Eerherstel voor een boordwerktuigkundige J. Grosfeld over zijn legendarische vlucht op Batavia ZATERDAG 17 DECEMBER 1983 Extra PAGINA 25 Terwijl alle aandacht zich dit weekeinde richt op de spektaculaire reprise van de Uiver-vlucht op Melbourne, lijkt een ander hoogtepunt in de Nederlandse luchtvaart enigszins naar de achtergrond geschoven. Morgen precies een halve eeuw geleden vertrokken vier mannen van stavast voor een eerste geslaagde vlucht met een Fokker F-15 Pelikaan naar het toenmalige Batavia. Van de bemanning is alleen'boordmeccano' J. Grosfeld uit Hilversum nog in leven. In bijgaand interview vertelt hij over de barre omstandigheden waaronder destijds vluchten op Nederlands Indië werden gemaakt. En het zit hem ook dwars dat de technicus in die dagen nauwelijk in beeld kwam. Vandaar: Op 18 december vertrokken ze van Schiphol naar Batavia, en al op 30 december waren ze terug. Nederland stond op z'n kop, vijftig jaar geleden. De wereld keek toe met open mond. De mannen van de Pelikaan Smirnoff en Soer aan de stuurknuppel, Grosfeld de boordmeccano en Van Beukering de marconist - deden vier dagen, vier uur en veertig minuten over de heenreis, en over de terugreis zelfs nog een paar minuten minder. Zo snel was nog nooit de halve wereld afgevlogen. Schiphol was die 30e december 1933 gehuld in mist en regen. Het was hondeweer. Maar er stonden meer dan 21.000 mensen te juichen toert Smirnoff na drie mislukte pogingen de Fokker F-18 Pelikaan veilig op de glibberige Nederlandse bodem deed landen. In tegenstelling tot negen jaar eerder (na de eerste Indiëvlucht) werden nu alle bemanningsleden, ongeacht rang of stand, benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje Nassau. Het duurde drie maanden voor het viertal na alle huldigingen, celebraties en loftuitingen weer gewoon aan het werk kon gaan. Bijna 83 jaar is hij nu, de boordwerktuigkundige van toen, J. H. M. Grosfeld. Hij is het enige bemanningslid van de Pelikaan, dat nog in leven is. Hij weet hoe het toen gegaan is, wat zich afspeelde in de nacht van 18 op 19 december 1933, toen de Pelikaan voor de lange reis vertrok. En niet te vergeten de triomfantelijke thuiskomst bijna twaalf etmalen later. Onjuist „Ik heb het nooit juist gevonden, dat de media geen aandacht hebben besteed aan de boordmeccano, de werktuigkundige. Het korps werktuigkundigen bestond toen nog niet. We hadden niet eens een uniform, zelfs niet dat van de foto's. Alleen voor de Indië-route hadden we een khaki hemd en broek, en een tropenhelm. Dat was dan ook wel nodig. Maar zonder de meccano waren die Indië-vluchten nooit mogelijk geweest". „Op het nachtstation gingen de piloten direct naar het hotel. De meccano bleef achter. Om de motoren te onderhouden, om toezicht te houden op het tanken, en vaak moesten we dat ook nog zelf doen. Tankwagens waren er niet, in de woestijn en de wildernis. Er waren blikken, met vier imperial gallon. Zeg maar achttien liter. Er ging tweeduizend liter mee. Dat moest door een trechter, met een zeemleren lap. Die zeem, dat was om te voorkomen dat er water in de benzine kwam". Het gesprek vindt plaats bij wijze van eerherstel, onder de voorwaarde dat we het ditmaal zullen hebben over de rol van de boordmeccano. De hond wordt in de keuken gelaten, zodat er ongestoord gesproken kan worden. Voor het raam hangt een groot model van de Pelikaan, aan de muur prijkt een oorkonde. „Na de Pelikaan heb ik niet zo lang meer gevlogen. Je maakt promotie, nietwaar, en dan kom je op de grond terecht". Vijf dagen Grosfeld kwam in 1918 als 17-jarige bij de nog jeugdige Marine Luchtvaartdienst. Hij bleef er tot hij in april 1930 bij de KLM terecht kon. „In april kwam ik, en in december vloog ik al naar Indië. We kwamen niet verder dan Athene. Er was van alles misgegaan, wat er maar kon misgaan. En we hadden er vijf dagen over gedaan om er te komen. We vlogen toen over de Balkan, en dat kon vooral 's winters gevaarlijk zijn. Op de vleugels en op de propeller kon zich ijs afzetten, en er bestond toen nog niets waarmee je dat in de lucht weer weg kon krijgen. En onderweg op de stations had je ook niet veel hulp". „In het begin vlogen we met drie man, zonder passagiers. Die kwamen later. We lu-egen van de KLM voor zo'n vlucht met een F-7 drie schoppen, drie revolvers, drie paar laarzen en een waterdestilleerapparaat mee. Een marconist ging niet mee, dat kon toen nog niet. Met de F-7 was het twaalf dagen uit en twaalf dagen thuis. En zeker veertien dagen hard werken in Bandoeng om het vliegtuig klaar te krijgen voor de terugreis. Dat gebeurde bij de luchtmachtafdeling van het KNIL, het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger. Zonder het KNIL waren die Indiëvluchten niet mogelijk geweest. Ik kwam wat later, toen het al bijna een geregelde dienst begon te worden, ik heb het allereerste uur niet eens meer meegemaakt". Onderweg in de lucht had Grosfeld, net als zijn collega's, niet zoveel te doen. Het werk begon pas nadat het toestel was geland voor de nacht, of voor een nieuwe lading brandstof. Cursus „Toen ik bij de KLM kwam, kreeg ik een cursus. Als werktuigkundige moest je het hele vliegtuig kunnen onderhouden en repareren. Die vliegtuigen van Fokker hadden een romp van autogeen gelast staalbuis. Dat geraamte werd stijf gehouden door een overspanning van staaldraad. Daarmee kon je de romp richten. Op die buizen zaten houten latten en daarop was weer linnen gespannen. Ook dat moest je kunnen, linnen spannen. Als een vliegtuig bij de landing een beetje te hard was neergekomen, dan moest je controleren of de romp nog wel recht stond en hem zonodig bijstellen. De vleugels waren van hout, met triplex er overheen". „Je hoort tegenwoordig wel van vogelaanvaringen, maar die zijn er altijd al geweest. De vogels gingen dwars door het triplex van zo'n Fokker-vleugel heen. Bij de eerstvolgende tussenlanding plakte je een nieuw stuk triplex over zo'n gat. En je kon in geval van nood natuurlijk de hele motor uit elkaar halen. Maar dat gebeurde eigenlijk nooit". „Je had veel werk aan die F-7B's, je kreeg het niet cadeau. En dat deed je dan allemaal voor f 33,60 per week. Voor de Indië-vluchten kreeg je wat extra. Je kreeg daggeld, je vliegurentoeslag en meer van dat soort dingen. Als je het handig deed kon je er wat aan overhouden. En het was avontuurlijk, hè. Dat telde ook „Je was tenslotte gek van de luchtvaart. Het was een betrekkelijk kleine familie, je was altijd onder elkaar en iedereen kende elkaar. Vorige maand ben ik met een stel meccano's nog naar de Uiver wezen kijken. Dan zie je elkaar nog eens terug, en je praat wat over herinneringen aan die tijd". Op het oog Vliegen gebeurde in die jaren nog op het oog. Veel instrumenten telde de cockpit nog niet. Geen kunstmatige horizon, geen automatische piloot. „In de bodem zat een gat. Voor dat gat kon je een raam draaien, met daarop draden gespannen. Als de draden evenwijdig liepen met de golven kon je de richting van de zijwind boven zee aflezen. De kaart zat op een trommel gerold. Als we weer een eindje verder waren, draaide de piloot de trommel ook een stukje door. De piloten losten elkaar af, maar wij zaten ook wel eens te roeien. Dat mocht natuurlijk niet, maar er mocht zoveel niet, en als je eenmaal in de lucht zat wasje toch op jezelf aangewezen". „Je zat zes of zeven uur per dag in de lucht en je kreeg het pas druk op de grond. Zonder een technische man aan boord was dat met de Pelikaan ook niet door gegaan". De vlucht van de Pelikaan blijkt in de marge toch bespreekbaar. Het is ook een te indrukwekkende gebeurtenis geweest om buiten beschouwing te kunnen laten. Het was een hoogtepunt in de Nederlandse luchtvaart, tenslotte. „We hadden die dag vóór 12 uur moeten vertrekken, met de Zilvermeeuw. Het was een prachtig vliegtuig, het modernste dat er was, ook met drie motoren, maar tegelijk ook een intrekbaar landingsgestel. Dat moest ik met handkracht binnenhalen. Ik stond dan te zwengelen als een orgeldraaier. We hadden er zeventig uur op proef mee gevlogen bij Fokker, daarna uitgetest op de lijn Berlijn-Londen. Als hij vloog, dan vloog hij als een scheermes. Maar hij zat vol kinderziekten. In Engeland hadden we al eens aan de grond gestaan. Toen we zouden weggaan, braken de tandwielen van de aandrijfas in de middenmotor". „Er waren veel mensen, voor het vertrek. De Zilvermeeuw was bijna honderd kilometer per uur sneller dan de Pelikaan. Daar was alles op berekend. De bevoorrading, de bezetting van de radiostations onderweg. We hebben niet eens meer gekeken of die motor nog te repareren viel. We moesten weg, met die post voor de Kerst, en in de hangar stond de Pelikaan klaar. Voor de gewone vlucht, een paar dagen later. Er waren wat kleine gebreken aan, en er was geen tijd om dat te verhelpen voor het vertrek. We wisten alleen niet of het ook kon". „Plesman zei: als jullie zeggen dat het kan, dan kan het. Soer heeft het toen uitgerekend. Denk erom, had Plesman gezegd, geen extra risico's nemen. Maar ja, je hebt geen passagiers bij je, dus je doet toch wat meer dan op een normale vlucht. Met de Zilvermeeuw zouden we, net als altijd, 's nachts aan de grond blijven. Maar nu moesten we dag en nacht doorvliegen orn het op tijd te halen. Dat is gelukt, en dat maakte die vlucht zo bijzonder. Dat gebeurde vrijwel nooit, dag en nacht doorvliegen. We hebben ook nog de post van de Postjager opgehaald". ,,'s Nachts om één uur zijn we vertrokken, in Rome heb ik nog de lekke vlotter van een carburateur staan solderen. We zijn verder alleen maar geland om brandstof en proviand in te nemen. Het schema voor radiocontact met de grond, daar hadden we niets aan, want die waren 's nachts nooit bezet, en dan hadden we het juist nodig. We namen iets meer risico, want zo'n vlucht maak je ook maar één keer". Voor de terugreis was er in Bandoeng een extra brandstoftank ingebouwd. Om het verwachte tijdverlies door de tegenwind te compenseren. Met meer benzine kon er langer worden doorgevlogen, met minder tussenlandingen. „In Marseille hoorden we dat 20.000 mensen ons op Schiphol stonden op te wachten. We hoorden ook dat het heel slecht weer was. We hadden door die extra tank zoveel benzine dat we desnoods naar Berlijn hadden kunnen uitwijken. Maar met z'n vieren is besloten om toch te proberen te landen. Drie keer misten we het baken, de vierde keer lukte het". In 1931 kwamen de eerste passagiers op de Indiëvluchten, hoogstens vier per keer. Voor Grosfeld geen succes, die meevliegers. Aangezien de werktuigkundige onder het vliegen zijn tijd maar zat te verdoen, en de passagiers aangenaam moesten worden beziggehouden, was de oplossing gauw gevonden. „Plesman zei: die lui hebben toch niets te doen. Maar ik ben nooit een steward geworden. Ik ben er nooit in geslaagd het de passagiers echt naar de zin te maken. Je had er de mogelijkheden natuurlijk ook niet voor, maar het lag me niet". Mevrouw Grosfeld ververst onderwijl de koffie, en brengt de voorraad koekjes weer op peil. „De drankjes bewaarde je in een oud benzineblik vol ijsblokjes uit het laatste hotel. Iets warms was er nooit in de lucht. Wel broodjes, ook uit het hotel. Meestal was het kip, want alle hotels hadden kippen. Soms kon je ham krijgen. Verder waren er thermosflessen met koffie. Je deed dat soort dingen, voordat er passagiers meegingen, ook al voor de bemanning. Maar dan werd er niet op de bediening gelet en keek niemand op als het smeer van de motor van de afgelopen nacht 's ochtends nog onder je nagels zat". „De piloten en de passagiers gingen op ieder station rechtstreeks naar het hotel. De meccano bleef achter. De cabine moest schoongemaakt en ontsmet, het vliegtuig moest worden klaargemaakt voor de volgende dag. De passagiers moesten worden vertroeteld, dat had Plesman goed in de gaten. Maar ik zat praktisch altijd alleen te eten en kreeg niet meer dan een paar uur slaap. De marconisten hielpen dikwijls mee, dat moet ik wel zeggen". „Wij waren eigenlijk monteurs en technisch verantwoordelijk voor de hele machine. De vliegers hadden het zwaarste werk. Het was allemaal primitief, maar ze kwamen altijd uit waar ze moesten zijn. Wij werktuigkundigen waren niet belangrijker, maar niemand heeft in al die jaren aandacht besteed aan onze rol aan boord. Ik wil niets zeggen over de kwestie met de Airbus, waar de vliegers eisten dat er een werktuigkundige mee zou vliegen. We leven nu in een andere tijd. Ik heb nog op myn donder gehad van de directie omdat mijn „bediening" van de passagiers iemand aanleiding tot klachten had gegeven. Ik heb 35 jaar by de KLM gewerkt en heb er veel beleefd Maar ook toen al was bij de KLM de passagier het belangrijkste". De eerste Indiëvlucht van de KLM vond plaats in het najaar van 1924. Een éénmotorige Fokker F-7 vertrok op 1 oktober. Op 24 november werd een veilige lan ding uitgevoerd bij wat toen nog Batavia heette, nadat een onherstelbaar beschadigde mo tor en een collecte voor een nieuwe voor een maand opont houd in Philippopolis hadden gezorgd. Het waren experimentele vluch ten, die na deze eerste sprong in het duister volgden. Zo nu en dan ging er een vliegtuig naar het oosten om zo tot een regel matige dienst te komen. De F-7 uit 1924, met een 480 pk motor en een kruissnelheid van 140 km per uur maakte in 1925 plaats voor de F-7A, met een sterkere motor en een 20 kilometer hoge re snelheid. De KLM groeide in naam en faam en in 1927 werd de eerste kerstpostvlucht ge houden. Met een driemotorige uitvoering van de F-7A werd in negen da gen naar Batavia gevlogen. Zes tien dagen later was het toestel terug op Schiphol. Het was ech ter de aanzienlijk grotere F-7B- 3M uit 1928 waarmee in 1930 uit eindelijk een veertiendaagse lijndienst werd geopend. Het kon voorkomen dat een opmer kelijk draagkrachtig of haastig persoon als passagier meevloog naar Batavia, maar in de regel bleef de lading beperkt tot post en vracht. Voor de KLM was dat voldoende om de dienst renda bel te houden. De Nederlandse luchtvaart was toonaangevend in de wereld, en betrouwbaarder vliegtuigen dan de Fokkers bestonden er nog niet. De F-12 was zo be trouwbaar, dat in oktober 1931 een veertiendaagse dienst kon worden omgezet in een weke lijkse vlucht op Batavia, en om gekeerd. Een jaar later werd al de honderdste Indiê-vlucht uit gevoerd, vertrokken op 20 okto ber en weer thuis op 14 novem ber. De combinatie post-vracht-passa- giers bleek uitstekend te werken. Zo uitstekend, dat de KLM concurrentie kreeg. De scheepvaartmaatschappijen Stoomvaart Maatschappij Ne derland en de Rotterdamse Lloyd financierden de bouw van de Postjager. Een zeer snel en (evenals de Fokkers) driemo- torig vliegtuig. De KLM had om aan de uitdaging het hoofd te kunnen bieden bij Fokker de F-20 Zilvermeeuw besteld. Groter dan de Postja ger, groter ook dan de opvolger van de F-12, de F-18 met zijn drie motoren van 440 pk en een kruissnelheid van 208 km per De Zilvermeeuw kwam te laat. Drie motoren van 600 pk en een kruissnelheid van 250 km per uur mochten in 1933 nog een wonder heten, een jaar later was dat allemaal verouderd, voorbijgestreefd door de Ameri kaanse laagdekkers van alumi nium met een hogere snelheid, minder onderhoud en meer pas sagiers. Tegen Kerstmis 1933 was dat nog niet tot de Neder landers doorgedrongen. De Postjager vertrok op 9 decem ber om nog geen dag later te stranden in Brindisi. De Zilver meeuw bracht het er nog slech ter van af. De Pelikaan, een werkpaard zonder kapsones volbracht de opdracht zonder mankeren. Het was een voorlopig hoogte punt in de Nederlandse vlieg tuigbouw. Aan de Melbourne- race, in het najaar van 1934, zou den naast de Uiver ook de Post jager en de nieuwe Fokker F-36 deelnemen. De Uiver verwierf onsterfelijke roem, de F-36 kwam niet aan starten toe en de Postjager strandde opnieuw halverwege en ging daarbij in vlammen op. De Fokkers bleven echter na de kerstvlucht van de Pelikaan in 1933 nog twee jaar de Indiè-lijn domineren. Pas in 1935 verwe zen de Amerikaanse „blikken vogels" het hout, linnen en staalbuis van de Fokkers defini tief naar de vergetelheid. Nog eenmaal deed Fokker van zich spreken. Een maand na de over winning van de Uiver, en een jaar na de Pelikaan, vloog de F- 18 Snip non-stop de oceaan over. Een huzarenstukje waar 1 andvliegtuigen zich in die tijd niet aan plachten te wagen. Uit gerust met extra tanks vloog de Snip via de Kaap Verdische ei landen naar Suriname en Cura sao, waar hij tot 1940 in gebruik bleef, als laatste Fokker in dienst van de KLM. Sinds de dagen van de Pelikaan is er nogal wat veranderd in de wereld van de luchtvaart. De route naar Indonesië wordt nu onderhouden door Boeing-747 vliegtuigen. Dat betekent een startgewicht van enkele hon derdduizenden kilo's, tegenover 7850 kilo van de Fokker F-15. Dat het betekent 391 passagiers in plaats van vier. En een reis tijd, (inclusief tussenlandingen) van zestien uur en drie kwar tier. De Pelikaan deed er ruim honderd uur over. Betaalde de elite in 1933 welge teld 1750 gulden voor een enkel tje in de F-18 of F-12, nu is voor dat bedrag een verhoudingsge wijs zeer comfortabele toeris tenklasse te koop. Het kan zelfs nog goedkoper, zodat de jaren dertig zelfs als het om geld gaat het pleit verliezen. Een goed koop toeristenretour Indonesië is al voor iets meer dan 2000 gul den te koop, ook al waren de pa pieren guldens van 1933 ruim twaalf maal meer waard in koopkracht dan het nikkelen muntstuk van 1984. Boordmeccano Grosfeld met een schaalmodel van de Pelikaan waarmee hij vijftig jaar geleden de legendarische kerstvlucht naar Batavia maakte. (FotoOPD). door Evert van Tijn De bemanning van de Pelikaan: v.l.n.r. Smirnoff, Soer, Grosfeld en Van Beukering. (FotoGPD).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1983 | | pagina 25