Wat (niet) te doen bij brand? Strenge zuivering bleef uit In Goudmijntjesbladen wonnen het na de oorlog van illegale pers Extra MAANDAG 4 JUNI 1984 In een meisjesinternaat breekt brand uit. Iedereen kan veilig wegkomen. Een schoonmaakster wil met alle geweld haar stofzuiger red den. Met veel moeite kan ze worden tegengehouden. De vrouw loopt een behoorlijke rookvergiftiging op, maar ze overleeft het. In een drie verdiepingen tel lend flatgebouw wil een man pas worden gered als eerst zijn hond in veiligheid is ge bracht. Gelukkig komt red ding daarna voor de man niet te laat. Een bejaarde vrouw voelt zich schuldig aan een brand en tracht het vuur zelf te blussen. Zij wil beslist niet dat de brandweer wordt ge waarschuwd. Een woning staat in brand. Uit angst hebben de kinde ren zich onder het bed of in een kast verstopt. Er zijn ook kinderen die moedig hun kleinere broertjes of zusjes redden. Iedere brandweerman kent ze uit de praktijk, voorbeelden van niet of verkeerd reageren bij brand. Het zijn doorgaans de 'sterke staaltjes' met een anekdotisch karakter, die altijd weer met graagte worden opgedist. In een winkel wordt na het ontdekken van brand eerst keurig door ie dereen afgerekend. Een foto amateur pakt zijn camera en oe fent zijn hobby uit in plaats van een brandblusser ter hand te ne men. Omstanders blijven apa thisch toekijken. Niemand uit het publiek durft de brandweer te waarschuwen of men veron derstelt dat anderen dat wel zul len doen. Kostbare minuten gaan verloren. Doen zich nu bij elke brand derge lijke voorvallen voor? En is over het gedrag van mensen bij brand eigenlijk iets zinnigs te zeggen? De Stichting Bouwresearch in Rotterdam, een onderzoekbu reau voor bouwbedrijven, ging onlangs op een studiebijeen komst met enkele honderden brandweerlieden en andere des kundigen in de slag over de geva ren van brand en hoe daaraan te ontsnappen. De stichting presen teerde enkele rapporten waar mee ontwerpers, beheerders en gebruikers van gebouwen hun voordeel kunnen doen. Of het nu gaat om een grote waren- huisbrand of een 'gewone' brand in een woning zoals die zich veel vuldig in steden en dorpen in ons land voordoet (waarbij overigens over het totaal gerekend de meeste slachtoffers vallen), de menselijke reactie is in hoge ma te bepalend voor de kans om een brandend gebouw heelhuids uit te komen. Dramatisch Bij branden in grote gebouwen als theaters, warenhuizen, verzor gingstehuizen en kantoorgebou wen vallen soms tientallen slachtoffers en spelen zich soms zeer dramatische tonelen af. In 1967 breekt brand uit in het Brusselse warenhuis Vinnova- tion. Het personeel probeert eerst zelf te blussen. Als dit niet lukt en als decoratiemateriaal voor uitbreiding van het vuur zorgt, verspreidt de rook zich zeer snel naar de volgende ver diepingen. Door gebrek aan vluchtmogelijkheden proberen veel mensen zich op de een of an dere manier zelf te redden. Een enkeling lukt dat via een touw, dat vanuit een aangrenzend ge bouw wordt toegeworpen. Een vrouw, altijd gewoon haar hand tas vast te houden, laat deze ook nu niet los en springt. Gelukkig wordt haar val gebroken door een geïmproviseerd vangzeil. Maar meer dan 300 Wie het niet aan den lijve heeft ondervonden, staat er nauwelijks bij stil. Maar een verkeerde reactie in geval van brand zal het gevaar alleen maar vergroten. Onlangs ging een groot aantal deskundigen met elkaar in de slag over de gevaren van brand en hoe daaraan te ontsnappen. In deze reportage hun bevindingen. Een raam openen om rook te verdrijven, waardoor er juist verse zuurstof wordt aangevoerd, is dus niet de juiste methode. door Kees Klaasse Brand, in het Amsterdamse hotel Polen: aparte gevarencatergorie. niet minder dan 179 mensenle- Hotels Voor voorbeelden van hotelbran den met veel slachtoffers kun nen we ook in Nederland terecht. In Eindhoven eiste de brand in hotel 't Silveren Seepaerd 11 slachtoffers en bij de brand in het Amsterdamse hotel Polen kwamen 33 mensen om het le- Hotels vormen een aparte gevaren- i openen betekent verse zuurstof aanvoeren. Het Joelma-gebouw in Sao Paula: in paniek de dood tegemoet. (foto's anp> In 1972 breekt brand uit in het 31 verdiepingen tellende Andreas- gebouw in Sao Paulo (Brazilië). Met behulp van helikopters kun nen 300 mensen van het dak wor den gehaald. Via ladders vanuit tegenoverliggende gebouwen over een nauwe straat kunnen ook mensen ontkomen. Er vallen 16 doden. Twee jaar later breekt in dezelfde stad brand uit in het 25 verdie pingen tellende Joelma-gebouw. De eerste 9 verdiepingen zijn parkeergarage, de overige kan toor. Het vuur verspreidt zich snel. Een centraal gelegen, slecht aangegeven en onvoldoende af gesloten trappenuis vormt de enige vluchtweg. Er is geen alar meringsysteem. Door moedige liftbedienden kunnen veel men sen met de lift worden gered, tot dat de stroom uitvalt. Op het dak sterven 90 mensen. Men neemt aan dat de slachtoffers veronder stelden dat er nals bij het And- reas-gebouw, redding uit de lucht zou komen. Het dak is ech ter niet geschikt om er met heli kopters te landen. Veertig men sen springen in pure wanhoop naar beneden, hun dood tege moet. Het merendeel van die veertig springt nadat de brand al is geblust. Enkelen proberen zich tijdens hun val vast te grij pen aan brandweerladders, die niet verder reiken dan de veer tiende verdieping. Er is ook een moeder die met haar één jaar ou de zoontje de diepte in duikt. Wonder boven wonder overleeft het kind de val. Deze brand eist categorie. In een hotel weet 's nachts meestal alleen de portier hoe er alarm moet worden gesla gen. Alle andere aanwezigen zijn slecht bekend met het gebouw. Het gevolg daarvan is dat zonder automatisch meldsysteem, het vuur meestal slechts bij toeval wordt ontdekt waardoor vaak kostbare minuten verloren gaan. Om in een vreemd bed gemakke lijker in slaap te komen, nuttigt menig hotelgast een glaasje of slikt men desnoods een slaapta blet. Alle geluiden zijn vreemd en daardoor niet verontrustend. In geval van brand is deze (diepe) hotelslaper moeilijk wakker te krijgen. Het wekken van de gas ten door bonken op alle deuren, ook op die van onbezette ka mers, is tijdrovend. De kennis over menselijk gedrag» bij brand berust grotendeels op verslagen van grote branden en interviews met mensen die bij een brand betrokken zijn ge weest en het gevaar hebben over leefd. Uit sectie, verricht op slachtoffers van branden, komen gegevens naar voren over de gif tigheid van rook en de invloed Er bestaat grote verwarring over de grafische symbolen die aangeven langs welke weg men in geval van nood kan ontsnappen. De betekenis van de aloude bordjes UIT en NOODUITGANG liet geen ruimt voor vergissingen. De meeste mensen hebben echter grote moeite met de moderne zogeheten „pictogrammen", aldus ir. L. Haftmans, een van de onderzoekers die voor Stichting Bouwresearch meewerkten aan de studie over menselijk gedrag bij brand. Pictogrammen zijn de overal opduikende bordjes met grafische symbolen die in Europees verband worden ingevoeerd op luchthavens, spoorwegstations, warenhuizen en in congrescentra. Het is de bedoeling dat het pictogram eigenlijk voor zichzelf spreekt, zodat men niet met taalproblemen kampt. De praktijk is echter anders. Een onderzoek van de spoorwegen, waar veel met pictogrammen wordt gewerkt, heeft uitgewezen dat nogal wat mensen problemen hebben met de betekenis van de plaatjes. Betekent een rennend mannetje met pijl „richting atletiekstadion"? Of suggereert het rennende mannetje dat men in geval van brand moet gaan hollen? Is de rechthoek met pijl eronder een verzoek om voeten te vegen of waarschuwt het bordje voor een vallende baksteen? Pictogrammen worden ook vaak misbruikt. De „vallende baksteen" gaf een kwart slag gedraaid en geplaatst tegen de gevel van een postkantoor, de richting naar de brievenbus aan. Het lijkt trouwens ook verdacht veel op een symbool voor de lift. Enkel de pijl naar boven ontbreekt. Als iemand in een stress-situatie de nooduitgang zoekt, naar welk pictogram moet hij dan uitkijken? Pictogrammen zijn immers mode-onderhevig. Creatieve ontwerpers voegen er vlammen aan toe. Over 50 jaar, gebouwen gaan lang mee, zullen enorm veel verschillende pictogrammen in omloop zijn. D „De veiligheid is gediend met duidelijkheid en pictogrammen dragen hier niet toe bij", zo concludeert ir. Haftmans. De groep Hoe gedragen mensen zich by brand? Uit een van de lijvige, maar gedegen rapporten van de Rotterdamse Stichting Bouwre search blijkt dat mensen meestal sterk worden beïnvloed door het gedrag van „de groep". Een aan wijzing hiervoor levert een Ame rikaans onderzoek. In Washing ton werd eens luchtalarm gege ven. Duizenden ambtenaren hoorden onverwachts een sirene, een waarschuwing, voor- een luchtaanval. Na het alarm wer den enkele honderden personen geinterviewd. Er bleek dat onge veer de helft van de mensen hun eigen groep als gids gebruikte. Ze deden watde groep deed, ren den de kant op die de meeste mensen op renden. Uit dergelijke onderzoeken blijkt ook dat bepaalde sociale rangor des blijven bestaan. Handelt een leider niet, dan kan het gebeuren dat een hele groep apathisch wordt. In een kazerne zal natuur lijk een andere discipline heer sen dan in een warenhuis. In ho tels bevinden zich gasten die el kaar niet kennen en die gesteld zijn op privacy. Vaak ook wordt daar de communicatie bemoei- - lijkt door taalproblemen. Zo zal in een hotel in eerste instantie geen groepsvorming plaatsvin den en zal iedereen proberen zichzelf te redden. Uit een Amerikaans en een Brits onderzoek, waarbij enkele dui zenden betrokkenen bij branden werden ondervraagd, komt naar voren dat de meeste mensen een redelijk zinvolle actie onderne men by brand. Men probeert te blussen, verlaat het gebouw, waarschuwt of redt anderen en belt de brandweer. (Opmerkelijk was overigens dat 8 procent van de Amerikanen zich eerst wenst aan te kleden). Slechts 5 procent doet iets wat mag worden be schouwd als het vergroten van het gevaar. Men opent ramen om rook te verdrijven, waardoor ver se zuurstof wordt aangevoerd of men gaat lopen met een bran dende pan vet. Hierdoor kunnen onderweg andere branden ont staan en loopt men groot gevaar ernstige brandwonden op te lo pen. Rook Er is verschil tussen de reacties van mannen en vrouwen in geval van brand. Vrouwen waarschu wen anderen, verlaten het ge bouw en vragen om hulp. Zij brengen ook eerder gezinsleden in veiligheid. Mannen zijn meer geneigd het vuur te gaan bestrij den of op een andere manier het gevaar te beperken, zoals het uit schakelen van gas en elektriciteit en het sluiten van deuren en ra men. In gebouwen waar meer dan één bezoeker is, zoals in win kels en openbare gebouwen, ver zamelt men vaak eerst eigen be zittingen om pas daarna naar buiten te gaan. Het gevaarlijkste bij brand is de rook. Bij zeker 90 procent van de branden komt rook vrij. Opval lend is dat - hoewel in 46 pro cent van de gebouwen waar brand woedt een nooduitgang aanwezig is - daarvan maar spo radisch gebruik wordt gemaakt (3 procent). Een enkeling verlaat het gebouw via een raam, maar de overgrote meerderheid (95 procent) vlucht via de normale uitgang de straat op. Het aantal slachtoffers dat direct door rook (en niet door de vlammen) valt, mag volgens deskundigen wor den geschat op meer dan de helft. Eenmaal buiten is het per soonlijke gevaar verdwenen en beseft kennelijk menigeen dat men binnen iets nuttigs kan doen, of dat de situatie toch niet zo ernstig is. En zo keerde 43 pro cent in het Britse en 28 procent in het Amerikaanse onderzoek terug naar naar het pand dat men zojuist had verlaten, een opmer kelijk groot aantal. Blijkbaar wordt het gevaar van terugkeren sterk onderschat. Een brand wordt door de meeste mensen zeer emotioneel beleefd. Dat blijkt ook wel uit het feit dat mensen vaak na vele jaren nog zeer gedetailleerd hun ervarin gen kunnen beschrijven, zeker als er doden zijn gevallen. Te rechte angstgevoelens kunnen aanzetten tot vluchten en zijn daarmee zeer nuttig. Maar ze kunnen ook overdreven of mis plaatst zijn, met als gevolg een reactie die juist het gevaar ver groot. Voorkomen In de nacht van 5 maart 1973 rukte de Amsterdamse brandweer met groot materieel uit naar het nieu we, 23 verdiepingen tellende Okura-hotel. Bij de personeelsin gang woedde een brandje dat overigens gemakkelijk kon wor- v den geblust. De stroom viel uit met als gevolg: geen verlichting en geen telefoon, de omroepin stallatie deed het niet meer, de brandweerlift werkte niet en het trappenhuis verloor zijn over druk (een veiligheidsmaatregel die voorkomt dat rook zich via die 'schoorsteen' kan versprei den). Velen van de 700 hotelgas ten, wakker geworden door sire- negeloei, hadden geen idee van wat er aan de hand was. Angstig stonden ze voor de ramen te zwaaien; enkelen begonnen al met het aan elkaar knopen van lakens. .Slechts door de inzet van een groot aantal megafoons en het over alle verdiepingen ver spreiden van brandweerlieden, konden ongelukken worden voorkomen. De illegale pers, die tijdens de donkere bezettingsjaren zo'n voortreffelijke rol speelde, kreeg na de oorlog van de overheid nauwelijks een faire kans. De meesten van die in totaal enkele honderden ille gale bladen legden na de be vrijding dan ook spoedig het loodje. Alleen Het Parool, De Waarheid, Trouw, De Ty phoon, Vrij Nederland en nog een enkel ander blad, wisten te overleven. Van de plannen om een strenge perszuivering door te voeren, is weinig terechtgekomen. Rege ring, parlement en bevolking lie ten al snel het in de oorlog ge groeide idee varen om direct na de bevrijding de foute kranten en persmensen hard aan te pak ken. Er werd niet echt schoon schip gemaakt. Dat kwam vooral omdat men het liefst de oorlog wilde vergeten en aan de weder opbouw van het land wilde be ginnen. Tot die conclusies komen de Nij meegse historici Jan Driever en Jan Brauer in hun boek Perszui vering, dat deze maand ver schijnt bij uitgeverij Fibula-Van Dishoeck. Het is de eerste gede tailleerde studie over de perszui vering in de jaren 1944-1951. Cen traal daarbij staat de vraag, hoe persmensen die tijdens de oorlog waren doorgegaan met hun werk, na de oorlog werden beoordeeld. De auteurs constateren, dat de eco nomische positie van de oude bladen, die tijdens de oorlogsja ren waren doorverschenen, na de bevrijding in de meeste gevallen onaangetast bleef. Deze bladen mochten, omdat ze een kwalijke rol hadden gespeeld, weliswaar tijdelijk niet verschijnen, maar Burger ze beschikten over voldoende fi nanciële reserves om het des noods enkele jaren uit te zingen. Een van de beruchtste voorbeel den was De Telegraaf. Dit blad bleef tot het einde van de oorlog verschijnen. Het Holdert-con- cern, uitgever van De Telegraaf, drukte tijdens de bezetting ook de Deutsche Zeitung in den Nie- derlanden. Na de bevrijding wer den de persen van het concern in beslag genomen en ter beschik king gesteld aan Het Parool, Trouw en De Volkskrant. Tot ontzetting van oud-illegalen kon De Telegraaf in september 1949 echter weer van de pers rollen, omdat een opgelegd langdurig verschijningsverbod ongedaan werd gemaakt. De nieuwe bladen, die financieel zwak stonden, konden niet op boksen tegen dit soort oude kranten. De nieuwkomers gin gen weliswaar met groot enthou siasme aan de slag, maar ze mis ten vaak ervaring op het gebied van management en journalistie ke vakkennis, wat weer leidde tot onvoldoende kwaliteit. Zo konden de oude kranten eigen lijk vrij gemakkelijk de slag om de lezers winnen. De overheid kon de machtsverhou dingen binnen het perswezen veranderen door bijvoorbeeld in stallaties van de oude bladen te >Beel De illegale bladen hebben na de Tweede Wereldoorlog geen eerlijke kans van de overheid gehad om uit te groeien tot sterke, gezonde kranten. Door een milde benadering van de toenmalige KVP-minister Beel konden kranten, die fout waren geweest maar financieel wel sterk op de benen stonden, veel eerder verschijnen dan aanvankelijk in de bedoeling lag. De illegale bladen konden die concurrentie niet aan, concluderen twee Nijmeegse historici in hun boek Perszuivering. door Jan de Roos onteigenen en aan de kranten te geven. In Frankrijk is dat ook gebeurd. De Nederland se regering voelde daar echter niets voor; zij hield strak vast aan het traditionele eigendomsrecht. Mede door deze houding van de overheid waren de nieuwe bla den vrijwel kansloos. Vooral voor degenen die tijdens de oorlog hun leven riskeerden door illegale bladen te vervaardi gen, moet dat een bittere pil zijn geweest. In illegale kringen, maar ook daarbuiten, rekende men er in de oorlog op, dat allen die collaboreerden met de Duitse bezetter, na de oorlog stevig zou den worden aangepakt. Ook de regering wilde een snelle en grondige zuivering. Daarvoor was ook alle reden, omdat de „le gale" pers al een half jaar na de Duitse inval volledig was gekne veld en daarmee een belangrijk propaganda-instrument in han den van de bezetter was gewor den. Wat was er gebeurd? Al op 15 mei 1940 werd het Algemeen Neder lands Persbureau (ANP), dat ook toen reeds de radionieuwsdienst en bijna alle kranten van nieuws voorzag, onder Duits toezicht ge steld. Joodse medewerkers wer den ontslagen en de redactionele leiding kwam in handen van twee Nederlanders die als pro- Duits bekend stonden. Aanvankelijk liet de bezetter de persorganen in ons land nog een zekere vrijheid, dat wil zeggen zolang men niets schreef wat te gen de Duitse zaak was gericht. Langzaam maar zeker echter werd de Duitse greep op het perswezen groter. Beschikkin gen, verordeningen, besluiten, voorschriften, instructies en sug gesties lieten weldra weinig ruimte meer. In het najaar van 1940 werden de journalisten- en uitgeversorganisaties gelijkge schakeld en een halfjaar later be gon het geboden en verboden te regenen. De lezers van deze lega le pers, die op geen enkele ma nier meer in staat was tot objec tieve berichtgeving, zochten in toenemende mate hun toevlucht tot de illegale bladen. Eind 1940 waren er daarvan al 62, een jaar later reeds het dubbele. De ergernis over de legale pers groeide. In de loop van 1943 ging de Nederlandse regering in Lon den werken aan de voorberei ding van een Persbesluit, dat de perszuivering na de bevrijding moest regelen. De socialistische minister zonder portefeuille mr. J. A. W. Burger was hiermee be last. Zijn standpunt was, dat de bladen die na de capitulatie wa ren doorverschenen, direct na de bevrijding voorlopig moesten worden gestaakt en aan een zui veringsprocedure moesten wor den onderworpen. De illegale pers steunde hem daarin. sluit, dat voorzag in de insteling van een perscommissie, waarin ook vertegenwoordigers uit de perswereld zitting zouden heb ben. Bladen mochten alleen met toestemming van deze commis sie verschijnen. Uitgezonderd de illegale pers en de bladen die hun verschijning hadden ge staakt vóór 1 januari 1943. Men ging er daarbij van uit, dat kran ten die nadien nog waren ver schenen, zonder meer tot de zwa re gevallen moesten worden ge rekend. Naast het afgeven van verschijningsvergunningen moest de perscommissie ook personen beoordelen: redacteu ren, directeuren en commissaris- Een zeer belangrijk onderdeel van dit Londense persbesluit was het zogenaamde ordeningsartikel. Het hield in, dat een vergunning tot verschijning kon worden ge weigerd als dit „schadelijk zou zijn voor een gezond perswezen onder meer omdat uitslui tend het maken van winst wordt beoogd dan wel omdat door de uitgave niet in een bestaande be hoefte wordt voorzien". Daar mee werd een wens vervuld die vooral bij de illegale pers leefde: het terugdringen van het com merciële karakter van de pers. Juist dat commerciële karakter was volgens het overgrote deel van de illegale pers de voor naamste oorzaak van het wankel moedige gedrag van veel legale kranten. Een ander belangrijk ar tikel in het persbesluit gaf de commissie de bevoegdheid, persapparatuur te vorderen van gestaakte ondernemingen ten behoeve van bladen die wel zou den mogen verschijnen maar daarvoor de middelen niet had den. Uitvoering van het Londense pers besluit had de naoorlogse pers- verhoudingen ingrijpend kun nen veranderen. Een regerings wijziging gooide echter roet in het eten. Burger moest na een kabinetscrisis het veld ruimen. Zijn opvolger, de KVP'er dr. L. J. M. Beel, die later wel de „onder koning" van Nederland werd ge noemd, dacht heel anders - dat wil zeggen: milder over de zui vering. Weldra lag een nieuw persbesluit op tafel, zonder orde ningsartikel. De regering wenste zuivering en ordening strikt van elkaar te scheiden. Het accent kwam te liggen op de zuivering van perso nen. De ordening werd op de lan ge baan geschoven; daarover zou eerst overleg dienen plaats te hebben met het parlement Er kwam een Commissie voor de Perszuivering (CPZ), die zich moest beperken tot de beoorde ling en zuivering van personen. De teleurstelling in de kringen van de voormalige illegale pers was uiteraard groot. „Uit het Londense Persbesluit is de dam tegen de goudmijntjesbladen weggegraven: men kan weer dagbladstichter worden, alléén om er geld aan te verdienen", schreef Het Parool bitter. Burger zelf constateerde, dat de regering „kansen op vernieuwing en be vrijding op jammerlijke en on herstelbare wyze had gemist".

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1984 | | pagina 6