leidt de aandacht af van de tekst' 'Een mooie stem Boek over Albert van Dalsum indrukwekkende documentaire -c J 'De Gijzelaar' van Nieuwe Komedie: te sterk aangezette humor Schrijver-zanger Drs. P.: Kleinere theaters vragen om meer geld WOENSDAG 28 DECEMBER 1983 Kunst „Albert van Dalsum, man*van het to neel". Door Jan Plekker. Uitgeverij De Walburg Pers, Zutphen. Prijs: f32,50. In de jaren nadat de acteur Albert van Dalsum afscheid van het to neel genomen had moet hem veel vuldig gevraagd zijn of hij zijn toneelherinneringen wilde op schrijven. Van Dalsum, subliem verteller van meestal groteske anekdotes, gaf daarop als reac tie: ,Ach, dan willen ze van die anekdotes horen, nee hoor en als ze willen weten wat ik gedaan heb, zoeken ze het maar op". Vrij vertaald staat bovenstaande te lezen in het boek ^Albert van Dalsum, man van het toneel". Het is kort geleden verschenen en bij die gelegenheid gaf mevrouw Do van Dalsum en het Theater Instituut in Amsterdam een tref fende samenvatting van het den ken en doen van haar in 1973 overleden echtgenoot: „Hij zocht onophoudelijk naar de betekenis achter de dingen, niet om hinder lijk te zijn, maar omdat hij daar nieuwsgierig naar was". Het boek over Albert van Dalsum. door de Neerlandicus Jan Plek ker geschreven en gerangschikt op een wijze die eerbied, kritische bewondering en bevlogenheid verraadt, onderstreept precies wat Van Dalsum zei: „Als ze wil len weten wat ik gedaan heb, zoe ken ze het maar op". Want de au teur lijkt in eerste instantie niet veel meer te hebben gedaan dan zoveel mogelijk alles wat er over Van Dalsum geschreven is te or denen en te laten afdrukken. Maar het boek is veel meer gewor den dan alleen een rangschik king en niet alleen omdat Van Dalsum nu eenmaal een bijzon der interessante man was die zich - inderdaad zoals zijn vrouw opmerkte 8 tot -n de grond van de zaak verdiepte in de dingen die hem bezighielden. Albert van Dalsum was niet de ac teur die vooral breeduit zijn mo numentaal opgezette rol speelde. Hij hield ervan prachtig toneel te spelen, maar het kwam voort uit zijn voor anderen lang niet altijd zo eenvoudige denkwereld. Ge lukkig geeft het boek van Plekker alle aandacht aan Van Dalsum de vorser, de zoeker. Zoeker naar artistieke waarde, naar kunst, naar waarheid achter de dingen die gezegd werden. Een ieder die hem gekend heeft zal daarvan kunnen getuigen: Albert van Dalsum was iemand die geen wilde doen. Als hij een regie niet zag, dan stopte hij en als het spelen hem naar geweten onmogelijk werd, dan stopte hij, zoals in 1942 bij het in werking treden van de Kultuurkamer. Maar Van Dalsum was tegelijk iemand die nuancering op nuan cering aanbracht en dat wordt wel eens versleten voor aarzeling of besluiteloosheid. Deze dingen zijn te lezen in de re gels en tussen de regels in dit zo machtig interessante boek vol eerder opgeschreven feiten. Plek ker getuigt in het eerste deel van het boek ervan dat hij de juiste man is om zo'n theaterdocumen taire over de grote man van het toneel samen te stellen. Zijn ob serveringen die hij deed terwijl Van Dalsum regisseerde in het kerkje van Wadway in West- Friesland, zijn van een onthut sende nauwgezetheid. Albert van Dalsum heeft altijd op een heel bijzondere manier over toneel gedacht. Hij was niet de man die naar het uiterlijk ver toon streefde; hij was iemand die toneel wilde zien als uitkomst, als saldo van het denken. Het is on gelooflijk als je leest wat hij daarover al in 1926, naar aanlei ding van zijn regie van Ichnaton bij de Utrechtse studenten in het programmaboekje schreef Het mag gezien worden als een getui genis van zijn opvattingen, die hij heel zijn leven huldigde: „Een spel is schoon door de stuwen de kracht van zijn innerlijke noodzakelijkheid, door de waar heid die erin beleefd wordt. Er is geen vreugde voor de zinnen, als deze innerlijke dwang ontbreekt. Het moet duidelijk zijn voor de wereld, voor de ouderen, voor de geestverwanten: het jonge intel lect luistert zo en niet anders naar de vragen, die kloppen in de tijd; dit is hun antwoord? Of zij vinden geen definitieve oplos singen, er is twijfeling; welnu, dan is hun antwoord: de twijfel, die geladen is met de spanning, waarmede zij het leven zijn tege moet getreden". Dat is mooi gezegd, maar ook klare taal. Dat is nog eens iets anders dan het wollig gezeur van stra- bonkelige regisseurs die met lou ter esthetische effecten en midde len een huwelijk aangaan met historische gelijkenissen om hun regieconcept te rechtvaardigen. Knap is het voortdurend signale ment dat de auteur van Van Dal sum schetst en toegegeven, het is een signalement dat door het on derwerp van het boek niet zelden zelf wordt ingevuld. Ziehier een citaat uit Van Dalsums overpein zingen onder de titel „Het moder ne Russische toneel", gepubli ceerd in De Stem in 1928 „We troosten ons met de bedenking: daar is revolutie geweest! Hier niet. Daar is een nieuwe staat. Hier niet. De mensen zijn anders geworden, eens wordt het theater anders. Zou dat helemaal waar zijn? Ten dele is het zeker waar. De brand van de revolutie kon het theater niet onberoerd laten. Er is een nieuwe gemeenschap ge boren. Zo is 't voor allen, voor wie het theater louter en alleen een so ciaal probleem is. Maar er zijn kanten in de enscenering, die on middellijk aansluiten aan kubis tische en futuristische kunstrich tingen, richtingen die zich nooit met sociale problemen hebben be ziggehouden, integendeel op een uiterst individueel levensgevoel gebaseerd zijn. Hoe zit dat dan? Het Russische Toneel was bezig zich te vernieuwen voor de revo lutie uitbrak, maar de nieuwe staatsvorm heeft ruimte gemaakt voor die vernieuwing. Het dyna mische van het nieuwe theater bood mogelijkheden voor het agi tatorische. Twee of drie enscene ringen van Meyerhold zijn op dit agitatorische gebouwd. Het nieu we theater is naai Albert van Dalsum i toegegroeid, maar bo ven alles staat de worsteling, de toneelkunst te ontketenen uit de boeien van het naturalisme-to- neel". En dan te bedenken dat we daar van, van dat naturalisme, nog steeds niet bevrijd zijn. Van Dal sum heeft deze opvatting, inclu sief het agitatorische, in heel zijn leven gestand gedaan. Het was niet zomaar dat hij een provoce rende enscenering maakte van Brechts Driestuivers-opera, toen in de jaren dertig de nazi's de kop opstaken. Van Dalsum was zich bewust van het gevaar en hij droeg het uit in zijn kunst en het werd hem niet in dank afgeno men. Toen hij „De Beul" daarna opvoerde, werd er zelfs gesproken over belediging van een bevriend staatshoofd. Dat staatshoofd heette A. Hitier. Dat Albert van Dalsum een heel goed toneelspeler was, dat staat ook, en veelvuldig, te lezen in het boek. Maar er staat gelukkig zo veel méér, dat tot nu toe alge meen slechts sporadisch bekend was. Dat maakt dit boek tot een uniek document. KO VAN LEEUWEN 'De Gijzelaar' van Brendan Behan, vertaling Gerrit Komrij, door de Nieuwe Komedie. Regie: Hartmut Alberts. Muziek: Gilius van Ber- geijk. Gezien in het Theater aan de Haven op 27 december. Voorstel lingen in het LAK Theater op 11 en 12 januari. SCHEVENINGEN - 'De Gijze laar' van de Ierse auteur Bren dan Behan is typisch een stuk dat voortgesproten is uit een oorlogssituatie. Het combi neert een sterke wens om de absurditeit van het hele oor logsgebeuren aan de kaak te stellen met de plompe uitbun digheid van soldatenhumor en een recht-toe-recht-aan roman tiek die alleen gedijt als het on derscheidingsvermogen (tijde lijk) buiten spel staat. Men zou 'De Gijzelaar' zelfs zon der problemen kunnen be schouwen als typisch volksto neel, terwijl de situering in een vervallen bordeel waar de drank rijkelijk vloeit met enige kwade trouw ook nog opgevat kan worden als een brok Ierse folklore. De aantrekkelijkheid van dit stuk ligt echter in de teksten van Behan die door trokken zyn van spot, deels goedmoedig, deels bijtend, en vrijwel in gelijke mate gericht tegen Ieren en Engelsen. Het is daarom nodig het stuk vanuit die spot te benaderen, ook de schijnbaar serieuze scè nes met het jonge Ierse meisje en de even jeudige Engelse sol daat, die een kortstondige ro mance beleven. Tenslotte vor men die twee geen serieus lief despaar, maar hooguit een paar verlate pubers die verliefd zijn op de verliefdheid en men doet Behan onrecht door te veronderstellen, dat hij hier mee een eigen versie van het klassieke liefdespaar creëerde. Het lijkt er echter op dat regis seur Hartmut Alberts daar toch wel moeite mee heeft ge had en van de weeromstuit werd de humor soms te sterk aangezet. Daardoor ontstond een sterke contrastwerking, die de vaste bewoners en gas ten van het Ierse bordeel ver anderde in karikaturen. Uitste kend spel van Ellis van den Brink en Adriaan Adriaansen kon bijvoorbeeld niet verhin deren dat een gefrusteerde juf frouw met godsdienstwaanzin en een travestiet in deze voor stelling veranderden in zuivere kluchtfiguren. Verschillende andere persona ges balanceerden op de grens, maar bijtend werd de voorstel ling zelden. Wel leuk en soms helaas ook langdradig, doordat de tekstbehandeling niet altijd aansloot bij de lichtvoetigheid in de vertaling van Komrij. De muziek van Gilius van Ber- geijk bleek een ingenieuze mengeling van stijlen, maar was niet altijd even makkelijk zingbaar. De decors van Benno de Vries boden uitstekende mogelijk heden de absurditeit van het gegeven te onderstreDen. PAUL KORENHOF Scène uit De Gijzelaar' bij de Nieuwe Komedie. AMSTERDAM (GPD) - „Als schrijver versta ik mijn vak. Ik breng ten gehore wat ik schrijf, zonder daarbij de woorden zang of belcanto in mijn mond te ne men, en dat is goed in mijn ge val. Elke mooie stem - en ik heb geen mooie stem - leidt de aan dacht af van de tekst. Nu is dat voor veel teksten een zegen, denk aan Gert Timmerman, of Tino Rossi, denk aan Frank Si natra, ofschoon ik de man veraf schuw en ook van zijn stem niet zo ondersteboven ben, maar in elk geval verdwijnt de tekst daar in de verre achtergrond en dat is maar goed ook". Aan het woord is drs. P. „Bij mijn teksten is het omgekeerde het geval, ik werk daar plichtsge trouw op en als ik er dan mee te voorschijn kom, dan wil ik ook dat die teksten worden waarge nomen. En dat is eigenlijk altijd het geval, aangezien men bij mij niet behoeft te zwijmelen bij m'n stem, niet hoeft weg te dro men en niet met vochtige ogen naar mijn kostuum of haarsnit hoeft te kijken. Daarom let men op mijn teksten en dat is de be doeling". - U geeft de indruk, dat u bij het schrijven van teksten, bij het dichten, eerst de vorm kiest en dan de inhoud daarbij aanpast. U gaat bijvoorbeeld uit van het sonnet, naar mijn mening een van de moeilijkste vormen, of van uw eigen vinding, het „olle kebolleke". Drs. P., 's morgens om tien uur klaar wakker in een Amsterdams door Wim Henk Bakker café - hij heeft duidelijk geen last van ochtendziekte en hoopt op een spannende partij schaak zo omstreeks het middaguur - ant woordt zeer gedecideerd: „Het sonnet is geen moeilijke vorm. Het is onder de volwassen ver svormen een van de eenvoudig ste en daarbij een van de meest indrukwekkende en wat dat be treft heeft 't dus alles mee. „Sonnetten maken een gewijde, ui- tert poëtische en razend knappe indruk. Maar je kunt een sonnet uit je hoofd schrijven. Je kunt het bijna improviseren als je een beetje boft met je rijmwoorden en in goede conditie verkeert. „Verder heb ik het ollekebolleke niet uitgevonden, maar ik heb wel de oorspronkelijke vorm, double dactyl, in Nederland geïntroduceerd. Die werd in 1967 in New York voor het eerst gepu bliceerd. Ik kwam het tegen in een Amerikaans boek en heb het ogenblikkelijk aangepast aan de Nederlandse taal. En ik heb het de naam ollekebolleke gegeven". - Zijn ollekebollekes moeilijk om te maken? Drs. P., zo te zien met oprechte be scheidenheid: „Nee, ook al niet. Het is natuurlijk zeer afhankelijk van de routine. Het gaat om twee strofen van vier regels elk. De re gels 1, 2, 5 en 6 bestaan elk uit twee dactily, de regels 3,4 alsook 7 en 8 omvatten elk drie dactyli plus een beklemtoonde letter greep. Het enige verplichte rijm treedt op in de regels 4 en 8. Ver der moet regel 1 een motto heb ben, regel 2 't onderwerp, bij voorbeeld Ferdinand Bordewijk en de zesde regel moet slechts een woord bevatten met de na druk op de vierde lettergreep van de zes die 't moet tellen. Zo heb ik dus een ollekebolleke ge maakt op Goejanverwéllesluis" - U stelt de vorm dus voorop. Maar is de inhoud niet net zo belang rijk, moet die zelfs niet prevale ren? „Daar wil ik straks nog wat over zeggen." - Een ander onderwerp is kennelijk welkom voor dit moment. Leest de heer Poltzer ook Nederlandse literatuur? Gewoon, om bij te blijven? Drs. P.: „Ik lees voornamelijk En gels" - Helemaal niets in het Nederlands9 „Nou ja, plichtsgetrouw, een paar keer per jaar. Ik heb gelezen De Aanslag. En... Onder professoren van Willem Frederik Hermans. Dan mag ik Biesheuvel graag le zen, al is het geen gewoonte van me, hetzelfde geldt voor Hotz, Wolkers sla ik voetstoots over" - Dat wil zeggen, dat u toch ooit iets van Wolkers gelezen hebt, het af wijzend oordeel is gefundeerd. „Zeker, ik heb wel eens iets van Wolkers gelezen, maar daarna niet meer". Drs. P.'Mijn geluk is dat ik geen glamour heb'. (foto gpd> - En is er invloed uitgegaan van de literatuur die u tot u genomen hebt? „Voorzover er sprake is van invloe den, dan hebben die zich al heel lang geleden voorgedaan. En dan voornamelijk uit het Engelse taalgebied. Ofschoon ik voordien Willem Elschot al leerde kennen. Dat moet ik wel vermelden. Die heeft mij zodanig geimponeerd, wat hij nog steeds doet, dat van hem natuurlijk zeker invloed is uitgegaan. Zijn taaiarchitectuur is zo majestueus, dat je onwille keurig streeft naar een zelfde greep op de Nederlandse taal. „Iets wat je niet hebt, om maar een zeer oude te noemen, bij Coupe rus. Die laat zich aardig lezen, het is curieus, en het is ook zeker niet onbekwaam, maar het is een stijl waarmee je jezelf absoluut niet kunt verenigen of identifice- - De Engelsen. „Ik noem maar een paar namen. Ik wil er nu niet te diep op ingaan. Thackeray, MacDonnell, Damon Runyan". - Wie is die laatste? „Die is een Newyorkse sportver slaggever. Hij was oorspronke lijk verslaggever, en dat is na tuurlijk een heel nederig vak, maar in de Verenigde Staten zijn juist hele grote auteurs voortge komen uit die branche. Dat is hieraan te danken, waarschijn lijk, dat ze de stomvervelende en onbelangrijke dingen moeten be schrijven op zeer levendige en af wisselende wijze. Ze moeten dus grijpen naar vele synoniemen en sterke werkwoorden. „Runyan leverde korte verhalen over kleine gangsters, uiterst kleurrijk. Hij deed dat in het ech te slang van New York. Werkelijk een meester". - Komt uit die richting invloed? „Voor de vorm wel. Engels is een adembenemend werelddeel, taalkundig gesproken, een rijk waar je een mensenleven kunt doorbrengen zonder dat je de grenzen ontdekt". Drs. P., hoewel met zeer veel succes werkend in het cabaret, is slechts zelden onderwerp van roddelbla den. „Mijn levenswandel is zeker niet ingetogen of ascetisch, maar mijn geluk is: ik heb geen gla mour. De bladen zien mii als een academicus, wat ik tenslotte ben. Derhalve ben ik geen sappig ma teriaal. Ik ben een schrijver, dat trekt hen ook al niet aan". - Hoe groot is uw produktie? „Ik denk dat er nu tussen 25 en 30 boekjes van mij zijn uitgekomen, 't Zijn niet allemaal folianten. Er zijn er enkele bij die niet van be lang ontbloot zijn, zoals Plezier dichten, dat is ook meermalen herdrukt. Plezierdichten, dat is allereerst vormvast, of dat nu gaat om ollekebolleke of sonnet, of rederijkerspoëzie. Verder moet het per se niet hermetisch zijn, maar hoeft niet nadrukke lijk grappig te zijn. Ook serieuze onderwerpen zijn bruikbaar, zo als ik indertijd in een sonnet de dood van mijn poes heb beschre- „Het woord plezier slaat meer op de aangename manier van lezen dan op hilariteit". - Komt het gevaar van de manier tjes niet levensgroot om te hoek kijken? „Je moet zo schrijven dat de lezer het geknutsel niet in de gaten heeft. Er is één naam, die moet u beslist noemen in dit verband: Simon Kneppter, student in Utrecht, auteur van „Heer be waar de kattenmepper". Kan ik met de grootste warmte aanbeve len. LEIDEN Een aantal kleinere theaters in ons land, waaronder het LAK-theater in Leiden, heeft minister Brinkman van cultuur verzocht een groter deel van de subsidiegelden voor toneel aan incidentele produkties toe te kennen. Volgens deze theaters wordt 94 procent van het rijkstoneelbud- get aan de 'vaste' repertoiregezel schappen toegekend. Zij vinden dit een onrechtvaardige verde ling, "zeker omdat de incidentele en kortlopende initiatieven op dit moment voor de noodzakelij ke vernieuwing en ontwikkeling zorgen". De groep van veertien theaters, waaronder Shaffy en de Balie in Amsterdam, de Toneelschuur in Haarlem, Theater aan de Haven in Den Haag en 't Hoogt en de Blauwe Zaal in Utrecht, hebben dit in een brief aan de minister gesteld. Die brief gaat vergezeld van een uitgebreid overzicht van de incidentele produkties, die deze theaters voor het komend jaar willen ontwikkelen en van de kosten die dat met zich mee brengt. In de brief wordt gesteld dat juist in het 'marge' theater, tegen fi nanciële verdrukking in, een constante stroom van interessan te aktiviteiten is waar te nemen. "Wij achten het voor de ontwik keling van het theater in Neder land van groot belang, dat voor deze initiatieven meer middelen ter beschikking komen". De veertien theaters sluiten met hun brief aan bij het in oktober uitgebrachte advies van de Raad voor de Kunst aan de minister. Daarin werd een verschuiving in het rijkstoneelbudget ten gunste van incidentele initiatieven be pleit

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1983 | | pagina 17