Een aantrekkelijk
beestenbestaan
C Extra
Veeartsenij bij nacht en ontij
—4
door Sjak Jansen
Het was al over zevenen, gegeten
had de dierenarts nog niet. Dat
wilde hij nu doen, maar de telefoon
rinkelde. Aan de lijn was veehouder
Heyker uit Hazerswoude met het
verzoek of hij, dierenarts J.C.
Oldenbandringh uit Gouda, snel
wilde komen. Een koe had
moeilijkheden met bevallen; een
keizersnee, vermoedde de
veehouder. Hij vulde alvast vier
emmers met warm water, legde een
paar handdoeken klaar en wat zeep;
hij wist dat de veearts dat
apprecieerde, zo kon-ie tenminste
meteen aan de slag.
Oldenbandringh (41) was al onderweg.
Er stond veel wind die woensdag
avond en uit de aardedonkere hemel
daalde een striemende regen neer. Ge
zwind stuurde de dierenarts zijn Saab
door de ogenschijnlijk verlaten pol
ders. Als Heykers vermoeden juist
was, zo had zijn vrouw bedacht, dan
zou hij aanstonds zijn duizendste kei
zersnede ofwel sectio verrichten. Dat
vermeldde het lijstje althans. Het lijst
je waarop zijn vrouw keurig het aantal
sectio's turfde.
Dat veehouder Heyker niets te veel had
gezegd, constateerde Oldenbandringh
alras. Hij had daartoe zijn arm geheel
in de hoogdrachtige koe laten verdwij
nen, in haar geduldige achterlijf. Daar
binnen kan de geoefende hand van de
dierenarts veel gewaar worden.
Natuur
Terwijl hij niet-kijkend naar de stalzol-
dering tuurde, ontmoette zijn hand in
de baarmoeder de poten van het kalf.
Het beestje was te groot om het bek
kenkanaal te kunnen passeren, zo stel
de hij al tastende vast. Het tweede
boegbeen wilde zogezegd niet intre
den; dat betekende een keizersnede.
Boer Heyker vond dat niet zo leuk. Lie
ver had hij zoals bij verreweg de mees
te geboorten de natuur de bevalling
zien regelen. Na een sectio kan de koe
immers minder vruchtbaar worden.
Bovendien waren er de operatiekos
ten: 256,50 gulden.
Mogelijk had Heyker („tja, fokken is
gokken") een te grote stier gezet op de
koe die nu, overigens voor de tweede
keer, onder het mes moest. De blaar
kop, opgetrokken uit zwartbont en
herkenbaar aan nummer 7939, had al
vier keer eerder gekalfd, waarvan één
keer met behulp van de keizersnede.
Ook toen was Oldenbandringh volgens
het boekje te werk gegaan. Dat wil
zeggen: de linkerflank opzoeken ach
ter de ribbenboog, omdat daar beter te
opereren valt dan rechts, waar de dar
men in de weg liggen. We konden het
nu zelf zien. Hoe Oldenbandringh op
de linkerzij met een scheermes een
plek van twintig bij vijftig centimeter
onthaarde, schoon boende en met jo
dium ontsmette, er operatievet op
smeerde en vervolgens zijn handen
waste.
Lang voordien had de koe haar kolossa
le lijf moeizaam omhoog gehesen, de
volle uiers zwaar torsend. Ze stond.
Precies zoals het hoort bij sectio's.
Terwijl Heykers zoon - ter afleiding
van de pijn - de koe bij haar o zo gevoe
lige neus beet hield, verdoofde de
dierenarts haar met een zestal injec
ties.
Het dier kreunde zacht, zonder dat het
omringende vee er acht op sloeg. Dat
kauwde alleen maar, en herkauwde.
Dat beleefde - onverschillig voor zich
uitstarend - zijn vreugdeloze cyclus.
En goot het de aardappels niet af, dan
verwarmde het de stalvloer wel an
derszins: met verse, dampende vlaai-
Maar vies? Nee, althans niet in deze am
biance. Temidden van door spinne-
webben gedimd tl-licht en kauwende
herbivoren met natte neuzen en drui
pende speekselslierten had de mest
(en het gekletter ervan) veeleer iets es
thetisch. En dat gold ook voor de mix
ture van gestold bloed en buikholte-
vocht die naar buiten gutste toen het
steriele mes eerst de taaie koeiehuid,
vervolgens drie spierlagen en ten slot
te het buikvlies open reet.
Terwijl Heyker de wond open hield, liet
de dierenarts zijn hand erin verdwij
nen en ging hij naar de baarmoeder op
zoek. Hij meende die al te voelen, ja
hoor.... hebbes. Voorzichtig duwde hij
het vlies naar buiten en sneed het
open. Nóg voorzichtiger tilden Heyker
en hij nu het kalf eruit en legden het
op schoon stro. Het was een stierkalf,
een echte dikbil, en oogde kernge
zond.
Koffie
Veehouder Heyker wreef zich opgelucht
over het voorhoofd. En Oldenband
ringh? Die bracht de inmiddels dicht
genaaide baarmoeder op haar plaats
terug, hechtte het buikvlies, de drie
spierbundels en ten slotte de huid, en
gaf nog twee injecties teneinde de
baarmoeder te laten krimpen en mo
gelijke infecties tegen te gaan. „Zo",
Ja hóór.hebbes. Voorzichtig duwde hij het vlies naar builen en sneed het open. foto boven: Het hechten van het buikvlies, de spierbundels en ten slotte de huid.
Mocht het beroep van veearts nog romantiek in zich
dragen, dan toch vooral 's avonds en 's nachts. "Als
heel Nederland slaapt en jij en de boer het karwei
moeten klaren. Dat schept een band, en dat is mooi".
Een reportage over een bijzonder beroep, vooral in
deze koude dagen. "Je kunt het leven niet geven".
zei hij, „dat was dat". Hij was tevre
den, maar ook niet meer dan dat. Ope
raties als deze kon hij bij wijze van
spreken dromen, zo vaak deed hij ze.
„Nou, dan ga ik maar weer", zei buur
man Jacobs. Vanuit zijn boerderij had
hij licht zien branden in Heykers stal.
„Dan ga ik maar even assisteren",
voegde hij de daad bij het woord. Maar
ter plekke zag hij dat het niet hoefde
en zei dat ook één van zijn vaarzen een
bolstaande kont had. „Die zal van
nacht wel gaan kalven", voorspelde
hij. „Gewoon op stal ja; als het even
kan wel. 's Zomers niet, dan hoeft dat
niet per se; dan kalven ze ook wel in de
wei. Maar dan moetje verdomd uitkij
ken dat het kalf niet verdrinkt. Want
zo'n koe gaat altijd met z'n kont naar
de sloot liggen. Zeker raar, maar zo is
hun instinct."
En toen was het tijd voor koffie, vond
boer Heyker. Warme koffie met een
vel. Het kalf stond waarachtig al op z'n
poten. Uit het zicht van zijn moeder,
die elders stond omdat het kalf anders
al haar melk zou opdrinken, terwijl ze
ook verplicht was aan de melkfabriek.
Het dier keek droefgeestig en duwde
zijn kop over de reling. Als het al niet
naar de slacht ging, zou het over drie
maanden andermaal worden gedekt:
een koe is in het veehoudersbedrijf het
meest economisch als ze jaarlijks
kalft.
„Een sigaar dokter?", vroeg de veehou
der. Oldenbandringh had zijn rubber
laarzen en groene zeiljack uitgedaan,
alsmede zijn rood en geel geworden
witte schort: het zoveelste die dag.
Van 's ochtends af was hij al in touw
geweest. Een kreupel paard in Bos
koop, varkens met longontsteking in
Waddinxveen en nog altijd zat de dag
taak er niet op: in Nieuwerkerk wacht
te hem nog een zieke vaars.
Maar hij klaagde niet, dat hoorde bij het
vak. En dat had hij lief, zei hij, in ogen
schouw nemend „dat je ook wel eens
een minder leuk klusje moet opknap
pen. Bijvoorbeeld een koe met een
ontbonden vrucht. Als je die moet ver
wijderen, ga je echt over je nek, zulke
vreselijke stanken komen daarbij
vrij". Een kwestie van niet denken
maar doen, noemde hij het. „Want je
kunt zo'n koe er niet mee laten zitten;
die gaat dood."
„Romantiek in het vak? Jazeker. Vooral
's avonds en 's nachts vind ik. Als heel
Nederland slaópt en je er helemaal al
leen voor staat. Dat is telkens weer een
uitdaging; je kunt niet - zoals een huis
arts - het ziekenhuis bellen, nee je
moet het zelf doen. Jij en de boer moe
ten het karwei klaren. En dat geeft
veel voldoening. Dat schept een band
ook en dat is fijn, dat is mooi. Je drinkt
dan ook een borrel. Als het goed af
loopt tenminste. Want het mislukt ook
wel eens; je kunt het leven met ge-
„Wat u zegt", knikte Heyker, „het is net
een kaartspel. Ja een kaartspel, vindt
u ook niet dokter...?"
Kleine stap
We moesten onwillekeurig denken aan
wat de Leidse dierenarts F. Muurling
(50) eerder die dag had gezegd toen we
hem vergezelden op zijn visites in de
polder. „Tussen leven en dood is maar
een kleine stap", zei hij, eraan toevoe
gend dat hij altijd vreselijk teleurge
steld is als het niet lukt en zo'n dier
sterft. „Dan zou ik mijn instrumenten
willen neergooien en weglopen."
„Onmacht, daar hebben we allemaal wel
eens last van", zei hij, doelend op de
1300 dierenartsen die dagelijks in de
weer zijn met het instandhouden en
verbeteren van de gezondheidstoe
stand van het vaderlandse vee.
Boeiend en dankbaar werk, mits men
althans niet te zwaar tilt aan een paar
nog altijd heersende misstanden in de
diergeneeskunde.
Ofschoon de spraakmakende affaire om
trent het kankerverwekkende DES-
hormoon is uitgeraasd en het toezicht
op het gebruik van deze gevaarlijke
groeipreparaten inmiddels is ver
scherpt, bestaat er nog altijd een
bloeiende zwarte handel in dierge
neesmiddelen. Wetten, regels, richtlij
nen en verordeningen zijn nimmer in
staat geweest malafide praktijken ge
heel uit te bannen. Maar het ontbreken
van een sluitende diergeneesmidde
lenwet in ons land - als enige binnen
de EG - heeft in de loop der jaren ge
leid tot een heilloze wildgroei in de
handel van hormonen, antibiotica,
chemotherapeutica en wat al niet
meer. Gevolg: boeren gaan (niet zel
den aangemoedigd door glad pratende
kwakzalvers) zelf maar wat rommelen,
met alle gevaren voor de volksgezond
heid vandien. Temeer omdat de medi
camenten die deze pseudo-geneeshe-
ren voor dumpprijzen van de hand
doen, veelal van inferieure kwaliteit
zijn.
Ze zullen wel bestaan, veronderstelde
Muurling: boeren die aldus bezuini
gen op de dierenarts en diens genees
middelen, waarvan de verstrekking
een belangrijk deel van 's mans inko
men vormt. „Maar ik ken ze niet",
voegde hij eraan toe. „Ik weet niet be
ter of ze laten mij komen om er zelf
beter van te worden. Als ik kom moet
ik wat voor ze verdienen. Ik ben een
economisch adviseur voor ze. Als een
koe zijn poot heeft gebroken kan ik
die spalken, maar dat is oneconomisch
voor de boer. Dus zeg ik: breng hem
gauw naar het slachthuis, want elke
dag meer dat-ie^ pijn heeft, vreet-ie
minder en wordt-ie 25 gulden minder
waard; hij verliest immers gewicht.
Dan kan zo'n boer beter mij roepen
voor die drie tientjes visitekosten; is
hij veel voordeliger uit."
„Ik zeg dus: opruimen die koe; ik spreek
zijn doodvonnis uit. Bij de kleine huis
dieren is dat precies andersom. Daar
doe je van alles om ze in leven te hou
den. Bij honden en katten kun je je
medisch uitleven. Bij de landbouw
huisdieren niet. Daar kijk je eerst naar
het belang van de boer. Wij zijn gene
zers, maar donders nog aan toe: het
werkt wel eens anders."
Al vijftien jaar staat hij de veehouders in
Zoeterwoude, Stompwijk en Wasse
naar met raad en daad bij. Voor hij in
1968 deze praktijk kocht, deed hij we
tenschappelijk onderzoek naar (en
promoveerde hij op) 'seks bij scha
pen'. Dat was aan de diergeneeskundi
ge faculteit in Utrecht, waar jaarlijks
ruim honderd dierenartsen afstuderen
voor wie er vrijwel geen werk meer is.
Geen tijd
We waren op weg naar Wassenaar om
enkele koeien hun jaarlijkse inenting
tegen mond- en klauwzeer te geven,
toen Muurling - zoon van een Friese
boer - mijmerend repte van sectio's die
bij tien graden vorst en schaars licht
van kaarsen moesten worden uitge
voerd. Maar dat was lang geleden, de
tijd dat de boer de veearts een ei met
cognac voorzette als het kalf was ge
haald. Zelf heeft hij dat nooit mogen
beleven; een oudere collega had hem
dat zo verteld, ook dat de boer in een
grijs verleden de veearts midden in de
nacht van huis placht te halen: met
een vers bespannen tilbury.
„De gemoedelijkheid van toen tref je nu
nauwelijks meer aan", wist Muurling.
„Je maakte vaak een praatje met de
boer. Maar daar heeft hij nou geen tijd
meer voor: de bedrijven zijn te groot
geworden."
Wat daarvan de nadelen kunnen zijn,
werd even later treffend duidelijk bij
veehouder De Jong in Stompwijk. De
ze had te kampen met een lusteloze
koe die een tweeling had gebaard en
sindsdien te weinig melk gaf. „Hij
moet meer vreten", zei Muurling en hij
stroopte zijn mouw op teneinde een
van zijn dagelijks weerkerende routi
nehandelingen uit te voeren: rectaal
toucheren. Wat zoveel wil zeggen als
dat hij zijn arm in haar derrière liet
verdwijnen en het achtereind van de
buikholte aftastte. „Een collega heeft
zo zijn arm wel eens gebroken, door
dat de koe opzijsprong en hij niet mee
anticipeerde", vertelde Muurling ter
wijl hij binnenin overal warme, kleve
rige mest voelde, een te weinig gevul
de pens en een te slap maagdarmka
naal met daarin te veel gas.
Ook tastte hij de eierstokken af en voel
de hij aan de aorta de pols om vervol
gens zijn hand terug te trekken en de
mest daarop te bestuderen. „Kijk, De
Jong", riep hij de veehouder erbij,
„deze stront is niet goed verteerd, is te
slap, te dun. Het beest krijgt de aan
dacht niet, heeft een geringe darmont
steking, had in de ziekenboeg gemoe
ten. Maar daar staat al een andere koe,
zie ik. Drachtig zeker? Donders man,
dit beest heeft een individuele behan
deling nodig, maar je hebt er geen tijd
voor, je hebt nog tachtig andere
koeien, je kunt ze niet meer allemaal
nalopen zoals vroeger. Donders, ik zeg
net tegen deze verslaggever: de bedrij
ven zijn te groot geworden. Nou, dit
bedoel ik. Maar De Jong, jij kunt het
ook niet helpen. Ik bezorg je morgen
een drankje, dan is het zo weer over.
En hier: geef hem dit nu maar vast".
De dierenarts overhandigde enkele
eenvoudige middelen, altijd voorradig
in het laadgedeelte van zijn Mercedes.
„De bedrijven zijn zo groot geworden",
vertelde Muurling op weg naar de vol
gende patiënt, „dat zelfs wij dieren
artsen niet alles meer kunnen doen.
Eenvoudige injecties, daar draven wij
niet meer voor op, die laten we de boer
zelf doen. Dat leren we hem. Ik geef
regelmatig cursussen, volgende
maand een cursus schapenverloskun-
de voor boerinnen. Met het oog op de
lammertijd. Dan krijg je zó veel verlos
singen.... als je daar bij wilt zijn kun je
elke nacht wel op pad."
Spuitje
„Nou vind ik dat niet zo erg hoor: 's
nachts je bed uit moeten. In het begin
denk je: hè, maar als ik eenmaal mijn
kleren aan heb, sta ik al in mijn han
den te wrijven; heb ik er zin in. En als
zo'n verlossing er dan op zit, en de
boerin schenkt koffie, denk ik altijd
weer: ik zou toch niks anders willen.
Nu ook trouwens. Wat wij nu doen: 's
ochtends de boer op gaan, de frisse
polder in: dat is toch zeker het mooiste
wat er bestaat?"
Boer Van der Voort wenkte ons al vanaf
het erf. Een van zijn koeien, die korte
lings een spontane abortus had gehad,
wilde hij veilen op de markt. Maar dan
moest ze wel vreten. En dat nu deed ze
niet. „Wc zullen eens kijken Van der
Voort", zei Muurling en uit zijn jas
haalde hij een lange plastic hand
schoen. Andermaal liet hij zijn arm in
de vochtige tunnel verdwijnen om met
een handvol diarree voor de dag te ko
men. De dierenarts rook eraan. Rook
nog eens. „Hier Van der Voort, ruik
maar". De veehouder bukte zich over
de slijmerige, truffelbruine substantie
en inhaleerde diep. „De mest is te lang
onderweg Van der Voort, hij heeft last
van zijn uier", sprak de dierenarts ter
wijl hij zijn handen waste. De veehou
der knikte en keek de dierenarts vra
gend aan. „Ik ga hem een spuitje ge
ven", zei Muurling, „een spuitje dat de
stoelgang bevordert en waardoor de
baarmoeder samentrekt."
Dat was gemakkelijker gezegd dan....
precies, want de dierenarts had de
naald nog maar net in de huid geprikt
of de rechter achterpoot haalde fors
uit en raakte zijn scheenbeen. „Don
ders", bitste Muurling. Hij duwde nu
zijn volle lichaam tegen de koeieflank,
opdat ze niet weer kon trappen. Dat
kon ze ook niet. Wèl uitte ze haar
agressie door hard te stampen en ons
een flink poepje te laten ruiken.
„Meestal voel ik aan de spierspanning
wel of ze willen trappen", verklaarde
Muurling in de auto. „Maar nu niet Je
kunt soms een flinke trap krijgen. Een
paard heeft wel eens de bril van mijn
hoofd getrapt. Ik had toen geluk; een
paar centimeter meer naar rechts en ik
was er vermoedelijk geweest."
„Koeien willen nog wel eens een trap ge
ven als je hun klauwen bijsnijdt", zei
hij, illustrerend dat een dierenarts ook
een beetje pedicure is. En tevens: gy
naecoloog, anesthesist, ja zelfs tand
arts. Tanden moeten wel eens met een
vijl worden afgeraspt om het dier weer
aan het vreten te krijgen. Waarbij moet
worden opgepast dat het rund zijn bek
niet dichtklapt. „Daarom moet de boer
ook de tong beethouden", verklaarde
de dierenarts. „Anders krijg je dit". Hij
toonde de littekens op zijn vinger.
We waren op weg naar veehouder Rijns
burger. Deze had klachten over de
vruchtbaarheid van een van zijn
koeien. Muurling duwde in het achter
lijf een pipet met een spuitje dat de
tochtigheid moest opwekken waarna
de inseminator zijn werk kon doen.
De visites zaten erop. „Gauw naar huis
nu", zei Muurling en hij keek op zijn
horloge. „Donders". Het spreekuur
voor kleine huisdieren zat te begin-
Zorgelijk
Vier uur na afloop daarvan stond in Ha
zerswoude veehouder Heyker met zor
gelijke blik over zijn hoogdrachtige
blaarkop gebogen. Het achterlijf van
nr. 7939 stond wel erg bol nu, vond
Heyker en hij realiseerde zich dat de
bevalling niet lang meer kon uitblij
ven. Hij stak zijn hand nog eens
achterin het dier. Zijn gevoel bedroog
hem niet: het kalf lag in de juiste posi
tie. Maar wacht even: die poten. Ze
voelden dik aan. Zou het dan toch een
keiz...?
Hij peinsde even. Ik zal de veearts maar
bellen, besloot hij. Hij slofte naar de
telefoon, wierp in de wandeling een
blik op de klok. Verrek, dacht hy, wat
ging die tijd toch snel. Het was al over
zevenen!