Tevredenheid
over uitkering
c
De ambtenaar
levert veel in
Driekwart wil
loon inleveren
Minder arbeid,
minder loon?
Vakantie en auto sneuvelen eerst
ZATERDAG 17 DECEMBER 1983
Extra
De Nederlander is dik
tevreden over het niveau van
de werkloosheidsuitkeringen
(het eerste halfjaar 80, daarna
nog twee jaar lang 75 procent
van het laatste loon) of vindt
zelfs dat het ook wel met
minder kan.
Driekwart van de ondervraagde
kostwinners vindt de WW genoeg
of zelfs teveel, respectievelijk 62,5
en 13,5 procent. Een kwart van de
mensen - en daar hoort in elk geval
bijna de helft van de werklozen zelf
bij - vindt echter dat de uitkering
omhoog moet.
Bij de aanhang van de drie grote
politieke partijen bestaat vrij grote
overeenstemming over de
juistheid van de bestaande
WW-uitkeringen. In de PvdA en
het CDA beiden ruim 66 procent,
bij de WD-aanhang nog altijd 59,5
procent. Bij de minder tevredenen
is er wel een onderscheid te maken
tussen linkse en rechtse stemmers:
bij de PvdA vindt 27,5 procent de
uitkering te laag, WD-stemmers
vinden juist in diezelfde mate de
uitkering te hoog.
De CDA-kiezer zit er zoals
gebruikelijk tussenin. Voor een
verhoging van de WW-uitkeringen
is een even klein percentage te
vinden als bij de liberalen, de
tevredenheid over de huidige
stand van zaken deelt hij met de
socialisten, maar het percentage
CDA-ers dat vindt dat de
WW-uitkeringen best omlaag kan
ligt ergens halverwege tussen
socialisten en liberalen en een stuk
hoger dan het gemiddelde van alle
politieke richtingen.
Waar vinden we de echte
ontevredenen, bij welke partijen
zoeken groepen hun heil die
massaal de WW te hoog dan wel te
laag vinden. Ruim 46 procent van
de pptentièle
Centrumpartijstemmers vindt de
WW-uitkeringen te laag. Maar ook
CPN- en GPV-stemmers zijn bijna
voor de helft ontevreden en vinden
dat de uitkering omhoog zou
moeten.
Anderzijds is ook weer bijna 50
procent van de
Centrumpartij-aanhangers wel
tevreden met het huidige niveau
en vindt slechts vier procent de
WW te hoog. Omgekeerd zijn de
WD-stemmers relatief de grootste
tegenstanders van de in hun ogen
te hoge WW, zoals gezegd 27
procent. Op de voet gevolgd door
RPF-stemmers (24 pet).
Gemeten naar inkomensgroepen
vinden we, zoals te verwachten, de
grootste groep ontevredenen bij de
lagere inkomens en de grootste
groep dié vindt dat het wel wat
minder kan zit bij de hogere en
hoogste inkomens. In de groep van
ongeveer anderhalf twee keer het
modale inkomen (f 35.000 tot
f 45.000 netto) wordt de landelijke
tendens, zoals die zich uit de
enquête laat afleiden, vrijwel
volledig weerspiegeld, 63,5 procent
vindt de uitkering correct, 22 pet
wil hem hoger en 14 vindt dat het
lager kan. Opmerkelijk is dat nog
altijd de helft van de laagste
inkomens, evenals de helft van de
hoogste inkomens, min of meer
tevreden is met het bestaande
uitkeringsniveau bij werkloosheid.
Het recht op een eigen volwassen
uitkering voor de partner, in de
meeste gevallen de werkende
gehuwde vrouw, wordt
aanmerkelijk minder serieus
genomen. Slechts elf procent van
de ondervraagden vindt de huidige
uitkering voor een werkloze
partner, die geen hoofdkostwinner
is, te laag. Terwijl ruim het dubbele
dat vindt voor de kostwinners,
bijna 24 procent. Bij de beide
regeringspartijen vindt zelfs bijna
de helft dat deze uitkering voor de
inbrenger van het tweede inkomen
wel naar beneden zou kunnen.
Voor de CDA-partners 49, voor de
WD-partners 48 procent.
Bij de niet (of niet meer) in het
arbeidsproces ingeschakelde
ondervraagden blijkt de
waardering van het huidige
WW-niveau nauwelijks af te wijken
van de eerder genoemde totale
cijfers. Ook hier tekent zich een
ruime meerderheid af die de
huidige WW-uitkeringen precies
goed vindt. Van 51,5 procent van
de werklozen, 65 procent van de
arbeids-ongeschikten tot meer dan
70 bij dienstplichtigen en
gepensioneerden. Alleen de zieken
zijn het hier slechts voor 37
procent mee eens.
Naast de meerderheid tevredenen
vertonen de overige
niet-werkenden wel grote
onderlinge afwijkingen. Werklozen
(45 pet) en vooral zieken (54,5 pet)
vinden de
werkloosheids-uitkeringen te laag.
Daar tegenover staan
gepensioneerden die voor bijna
een kwart vinden dat het wel lager
kan en slechts 4,5 pet van hen wil
de WW omhoog hebben. Behalve
de eerder genoemde
gepensioneerden en de mensen in
opleiding vindt hier overigens wel
een erg klein percentage dat de
WW-uitkering ook lager zou
kunnên zijn.
Bijna 85 procent van de Nederlandse huishoudens is
tevreden met het inkomen waarmee het moet rondkomen.
Vijftien procent denkt daar anders over. Van de tevreden
groep vindt 19 procent het inkomen voldoende, 30 procent
goed en ruim 35 procent geeft als oordeel over het
gezinsinkomen „zeer goed".
Onderaan de inkomensladder wordt veruit het negatiefst
over dat inkomen geoordeeld. Huishoudens met een
inkomen onder de f 20 mille netto per jaar (ruwweg de
minimumloongrens) zijn daar in meerderheid ontevreden
over. Boven deze inkomensgrens behalen de tevredenen
een meerderheidspositie, die groter wordt met het
stijgende inkomen. Komt er in het huishouden meer dan
f 25 mille per jaar netto binnen, dan vinden de meeste
mensen dat een goed tot zeer goed inkomen. Boven de
grens van f 40 mille is zelfs een meerderheid te vinden die
dat inkomen als „zeer goed" omschrijft.
,|t wil Wik
bemens
De ambtenarenacties zijn aan
Nederland niet ongemerkt
voorbij gegaan. Veel mensen
vonden het trouwens onzin dat
de ambtenaren actie voerden,
omdat ze zoveel beter af
zouden zijn dan de werknemer
in het bedrijfsleven. De
enquête geeft geen simpel
antwoord op de vraag wie
gelijk heeft. Maar er blijkt wel
uit dat veel ambtenaren in
inkomen achteruit zijn gegaan
door de bezuinigingen. De
„Het gemiddelde salaris van mijn
collega's is nu f 1.700. Ze lopen nu
de kans gezien de bezuinigingen
bij de ambtenaren en het
onderwijs in ieder geval per 1
januari een extra korting van 3,5
procent te krijgen of ontslagen te
worden. De zogenaamde vette
salarissen en de veilige baantjes
van de ambtenaren zijn voor onze
groep dus een fictie".
Ongeschoolde en geschoolde
arbeiders zijn bij de overheid niet
beter af dan in het bedrijfleven.
enquête is overigens ruim vöör
de acties gehouden.
Ambtenaren blijken kampioenen
in het inleveren te zijn. Meer dan
de helft zegt dat ze de afgelopen
tijd minder zijn gaan verdienen. En
bijna 70 procent legt de oorzaak bij
de bezuinigingen. In het
bedrijfsleven liggen die cijfers heel
anders. Daar zijn veel minder
mensen achteruitgegaan in
inkomen (36 procent).
Van die 36 procent is 'slechts' 40
procent achteruitgegaan als gevolg
van bezuinigingen. Ontslag is bij
het bedrijfsleven overigens een
goede tweede als oorzaak van
inkomensdaling. Het gaat om 15
procent, wat veel meer is dan bij de
overheid; onder de ambtenaren
werd de inkomensdaling voor
slechts 5 procent aan ontslag
geweten.
Het gemiddelde jaarsalaris van een
hoofdkostwinner die bij de
overheid werkt is 30.712 gulden
per jaar, tegenover 28.497 gulden in
het bedrijfsleven. Dat scheelt een
dikke 2.000 gulden per jaar. Het
gaat dan natuurlijk wel om
gemiddelde cijfers. Uitgesplitst
naar leeftijd en opleiding blijkt de
zaak niet zo eenvoudig te liggen.
Ook bij lagere ambtenaren gaat het
natuurlijk om gemiddelde cijfers.
Er zijn er velen, die helemaal niet
beter af zijn dan hun collega's in
het bedrijfsleven, getuige de brief
van een van de inzenders. Het gaat
om een man die in het onderwijs
werkt bij het zogenaamde
nietonderwijzende personeel. Ook
het niet-onderwijzend personeel is
getroffen door de extra korting op
de salarissen die in het onderwijs
heeft plaatsgevonden.
gemiddeld zelfs wat minder
wanneer ze ambtenaar zijn. De
grote verschillen in inkomen zitten
vooral bij de lagere en middelbare
employés. Die verdienen bij de
overheid per jaar zo'n 2.000 gulden
meer dan in het bedrijfsleven.
Mensen met alleen lagere school of
met een lagere beroepsopleiding
hebben bij de overheid wel meer
kansen op een beter betaalde
functie. Het gemiddelde inkomen
van mensen met een dergelijke
opleiding is bij de overheid 27.000
gulden. Bij het bedrijfsleven is dat
2.000 gulden minder.
Wie van de universiteit afkomt,
kan beter een baan bij een bedrijf
gaan zoeken. Voor mensen met een
universitaire opleiding ligt het
aanvangssalaris in het
bedrijfsleven hoger en het salaris
blijft sneller stijgen. Hoe ouder
men wordt, des te groter wordt het
verschil. Iemand die gestudeerd
heeft en ouder is dan 45 jaar,
verdient bij de overheid 53.000
gulden en zou in het bedrijfsleven
met 10.000 gulden meer naar huis
Een vaak gehoord argument
waarom ambtenaren best wat
zouden mogen inleveren, is de
zekerheid die ze hebben dat ze niet
ontslagen kunnen worden. Wie de
plannen van de overheid een
beetje bijhoudt, weet dat zulks niet
meer helemaal opgaat. Ontslagen
bij het onderwijs, dreigende
ontslagen bij het
bibliotheekwezen... de tijden
veranderen. Dat blijkt ook uit de
reacties in de enquête. Bijna 5
procent van de ambtenaren die
achteruit zijn gegaan in inkomen,
meldt immers dat dit komt doordat
ze ontslagen zijn.
Ondanks het feit dat veel
ambtenaren ingeleverd hebben,
zijn ze best tevreden met hun
inkomen. Dat geldt ook in het
bedrijfsleven. Daar valt wel op dat
er grotere verschillen zyn tussen
mensen die vinden dat hun
inkomen voldoende of meer dan
dat is, en mensen die hun inkomen
ontoereikend of slecht vinden.
Ontevreden tot zeer ontevreden is
in de bedrijven 10 procent en bij de
overheid 8 procent. Zeer tevreden
is 41 procent in het bedrijfsleven
en 39 procent van de ambtenaren.
WlNr«'?
SP0?T
V
Als mensen hun baan dreigen
kwijt te raken, willen ze wel
een deel van Hun loon
inleveren voor behoud van hun
werk. Driekwart van de
geënquetteerden is daartoe in
ieder geval bereid. Gemiddeld
wil men 10 procent loon
inleveren. Maar er zit een
addertje onder het gras. Bij
nadere beschouwing blijkt die
bereidheid nauw samen te
hangen met de verwachting
dat woorden niet in daden
hoeven te worden omgezet.
Politieke en levensovertuiging
blijken trouwens een rol te spelen
in de bereidheid van mensen om
voor hun baan in te leveren.
Mensen met een christelijke
levensovertuiging zijn er eerder
toe bereid dan mensen die op
linkse partijen hebben gestemd.
Opvallende uitschieters zijn de
GPV-, EVP- en CPN-stemmers. Bij
de eerste twee partijen is iedereen
bereid om in te leveren, bij de
CPN'ers ligt de bereidheid
duidelijk onder het gemiddelde. 43
procent wil daar inleveren voor het
behoud van zijn baan.
Hetzelfde beeld doet zich bij de
vakbonden voor. CNV-ers en leden
van de Vakcentrale MHP (midden-
en hoger personeel) willen vaker
inleveren (ruwweg 80 procent) dan
leden van de FNV. Deze laatste
organisatie telt overigens toch nog
een ruim percentage 'inleveraars'
in haar gelederen, zo'n 68 procent.
Mensen met een hoog inkomen
vinden het veel makkelijker om in
zo'n geval loon in te leveren dan
mensen met een laag inkomen. In
gezinnen waar tussen de f 45.000
en de f 80.000 netto wordt
verdiend, is 90 procent van de
kostwinners bereid om een stapje
terug te doen voor behoud van hun
baan. Waar het gezinsinkomen niet
hoger is dan f 25.000 is die
bereidheid een stuk minder. Toch
wil ook daar nog een groot aantal
mensen op die manier zijn werk
redden, zo'n 67 procent.
Wat vooral meespeelt is de
inschatting van mensen of ze hun
baan echt kwijt kunnen raken. Van
hen die dat zeer onwaarschijnlijk
achten wil 80 procent wel
inleveren als het zo ver mocht
komen. Maar als mensen denken
dat de kans op ontslag erg groot is,
wordt hun enthousiasme minder
groot: dan heeft nog maar 57
procent er geld voor over.
En dan wordt de .opvallende
bereidheid van mensen met hoge
inkomens om in te leveren
plotseling veel minder opvallend.
Want in gezinnen met een inkomen
tussen de f 45.000 en de f 80.000
netto denkt 91 procent dat ontslag
onwaarschijnlijk tot zeer
onwaarschijnlijk is, en maar 4
procent verwacht dat ontslag
mogelijk is. In nog hogere
inkomensgroepen wordt er niet
eens meer op ontslag gerekend. In
de lagere inkomensgroepen, tot
f 25.000, zegt ruim 15 procent dat er
een kans op werkloosheid is.
inttgsnW
tearing
optntrqie-
Kosten1
:ningen: Jaap Venter
Inleveren voor
arbeidstijdverkorting is niet
populair. De mensen zijn over
het algemeen niet erg bereid
om minder te gaan werken als
hun dat geld kost. Een uur of
twee per wêek gaat nog wel,
maar een forse
arbeidstijdverkorting met
evenredig inleveren van loon
(zoals in de enquête werd
voorgesteld) wordt niet
ëewaardeerd.
Opvallend is dat de
hoofdkostwinner (degene die het
meeste verdient in een huishouden
en dat is meestal de man)
gemiddeld meer dan veertig uur
per week werkt. In het
bedrijfsleven zo'n 42 uur, bij de
overheid 41. Die extra uurtjes
boven de officiële 40-urige
werkweek willen de meesten wel
afstaan. Maar minder willen ze niet
gaan werken. En dat heeft niets
met arbeidstijdverkorting te
maken, dat betekent alleen maar
dat overwerk afgeschaft wordt.
Werknemers in het bedrijfsleven
i De vakantie en de auto vallen
het eerst ten prooi aan het
bezuinigingssnoeimes,
wanneer een gemiddeld
Nederlands huishouden de
buikriem moet aanhalen.
Energiebesparing blijkt, nu de
campagnes daaromtrent al
enige tijd zijn uitgewoed en de
dikke trui zelfs mode dreigt te
worden, geen bruikbaar
bezuinigingsmiddel meer. De
derde post waarop de familie
Doorsnee in Nederland zou
matigen als de nood aan het
gezin komt, blijken de
abonnementen op kranten en
tijdschriften.
Mocht het economisch tij ten
goede keren, dan wordt extra
inkomen in de meeste
huishoudens omgezet in meer of
betere kwaliteit kleding. De
vakantie wordt in dat geval ook op
aangenamer wijze doorgebracht,
terwijl - als dat er ook nog uit kan -
het gemiddelde Nederlandse
huishouden meer in sport en
hobby investeert.
Je moet natuurlijk wèl een auto
hebben, om erop te kunnen
bezuinigen. In de enquête werd
gevraagd op welke post mensen
het eerst zouden snoeien, als hun
inkomen achteruit zou gaan.
Worden gemiddeld de vakantie en
de auto het meest genoemd (beide
in 21 van de honderd gevallen), in
huishoudens waar minder dan een
minimumloon binnenkomt wordt
eerst op kleding en alcohol
bespaard. Daar zijn waarschijnlijk
niet veel auto's te vinden en gaat
het vakantiegeld op aan andere
zaken dan vakantie. In dezelfde
inkomensgroep noemt 11 procent
de telefoon als tweede
bezuinigingspost. Dat betekent
vermoedelijk niet minder bellen,
maar de telefoon de deur uit.
Dat het aan de onderkant van de
inkomensladder moeilijker is om
te bezuinigen blijkt temeer uit de
antwoorden die kwamen op de
vraag: waaraan zou u, als dat kan,
méér uitgeven. In de huishoudens
waar een inkomen tot ongeveer
modaal (netto f 25 mille per jaar,
alles meegerekend) binnenkomt
wordt dan, naast aan kleding, veel
vaker eten en drinken genoemd als
post om meer aan uit te geven.
Anders gezegd: daar wordt al
behoorlijk zuinig gedaan wanneer
het om deze uitgaven gaat.
Grappig om te noteren waren de
navolgende antwoorden die
overigens te verwaarlozen
percentage behelsden. Op de vraag
waaraan men het allereerst méér
geld zou besteden als dat mogelijk
was, antwoordden twee personen
(inkomen tussen f 45 en f 80 mille)
dat ze meer zouden gaan roken!
Eén inzender gaf als derde
voorkeur om meer aan te besteden,
de post „alimentatie" op.
Enige tientallen lieden gaven blijk
van hun wens om als een hoger
inkomen zou binnenkomen, dit
deels aan de post „alcoholische
versnaperingen" te doen
toevloeien. Negen maal kwam het
extra inkomen op de eerste plaats
terecht in de voederbak van het
huisdier, terwijl zes „baasjes" te
kennen gaven op deze
onkostenpost juist als eerste te
willen bezuinigen. De
dierenvrienden winnen deze
wedstrijd dus met ruime
voorsprong.
maken dus langere weken. Bij hen
is de bereidheid om korter te gaan
werken dan ook groter dan bij de
overheid. 50 procent van hen kiest
voor een kortere werkweek
tegenover 39 procent van de
ambtenaren. Het gaat daarbij wel
om de afschaffing van overwerk.
Er blijkt eén duidelijk verschil te
bestaan tussen mensen met een
hoge en met een lage functie. Meer
dan 55 procent van de hogere
employés en bijna 70 procent van
de directeuren willen minder gaan
werken. Van degenen die
ongeschoold werk doen, is
(slechts) 31 procent daartoe bereid.
De opleiding speelt ook een rol.
Een hogere opleiding schijnt niet
stimulerend te zijn voor de ijver,
want mensen die de universiteit
achter de rug hebben, willen best
graag terug in hun werktijd. Van
de hoofdkostwinners onder hen
wil 59 procent korter werken, van
de partners 58 procent. Bij mensen
met alleen lagere school wil 41
procent van de hoofdkostwinners
en 24,4 procent van de partners
dat.
Dat verschil is niet zo
verbazingwekkend. Er bestaat een
duidelijk verband tussen de
hoogte van de opleiding, de functie
en het inkomen. Voor mensen met
een hoger inkomen is
arbeidstijdverkorting met zijn
financiële consequenties duidelijk
makkelijker te accepteren dan
voor mensen met een laag
inkomen.
Zowel bij de partners als bij de
hoofdkostwinners is het beroep
een belangrijke factor in de vraag
of ze minder willen werken en dus
minder verdienen. Mensen met
lagere functie z(jn over het
algemeen minder bereid tot
arbeidstijdverkorting. Bij partners
met een lage functie is dat niet
verwonderlijk. Hoe lager de
functie van de partner is, hoe
minder uren zij (of hij) per week
werkt. Partners die ongeschoold
werk doen, hebben gemiddeld een
werkweek van 17 uur. Bij een
hogere functie stijgt het aantal
werkuren daarmee en de
bereidheid om korter te gaan
werken.