'Wij zijn een beetje stug, maar wat geeft dat nou?' ZATERDAG 16 JUNI 1984 PAGINA 21 scheiden door een brede sloot. Over die sloot kon niemand springen. Het was pet af als de baas langskwam. Wie dat niet deed kon op een reprimande re kenen, of erger nog: werd naar huis gestuurd. Er waren immers werkkrachten genoeg. Van Resteren: "Die afstand was zo groot, die kon je niet overbrug gen. Bovendien: die boeren voor wie je werkte wilden helemaal niet dat je ze te na kwam. Inte gendeel zelfs, het was ja meneer Nadat hij denkbeeldig een pet heeft afgezet, vervolgt hij: "Met bedekt hoofd tegen een baas spreken, dat was er niet bij. Ver geet het maar". Hij schudt even met z'n hoofd. Zegt: "Sommige arbeiders waren zo goed getraind door hun bazen, die zetten zelfs hun pet af als ze een telefoonge sprek met de boer voerden". Van Leeuwen maakt een hoofdge baar dat betekent: kom nou, dat verzin je ter plekke. Van Reste ren: "Nee, heus Roos, dat heb ik zelf meegemaakt. Ik stond erbij toen iemand dat deed". Van der Rraan: "Ik kan me dat wel voorstellen, ja. Want laten we niet vergeten: ze waren zo uitge kookt, die heren bloemisten. Op zondag zaten ze vooraan in de kerk. Goed, als er gecollecteerd werd keken ze eerst even wie er met de zak langskwam. Was het een bekende, moesten ze goede sier maken, dan ging er een pa pieren riks in die zak. Anders ge woon een dubbeltje of een oude knoop". Nadat hij een slok van zijn bier heeft genomen: "En als het dan een riks was geworden, dan von den ze dat eigenlijk wel jammer. Dan zag je ze bidden voor regen. Want als het ging regenen, dan konden ze weer iemand naar huis sturen. Dan hadden ze hun riks weer terug. Nee, ik overdrijf niet. Natuurlijk waren ze niet al lemaal uit dat hout gesneden, maar je had ze er bij, die waren zo geslepen". Kindjes Wat kon de Sassenheimer - of zoals ze zichzelf steevast noemen: Sas- semmer - na een dag hard werken doen? Was er vertier in het dorp? "Een beetje voetbal len", antwoordt Van Resteren. "Rindjes maken zul je bedoe len", corrigeert Dofferhoff hem. Van der Rraan somt op wat er aan verenigingen was in het dorp. Een paar toneelverenigingen, een zangvereniging en een har monie. "Ach, het was niet veel", zegt hij. "Ik heb nog een tijdje bij de St. Joseph-gezellen gezeten. Wat dat nou weer was? Een soort jongensclub. Daar kon je een beetje sjoelen, een kaartje leg gen, dat soort dingen. Veel bij zonders was het niet, maar het was beter dan niks. Bovendien: veel was je niet gewend, dus je was al gauw tevreden in die tijd". Leiden was voor het viertal in hun jonge jaren een plezierstad. Naar Leiden ging je om de bloemetjes eens buiten te zetten. Niet dat je nou zoveel te verteren had, maar toch: het was wel plezierig om op zondag even een tochtje naar de grote stad te maken, want zo za gen zij Leiden in die tijd: als een grote stad. Als we Sassenheim binnenrij den zien we links van ons hoe een bollenboer over zijn veld banjert. Het is bijna een stil leven: een kunstwerk waarin op symbolische wijze het le ven in het dorp gestalte krijgt. Vroeger werkte het grootste deel van de bevol king immers op de bollenvel den. Dat is tegenwoordig niet meer zo en de vier oude Sas- senheimers die in dit verhaal figureren, zijn daar ook niet rouwig om. "Meneer, luistert u eens even goed", zegt Tom van Resteren, "die bollen kan ik missen. Echt, neemt u maar gerust van mij aan: zo leuk was het niet. Dat wil zeggen: soms wel, maar lang niet altijd". Roos van Leeuwen - 73 jaar oud, schoenmaker geweest - werpt een blik naar buiten na eerst even zijn kopje koffie te hebben leeggedronken. Hij zegt vastbe raden: "Je hoort die oudere men sen dus altijd praten over diè goeie oude tijd, is het niet?" "Nou, volgens mij was het lang niet altijd zo'n prachtige tijd. In veel opzichten was het een kwes tie van je er doorheen slaan. Heus, ik overdrijf niet. Tegen woordig is het in veel opzichten veel leuker. Rijk, nou eens naar buiten: die winkelstraat, d§t is toch een prachtig gezicht". "Een hele verbetering", vindt Piet van der Rraan (71), die vroeger I typograaf was bij de Leidse Cou rant. Niek Dofferhoff (74) en Tom van Resteren (71) knikken instemmend. Beiden waren werkzaam in de bollen. Doffer hoff als keurmeester - "zeg maar veearts in de bollen" - Van Reste ren eerst als arbeider, later als bedrijfsleider. Napoleon Aan de muur van de uitspanning De Posthoff aan de Hoofdstraat hangen foto's van het oude Sas senheim. Dofferhoff nodigt ons j uit om ze eens aan een nauwkeu rig onderzoek te onderwerpen. "U vraagt dus: hoe kwam je vroe ger Sassenheim binnen? Nou, zou ik zeggen, kijk maar eens goed naar deze prenten en je ziet het zo. Vroeger bood de weg een landelijke aanblik". We gaan terug in de tijd. 1930. Op nieuw bezoeken we het dorp. Maar nu wandelend, want auto's had je toen nog niet zoveel. Dof- j ferhoff: "Je kwam dus binnen via de oude Napoleonweg, dat was de weg van Den Haag naar Haarlem. Die weg werd zo ge noemd omdat-ie indertijd door Napoleon was aangelegd". "Het was een smalle weg", zegt Van Leeuwen. Hij zwaait met zijn armen om aan te geven dat de weg ongeveer net zo breed was als het café waarin we zitten. "Het hield dus allemaal niet over. Twee'boerenwagens kon den elkaar net, maar dan ook echt nét passeren". Op die weg liep ook de stoomtram. Bello, werd die door praktisch ie dereen genoemd. Mensen die on fortuinlijk met het voertuig in aanraking waren gekomen spra ken liever over De Moordenaar. Van Resteren: "Ik weet nog wel - het was voor de oorlog - dat ie mand uit die tram sprong en met z'n hoofd tegen een boom kwam. Aan gruzelementen meneer, aan gruzelementen". Van der Rraan: "Nou moetje ove rigens niet denken dat die tram zo snel ging, want als je haast had kon je beter gaan lopen. Maar Tom heeft wat die ongeluk ken betreft wel gelijk. Ik weet ook nog wel dat een jongen een been kwijtraakte. Die had met een paar anderen een wedden schap gehouden. Wie het langst z'n been op de rails durfde te la ten liggen. Nou, hij won: z'n been j' was eraf'. Veldwachter Boven het hoofd van Van der Rraan hangt een schilderij waar- op een landelijk tafereel is afge- beeld. Hij wijst ernaar en zegt: "Nu we het toch over wegen heb- l ben... vroeger had je in Sassen heim ook nog de zogenaamde j tolhekken". "Rlopt", zegt Van Resteren, "maar dat is toch wel een hele tijd gele- den. Volgens mij zijn ze in 1923 j verdwenen. Ik weet nog wel dat ik dagelijks, op weg naar m'n werk, langs het hek kwam waar de oude Bosma als tolwachter bij I stond. Ik was op de fiets en hoef- de dus niets te betalen, maar als je met paard en wagen langs- I kwam moest je wel geld betalen, 'i Het was overigens niet veel hoor. Die tolwachters leefden ook niet I van dat werk; het was meer een bijverdienste voor ze", Zoals de tolwachter verdween, zo I verdween ook de veldwachter. Voor de oorlog liep er in Sassen heim één gezagsdrager rond. Veel had hij niet te doen, zo valt op te maken uit de verhalen van het viertal. Van Leeuwen: "Ach, het ging er allemaal heel gemoe delijk aan toe hè". Dofferhof: "Zo'n veldwachter was natuurlijk ook niet op z'n achterhoofd gevallen. Hij dacht soms gewoon: laat ze hun gang maar gaan; ik kom straks wel". Hij illustreert deze stelling met een anekdote over twee jongens die steeds weer probeerden el kaar dit leven uit te slaan. "Dat waren twee rivalen. Ik weet hun bijnamen nog wel...eens even denken.... ja, we noemden ze de Tijger en de Leeuw. Als die twee aan het knokken waren, dan zei de velwachter dat-ie wel wat later kwam, als ze klaar wa ren". Van Leeuwen meent dat het beeld van de veldwachter een weinig moet worden bijgekleurd. "Hij moest toch ook wel eens ingrij pen als jongens uit Lisse en Sas senheim met elkaar op de vuist gingen". "Inderdaad", zegt Van der Rraan, "en dan had je natuurlijk nog die dronken zwervers die hier aan landden. Spiritusdrinkers, die la veloos tegen een pui lagen. Die moesten door de veldwachter worden opgepakt om te worden opgesloten in de kelder van de oude hervormde kerk. Ter ont nuchtering". Loon Wie aan Sassenheim denkt, denkt aan bollen. Voor de oorlog werd het dorp overigens nog veel ster ker met bollen geassocieerd dan tegenwoordig. Van Resteren ziet het zo: "Vroeger gingen de mees te kinderen na de lagere school in de bollen. Ik denk wel zo'n achtennegentig procent. Wat moest je anders? Je toekomst lag in de bollen, met dat idee was je opgegroeid". Rijke bollenboeren. Van Resteren laat deze woorden vallen. Na een kleine pauze vervolgt Doffer hoff: "Ik weet wel wat Tom wil zeggen. Hij bedoelt dat een aan tal mensen in dit dorp knap rijk is geworden door de bollen. Het was goud geld wat ze verdien den, die hoge boeren van voor de oorlog". De andere drie Sassenheimers bea men dat. Van Resteren, die als landarbeider begon en later op klom, maar nooit een rijk man werd: "Rijk, tegenwoordig kun je nog knap wat geld verdienen in de bollen, als je het tenminste een beetje handig aanpakt, maar vroeger had je als landeigenaar het voordeel dat de arbeiders niet zo duur waren". "Zeker", mengt Van Leeuwen zich in het gesprek. "Je werd uitge buit, was het niet?" Van Reste ren: "Nou reken maar. In de cri sistijd was dat helemaal erg. Ik heb met m'n vader en twee broers voor één loon gewerkt". Na deze zin pauzeert hij even. Zegt dan nog eens: "Ik heb met m'n vader en twee broers voor één loon gewerkt". Dofferhoff: "Dan spreek je niet eens meer over armoe; dat is veel erger dan Van Resteren: "Ja, en dat had je ook nog van die Ratwijkse vrou wen die met je kwamen concur reren ook. Die kwamen 's och tends met paard en wagen naar Sassenheim en doken onder jouw prijs". Hij imiteert het stemgeluid van een Ratwijkse vrouw, zegt: "Doet hij het voor een kwartje meneer, ik doe het voor twee dubbeltjes". Bidden De werelden van de landarbeiders en de rijke boeren werden ge Het voormalige hotel-restaurant Het Bruine Paard iii de Dorpsstraat (thans Hoofdstraat) Van links naar rechts: Koos van Leeuwen, Niek Dofferhoff, Tom van Kesteren, Piet van der Kraan (Foto Loek zuyderduin) door Wim Brands Van Resteren: "Die Leidenaars za gen ons natuurlijk een beetje als boeren hè. Die Leidse grieten dachten ook altijd: daar heb je weer een paar van die groenpoe pers; laten we die uit de klei ge trokken boeren maar eens even in de maling nemen". "En", wil Van Leeuwen weten, "liet jij je in de luren leggen?" Van Resteren: "Dat hadden ze dus wel fout gedacht, meestal waren zij tweede. Ik weet nog wel dat we een keertje met een clubje bij Eigenzorg in Leiden zaten. Nou, die grieten dachten: die boeren betalen wel, maar die boeren be taalden helemaal niet". Hij last een kleine pauze in om meer ef fect te sorteren en zegt dan: "Die grieten waren mooi de klos". Aspotten Het viertal is ook nog wel eens ge tuige geweest van gevechten tus sen jongeren uit Sassenheim en andere dorpen. "Gevechten tus sen Sassemmers en Noord wij- kerhouters, of tussen Sassem mers en jongens uit Voorhout", verklaart Van Leeuwen veelbete kenend. "Het was natuurlijk niet elke dag bal", vult Van Resteren "Maar soms gebeurde er wel 'ns wat. Trouwens, er kwamen veel jongens uit andere dorpen, uit Voorhout en Noordwijkerhout dan met name, bij ons naar school. In de pauze gingen die groepen soms met elkaar op de vuist". Dofferhoff: "Die Noordwijkerhou- ters hadden overigens niet zo'n goeie naam. Vechtersvolk; die lui sloegen je bij wijze van spre ken met een klomp de hersens in. Nou ovedrijf ik misschien een beetje, maar ze waren in elk ge val geen zachte jongens". "Trouwens, je gebruikte in die tijd nog veel bijnamen voor mensen uit andere dorpen. Lui uit Lisse, dat waren gaapstokken, een Oestgeestenaar was een klok- kenverzuiper en wij waren aspot ten. Later hebben ze daar asbak ken van gemaakt". "Al die namen hadden een geschie denis, ik bedoel: die namen kwa men niet zomaar uit de lucht val len. Zo weet ik nog hoe het woord klokkenverzuiper is ont staan. Ze hadden in Oegstgeest geld ingezameld voor een grote klok. Op een bepaald moment was dat geld verdwenen. Opge zopen". Zoals er scheidslijnen tussen de dorpen liepen, zo kende je in het dorp zelf ook grenzen. Tussen rijk en arm bijvoorbeeld. Tussen katholiek en protestant. Van Leeuwen, die een winkel had: "Als er bij mij in de zaak een pro testant kwam, dan verbaasde ik me. Want protestanten en gere formeerden kochten meestal niet bij katholieken. En het omge keerde was natuurlijk ook het geval. Je moet dat allemaal niet te zwaarwichtig opvatten hoor. Maar zo ging dat nou eenmaal in die dagen. Een katholieke jon gen trouwde niet met een meisje van protestantse huize. Zo sim pel was dat". Moffen Het volgende verhaal is niet ver zonnen. Toen aan een mulo scholier uit Den Haag op een ein dexamen werd gevraagd of hij wist waar Sassenheim lag, ant woordde hij resoluut, geheel in de waan dat dit antwoord met een tien zou worden bekroond: "In Duitsland". Dom. Maar aan de andere kant: een begrijpelijke fout, want de naam van het dorp klinkt wel zeer Duits. Zouden er om die reden in de oorlog zoveel Duitsers in Sas senheim hebben gezeten? Volgens Van der Rraan wel. "Dat woord had toch een machtige aantrekkingskracht op die mof fen". Hij spreekt het woord op z'n Duits uit, bijtend. "Zeg nou zelf: klinkt dat germaans of niet? Maar ondertussen zaten wij wel mooi met die moffen opge scheept". Volgen de verhalen over de oorlog. Over Sassenheimers die zich be keerden tot de Groot-Duitse ge dachte. Over jonge mannen die werden gedwongen om wacht te lopen bij de bunkers. Van der Rraan: "Ik heb dat maar één nacht gedaan. Daarna ben ik ongeschikt verklaard. Ik was na melijk in één van die bunkers bij de kachel gaan zitten. Nou, na verloop van tijd zaten alle wacht- lopers bij de kachel en dat kon den ze natuurlijk niet hebben hè". Het woord heulen valt. Dofferhoff: "Het was in dit dorp niet anders dan in andere dorpen: je had de goeien en je had de slechten. De slechten, dat waren de mensen die beter dachten te worden van de oorlog. Die heulden met de Duitsers. O ja, daar waren ook boeren bij. Als ze maar wat kon den verdienen. Dan waren die goudvinken allang blij. En weet je waar je ze vlak na de oorlog, zeg maar tijdens de bevrijdings dagen, weer tegenkwam?" Nie mand geeft antwoord, maar de overige drie leden van het gezel schap geven met knikjes wel te kennen dat ze het antwoord we ten. Een antwoord dat even later door Dofferhoff wordt gegeven: "Je kwam die goudvinken weer tegen bij de Binnenlandse Strijd krachten of by de ordedienst. Ja, het tij was weer gekeerd hè". Afbreken Tegenwoordig werkt nog zo'n tien procent van de werkende bevol king in de bollen. Dat is een schatting van Van Resteren. "Er wordt nog steeds veel geprodu ceerd, maar je kunt het met min der mensen af. Vroeger ging alles met de hand. Dat is het hele eie ren eten. Ik betreur die verande ring niet hoor. Na de oorlog is ook een aantal andere zaken in dit dorp op gang gekomen. In dustrie bijvoorbeeld". Van der Rraan: "Jazeker, hoewel het met dat industrieterrein niet zo schijnt te willen vlotten. Dat terrein wil maar niet helemaal vol komen. Maar ja, wat wil je ook: moeilijke tijden hè". Na de oorlog groeide het dorp. "Ik geloof', zegt Van der Rraan, "dat er tegenwoordig ongeveer 13.000 mensen wonen. Er schijnt er pas nog eentje bij te zijn gekomen. In een bepaald opzicht is hier trou wens niet zoveel veranderd: het gaat er hier nog steeds gemoede lijk aan toe". "Welja", oordeelt Dofferhoff. "Als ik iemand tegenkom, dan gaat het nog altijd van: hallo Niek, hoe is het ermee. Vreemdelin gen, import dus, worden hier ook makkelijk in de dorpsgemeen schap opgenomen. Dat was vroe ger trouwens niet zo. Wie toen vreemd was, bleef vreemd". Rabbelt het leven in Sassenheim werkelijk zo rustig voort als het viertal ons wil doen geloven? Neem nou burgemeester Rret; als zijn naam valt wil een Sassen heimer toch nog wel 'ns gifgroen uitslaan? Van Resteren: "Ach, die man ligt niet bij iedereen even goed. Maar om nou te zeg gen dat het een vervelend heer schap is - nee. Ik mag hem eigen lijk wel". "Ik ook", zegt Van der Rraan. "Hij houdt van afbreken, maar daarna bouwt hij ook weer graag iets moois op. Zo moet je dat zien. Niet iedereen begrijpt dat". Stug Aan het einde van het gesprek pro beren we het viertal te provoce ren. Is het waar dat Sassenhei mers onvriendelijke, stugge mensen zijn? Eigenheimers? Een volk apart? Van Leeuwen: "Wie heeft dat ge zegd?" Van Resteren: "Hoe ze daar nou by komen?". Van der Rraan zwijgt. Dofferhoff: "Ik denk dat daar wel een kern van waarheid in zit". Op de enigszins verbaasde uitroe pen van de anderen antwoordt hij: "Jazeker. Wij zijn een beetje een stug volk". Hij verduidelijkt: "Neem mijn vrouw nou: als die iemand op straat tegenkomt dan zal ze al leen groeten als ze zeker weet, heel zeker, dat die ander ook groet. Wij zijn een beetje een ei gengereid volkje. Maar wat geeft dat nou?"

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1984 | | pagina 21