzet. De Peanuts weerspiegelen het leven in Amerikaanse buitenwijken, waar bewoners heus wel hoge idealen willen koesteren, maar voorlopig veel te druk zijn met de beslommeringen van alledag. Hoofdpersoon blijft steeds Charlie Brown, hoewel Schulz zo nu en dan in de verleiding kwam om andere strippersonages meer op de voorgrond te plaatsen. Charlie, de zoon van een kapper, is het prototype van een anti-held. Een droeve figuur, die steeds maar v^eer met de neus op z'n eigen onbetekenendheid wordt gedrukt. Hij droomt ervan een groot sportman te worden, maar met zijn krakkemikkige baseballteam verliest hij wel tot zijn grote verdriet 999 wedstrijden achterelkaar. En heeft hij dan een klein persoonlijk succesje, zoals tijdens het bowlen het winnen van een beker, dan wordt zijn naam verkeerd gespeld. Zijn vlieger belandt altijd in een boom en ook al hunkert hij er nog zo naar, op Valentijnsdag ligt er voor hem geen wenskaart in de brievenbus. Zijn grote liefde is een klein roodharig meisje, maar hij is te onhandig en te verlegen om haar met succes het hof te maken. Zo gauw komt hij in haar nabijheid of hij raakt prompt in opperste verwarring, waarna „psychiatrische hulp" hem weer op de been moet helpen. Deze geestelijke bijstand wordt verleend door buurmeisje Lucy van Pelt, die gezeten achter een soort limonadestalletje steeds haar adviezen besluit met: „Vijf cent, alsjeblieft". Er bestaat in de strip veel wreedheid tussen de kinderen, en Charlie wordt dan ook regelmatig het slachtoffer van Lucy die met een lief gezichtje de vreselijkste dingen kan zeggen of een fikse dreun kan uitdelen. Ze is autoritair, pesterig en grillig en laat bijvoorbeeld Charlie telkens een doodsmak maken als hij de bal wil wegtrappen die zij voor hem klaarlegt. Lucy heeft echter één zwak: haar liefde voor Schroeder. Hij is de kunstzinnigste van het stel, zit altijd achter zijn speelgoedpiano en lijkt alleen maar van Von Beethoven te houden. Van Lucy moet hij in elk geval niets weten. Linus, het jongere broertje van Lucy, is een filosoof-in-dop. Hij zuigt graag op zijn duim en houdt daarbij een dekentje tegen zijn wang, want dat geeft hem een zeker gevoel. Zonder dit dekentje is hij een wrak en ziet dan ook met angst en vreze de komst van zijn oma tegemoet, want die wil telkens zijn dierbare Charlie Brown, de antiheld bezit afpakken. „Op je duim zuigen zonder een dekentje is zoiets als een hoorntje eten zonder ijs", zegt hij. Toch staat Linus tegenwoordig wat zekerder in het leven dan vroeger. Dat heeft dan alles te maken met het feit dat in de loop der jaren de eerste Peanuts wat veranderden. Ook zij werden ouder en kregen er bijvoorbeeld een zusje of een broertje bij. Ze bleven echter de toon aangegeven, ook al introduceerde Schulz andere figuurtjes in de strip, zoals Patty, Violet, de altijd smerige Pig Pen, Shermy, Frieda (het meisje dat zo trots is op haar echte krullen), José Peterson, Roy en het negeijongetje Franklin. Op den duur raakten deze jongens en rrteisjes toch op de achtergrond. Dat gebeurde echter niet met Sally, het zusje van Charlie Brown, dat altijd problemen heeft met haar huiswerk en de schooljuffrouw. Verder kreeg gaandeweg ook Peppermint Patty een belangrijke rol in de strip. Leren kan ze niet zo goed, maar op sportgebied staat ze haar mannetje. Zij is altijd in gezelschap van Marcie, die haar steevast met 'sir' aanspreekt. En dan is er natuurlijk Snoopy, de hond van Charlie Brown en door Peppermint Patty steeds „de jongen met de grote neus" genoemd. Hij is het tegengestelde van zijn baasje. Hij steelt de show als een fantasierijke figuur, die moeiteloos een bekend sportman, een schrijver en een groot minnaar is of triomfen viert als de beroemde piloot uit de Eerste Wereldoorlog, Red Baron, die huzarenstukjes uithaalt in zijn vliegtuig de Sopwith Camel. Snoopy was in de begipjaren van de strip een normaal hondje dat op vier poten door het leven ging. De hond Spike, die Charles Schulz op 13-jarige leeftijd kreeg, stond daarvoor model. Snoopy's verschijning en persoonlijkheid zijn echter het meest veranderd in de strip. H(j kreeg onhondse manieren, ging op twee poten lopen en zijn gedachten werden ook zichtbaar in z.g. balloons. Op het moment dat Schulz hem tevens een rijk fantasieleven toebedacht, werd hij een hoofdpersoon, die de strip een nieuwe, wat abstracte dimensie gaf. Schulz kon hier uitstekend mee uit de voeten. „Het kost me gewoon moeite om Snoopy niet dc hele strip tc laten over nemen", zegt hij- „Maar wat er ook gebeurt, Charlie Brown zal altijd degene blijven die de klappen krijgt, want hij is in feite de karikatuur van de gewone man. De meesten van ons zijn immers meer gewend aan verliezen dan aan winnen. In elk geval levert dat meer zelfspot op. Winnen is prachtig, maar het is niet leuk". Als Charles Schultz zich met iemand uit Peanuts identificeert, dan is het Charlie Brown. „Die doet precies de stomme dingen die ik deed toen ik een jochie was", zegt hij. De tekenaar werd in 1923 geboren in Minneapolis-St. Poul. Hoewel hij als Charles Monroe bij de burgerlijke stand werd ingeschreven, had hij na twee maanden al de bijnaam Sporky, naar een stripfiguur uit die dagen. Door zijn vrienden wordt hij nog steeds zo genoemd. In de lente van 1950 klopte Schulz aan bij United Feature Syndicate in New York. Daar wilde men wel cartoons van hem kopen. Er werd een contract opgemaakt en de strip werd Peanuts genoemd. Heel Amerika leerde binnen korte tijd de stripfiguurtjes kennen en het succes was zó groot, dat Charlie Brown en Snoopy onder meer in 1968 en 1969 mee mochten op ruimte vluchten. Als inspiratiebron gebruikte Schulz altijd zijn vijf kinderen, terwijl hij verder veel van zijn eigen ervaringen in de strips verwerkte en namen gebruikte van personen die hij vroeger goed kende. Charlie Brown bijvoorbeeld zat tegenover hem in het kantoor van Art Instruction. Verder deed hij altijd graag aan sport en had hij aan leren een broertje dood. Ook dat is in de strip merkbaar, evenals het feit dat Schulz een gelovig man is en regelmatig de bijbel leest. Aan zijn bijbelse citaten en de invloed van het geloof op zijn werk werd zelfs een heel boek gew(jd, de beststeller „The Gospel according to Peanuts", die ook in ons land werd uitgegeven. De auteur hiervan was Robert Short, die onder meer Charlie Brown op het pitchersheuveltje tijdens een baseball-partij vergeleek met Job op de mestvaalt. Zelf keek Schulz daar wel van op. GERARD BROUWER The Beatles tijdens de opnamen van Let it be: "Ik werd er doodziek beter in take 17". En uren later bij take 43, of 55 of 64: „Zo is de zang goed, maar de gitaar klonk beter in take 35". Ik werd er doodziek van". „Uiteindelijk heb ik de opnamen klaargemaakt als een geluidsdo cumentaire van een repetitie: met alle commentaren er nog in. Maar daarmee waren de heren (en de platenmaatschappij) zo ontevreden dat ze het niet wilden uitbrengen". - En toen kwam 'Abbey Road', een plaat met veel meer discipli- „Paul belde me, of ik nog een plaat met ze wilde opnemen zo als we het vroeger deden. Ik heb dat gedaan op voorwaarde dat ik de produktie weer volledig in handen zou hebben. Zo ging het en 'Abbey Road' was een pretti ge plaat". „Pas daarna begonnen de ruzies tussen John en George enerzijds en Paul anderzijds. Daarna heeft Alan Klein (manager, red.) John geadviseerd om de banden naar Phil Spector te brengen en die heeft er precies mee gedaan wat John mij verboden had: talloze overdubs, zangkoortjes toege voegd, echo erbij en noem maar op. Vervolgens werd ik opgebeld met de mededeling dat ik geen cent voor 'Let it be' zou krijgen omdat Spector de uiteindelijke producer was. Dat maakte me zo kwaad dat ik gezegd heb: zet maar op de hoes 'Produced by George Martin and over-produ ced by Phil Spector". Ik heb de film een keer gezien en ik luister nooit naar de plaat".

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1984 | | pagina 23